Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Leeven en de Regeering van Frederik II, Koning van Pruissen, geschets door den Abt Denina. Te Amsterdam, by J. Allart, 1789. In gr. 8vo. 536 bladz., behalven de Voorreden.Tweede Uittrekzel.Nu komen wy tot den zevenjaarigen oorlog, waarvan de oorzaaken in het Veertiende Hoofdstuk worden opgegeven. Het verlies van Silesien lag der Koninginne van Hongaryen aan het hart. Tusschen den Koning van Pruissen, en den Graaf [nu Vorst] van kaunitz was byzondere partyschap, het zy uit nayver, het zy uit hoofde van den eisch, welken de laatstgemelde op Oost-Friesland maakteGa naar voetnoot(*). - Koning augustus van Po- | |
[pagina 364]
| |
len, Keurvorst van Saxen, was insgelyks yverzuchtig over de aanwassende magt van zynen nabuur. Hy werd verder aangehitst door zynen Staatsdienaar, den Graave van bruhl, tegen welken, uit hoofde van zyne buitenspoorige zucht tot pracht en weelde, de Koning, in zyne Versen, in zeer stekelige bewoordingen, was uitgevaren. - Frederik had zich ook de Keizerin van Rusland, elisabeth, tot eene vyandin gemaakt door onvoorzichtig schertzen met derzelver minzieke gesteldheid, hoe zeer het zyn belang ware haar te ontzien. De grootste Mannen hebben hunne zwakke zyde. Frederik, welke anders zyn belang zo wel kende, zo wel wist te behartigen en voort te zetten, in eene reeks van groote gebeurtenissen eene verbaazende sterkte van geest, een wonderbaar beleid en onbezweken koelzinnigheid deed blyken, schynt, gelyk trouwens zyne gedrukte Werken, op meer dan ééne plaats, getuigen, niet bestand geweest te zyn tegen de vervoeringen van een bytend en stekelig vernuft, en haalde zichzelven en zynen onderdaanen de deerlykste rampen op den hals door het niet bedwingen van zyne spotzucht. Daarenboven werd de verwydering tusschen de Hoven van Petersburg en Berlyn vergroot door de verraaderlyke brieven van eenen ferber, welke toch eindelyk zyne misdaad met het verlies van zyn hoofd moest boeten. - Engeland bragt, door zyne tusschenspraak, wel eenige opschorting te wege in de Russische toerustingen, en de Pruissische Gezant, Graaf van finckenstein, herstelde door zyn voorzichtig gedrag de vriendschap eenigermaate; maar des Konings onbedachtzaame uitdrukkingen over elisabeth, derzelver Gunstelingen en Staatsdienaaren, deeden de wonde weder open breeken. In het Jaar 1746 hadden de beide Keizerlyke Hoven van Weenen en van Petersburg reeds besloten de Pruissische Landen onder elkander te verdeelen, zo ras de Koning in eenig opzicht van den Vrede van Dresden zoude afgaan. Saxen was ook getreden in dit Verbond, dat men trachtte te bedekken met alle mogelyke zorgvuldigheid. De Koning kreeg 'er, evenwel, de lucht van, en eerlang volkomen zekerheid door het omkoopen van eenen Geheimschryver der Kanselarye van Dresden, welke, door middel van eenen nagemaakten | |
[pagina 365]
| |
sleutel, de gewigtigste papieren wist in handen te krygen, en afschriften van dezelve na Berlyn zond. Frederik vereenigde zich hierop met Engeland, terwyl Frankryk zich in Bondgenootschap begaf met het Huis van Oostenryk, welks magt het zo lang getracht had te snuiken. In de maand Juny des Jaars 1756 gelastte de Koning ‘den Baron van klinggraef, zynen Gezant te Weenen, de Keizerin-Koningin bepaaldlyk af te vraagen, of de toerustingen, welke men in haare Staaten maakte, hem al of niet betroffenGa naar voetnoot(*)’; en hierop geen voldoend antwoord ontvangende, besloot hy zyne vyanden voor te komen. Hy rukte in Saxen, gelyk in het vyftiende Hoofdstuk verhaald wordt, omsingelde de Saxische troepen by Pirna, trok na Bohemen, leverde den Oostenrykschen slag by Lowositz, alwaar hy, schoon met geen minder verlies dan dat van zyne vyanden, het veld behieldGa naar voetnoot(†). De Oostenryksche Generaal braun poogde de Saxischen te ontzetten, maar vruchtloos: deezen waren genoodzaakt de wapens neder te leggen, Koning augustus vluchtte naar Warschau, en geheel Saxen viel in handen des Overwinnaars, die aldaar de Winterkwartieren betrok, en, tot zyn rechtvaardiging, uit de Archiven van Dresden, de stukken in het licht gaf, waarby bleek, dat zyne vyanden hem zouden zyn aangevallen, indien hy niet hun ware voorgekomen. In het volgende Jaar behaalde de Koning weder eene volkomene overwinning op Prins karel van Lotharingen, welke hem nogthans op veel bloeds, en daarenboven op den Maarschalk van schwerin, te staan kwam. Hy belegerde daarop Praag, en tastte het heftig aan, maar werd, eer hy het konde veroveren, op zyn beurt door daun by Kolin zodanig geslagen, dat hy genoodzaakt was het beleg op te breeken. | |
[pagina 366]
| |
Het Zestiende Hoofdstuk behelst eene gebeurtenis, welke den Koning in de onderscheidene hoedanigheden van Staatsman, Veldheer en Broeder weinig eere aandoet; de ongenade van zynen Broeder willem, den Vader des tegenwoordigen Konings, welken frederik behandelde met eene onverdiende strafheid, die hoogstwaarschynlyk het leeven van den ongelukkigen Prins verkortte. De Schryver geeft als eene waarschynelyke gissing op, dat deeze ongenade veroorzaakt werd door de tweespalt tusschen zommige Generaals, welke den Prinse waren toegedaan, en in het byzonder den Generaal van schmettau, en tusschen den Generaal van winterfeld, die het vertrouwen, waarin hy by den Koning stondt, misbruikte, om zyne partyen zwart te maakenGa naar voetnoot(‡). - De toestand des Konings was nu allerhachelykst: het getal zyner vyanden nam toe, de Russen verwoestten Pruissen, de Oostenryksche Luitenant-Veldmaarschalk van haddick brandschattede Berlyn, de Zweeden maakten zich meester van Pommeren. Doch de Koning, alle zyne krachten verzamelende, behaalde, nog in het zelfde Jaar, de beslissende overwinning op de Franschen en het Ryksleger by Rosbach, en kort daar na sloeg hy by Lissa of Leuthen de Oostenrykschen onder Prins karel, welken, niet lang te vooren, den Hertog van bevern geslagen en gevangen genomen, en Breslau veroverd hadden; welke plaats de Koning welhaast weder in handen kreeg, tevens de Oostenrykschen noodzaakende Silesien te ruimen, waarin zy alleen Schweidnitz behielden, dat door de Pruissischen werd ingesloten. In het Zeventiende Hoofdstuk, vinden wy een beknopt verhaal van de zamenzweeringe, welke in het Jaar 1756 in Zweeden werd gesmeed om het gezach des Konings te vergrooten, maar door eene vroegtydige ontdekkinge ongelukkig asliep voor de zamengezworenen. Dit verhaal schynt weinig gemeens te hebben met de Geschiedenis des Konings van Pruissen. Maar het krygt eene andere | |
[pagina 367]
| |
gedaante, wanneer men overweegt, dat eene der Zusters van frederik getrouwd was met den Koning van Zweeden, dat haar ongeduld en begeerte na meerdere magt haaren Gemaal aanspoorden tot verbreeking der voorwaarden, op welke hem de Zweedsche Kroon was opgedragen, en dat van het welgelukken deezer zamenzweeringe afhing of Zweeden zich voor dan tegen Pruissen zoude verklaaren. Nu voegde het zich by Oostenryk en Rusland, de verschrikkelykste vyanden des Konings. Te vergeefs poogde deeze de laatstgemelde Mogendheid op zyne zyde te brengen. De Grootvorst was hem wel zeer genegen, en dit deed den Kanselier bestuchef, en den Generaal apraxin, welke deszelfs gunst bejaagden, meer tot Pruissen overhellen: maar zy vielen in ongenade. De Staatsdienaar werd opgevolgd door woronzow, de Generaal door fermor en romanzow. Deeze twee laatsten werden in het Jaar 1758 by Zorndorff, na een verwoed gevecht, door den Koning geslagen, schoon hy slechts dertigduizend man by zich had, en het Russische Leger vyftigduizend sterk ware. Doch niet lang daarna ontving frederik, door zyne onvoorzichtigheid, van den Oostenrykschen Veldmaarschalk daun een gevoeligen neep by Hochkirchen. Na weder vergeefsche voorslagen van Vrede aan Rusland gedaan te hebben, waar van in het begin des Achttienden Hoofdstuks wordt gesproken, leverde de Koning op den 12den van de maand Augustus des Jaars 1759 het vereenigde Oostenryksche en Russische Leger slag by Kunnersdorff. Na dat hy bykans de overwinning had behaald, werd hem dezelve ontwrongen door de wakkerheid en het beleid van laudon, en hy ontving eene allergeweldigste nederlaag; terwyl Hertog ferdinand van Brunswyk, omtrent denzelfden tyd, de beroemde zege op de Franschen by Minden bevocht. By deeze gelegenheid brengt de Schryver eenige aanmerkingen over deeze twee groote krygshelden te berde uit eenen Engelschen Historieschryver, welke wy niet kunnen nalaaten hier plaats te geeven. ‘Zy hebben beiden (zegt hy) den naam van de eerste van Europa te zyn, dat waarschynlyk geene twee grooter mannen heeft voortgebragt. Hoewel zy van een zeer verschillend karakter, en hunne talenten niet van denzelfden aart zyn, zyn zy egter, gelyk ieder een bekent, beiden zeer kundig in de konst des Oorlogs. De Koning van Pruissen, on- | |
[pagina 368]
| |
verduldig en onstuimig, doet beslissende slagen; maar hy mischt dikwerf zyn doel en is 'er zelf verwonderd over. De Hertog ferdinand, koel, omzigtig, naauwkeurig, ziet met een juist opslag van het oog alle mogelyke voordeelen. Deeze volgt hy, zo ver hy kan, naa; maar gaat nooit te verre. Niets verbystert by hem in den mensch den bevelhebber. Wy zien in hem niet dan den grooten krygsman, het voorbeeld van eenen volmaakten generaal, den generaal in het afgetrokkene. Ferdinand laat zyn temperament door zyn ampt regeeren. Hy overhaast niets, hy schikt alle dingen volgens den gewoonen loop in haaren regten gang, hy laat niets op het geval aankoomen. De Koning van Pruissen daarentegen draait de omstandigheden tot zyn voordeel; hy dwingt, hy onderwerpt die; hy tragt niet de hinderpaalen weg te ruimen, maar te boven te koomen, hy stelt alles te werk, en hy geeft het geval geen deel in zyne ontwerpen. Hy zet zyne daaden eene schittering, eenen luister by, welke enkele voorzigtigheid haar niet zoude kunnen geeven. De Hertog heeft den naam dat hy nooit misslagen begaat; de Koning heeft zyn gelyken niet in de waereld, in de konst van de misslagen, die hy begaan heeft, tot zyn voordeel te doen gedyenGa naar voetnoot(*).’ - In hetzelfde Jaar gaf de Generaal finck, met achttienduizend man, zich by Maxen krygsgevangen: doch de Koning werd eerlang door eene versterking, welke Hertog ferdinand hem toezond, in staat gesteld om den Oostenrykschen het hoofd te bieden, schoon, in den volgenden Veldtocht, fouquet, een van 's Konings meest begunstigde Generaals, door laudon werd geslagen en gevangen genomen. Het verhaal van den Veldslag by Lignitz is de inhoud des Negentienden Hoofdstuks. De Oostenrykers en Russen hadden besloten, op zekeren bepaalden dag de Pruissischen met vereenigde magt aan te tasten. De Koning, die eene nadeelige legerplaats had beslagen, werd in den nacht gewaarschouwd door eenen Ierschen Officier, die van den vyand kwam overloopen, tastte daarop laudon, die een afzonderlyk lichaam aanvoerde, nog voor den dageraad, aan, en sloeg denzelven, terwyl daun, lascy en beck, misschien niet vry van yverzucht wegens den aan- | |
[pagina 369]
| |
wassenden roem van hunnen Amptgenoot, in plaatze van denzelven by te springen, den tyd verlooren met vruchtlooze beraadslagingen. Na deezen gelukkigen slag bediende zich de Koning van eene krygslist om de Russen van zynen wech te verwyderen, en zyne magazynen te Breslau te bereiken, waarin hy volkomen slaagde. Doch schoon hy hier door Silesien dekte, konde hy niet beletten, dat, nog in hetzelfde Jaar, de Russen en Oostenrykschen Berlyn veroverden, de aldaar in bewaaring zynde krygsgevangenen in vryheid stelden, de geweeren in het tuighuis vernielden, het geld, dat in de Koninglyke schatkist gevonden werd, wechnamen, en de Stad noodzaakten anderhalve millioen tot brandschatting te betaalen. Voor het overige behoedden zy de inwoonders tegen allen overlast en moedwilGa naar voetnoot(†). - Niet lang daarna viel de Veldslag by Torgau in Saxen voor, in welken daun, niet tegenstaande den voordeeligen stand zyner Legers, na een allerhardnekkigst gevecht door den Koning geslagen werd. Maar hiertegen werden Schweidnitz in Silesien en Colberg in Pommeren verloren. De eerste vesting werd door laudon by verrassing ingenomen, de andere, na eene langduurige belegeringe, aan den Russischen Veldoversten romanzow by Verdrag overgegeeven. Dit wordt verhaald in het Twintigste Hoofdstuk. Het Eenëntwintigste geeft bericht van eenige aanslagen op des Konings leeven of vryheid, en van eene verraaderlyke briefwisselinge met de Oostenrykschen. En by deeze gelegenheid wordt gesproken van den Baron trenck. Volgens het bericht, het geen deeze man zelve van zyn leeven geeft, moet hy reeds in den tweeden Silesischen oorlog in hechtenis genomen, maar toen ontsnapt, en geduurende, of niet lang voor, den zevenjaarigen oorlog te Dantzig opgeligt, en te Maagdeburg vastgezet zyn. Hier komt hy voor, als in den laatstgemelden oorlog nog als adjudant in des Konings dienst geweest zynde, en zich schuldig gemaakt hebbende aan ongeoorloofde verstandhoudinge met de vyanden. Het komt ons wel voor, | |
[pagina 370]
| |
dat de Baron trenck verre is van een blind geloof te verdienen in zyne verhaalen. Verwaandheid, hooggevoelendheid van zichzelven, en verbittering tegen de geenen, door welken hy meende beleedigd te zyn, hebben hem wel eens dingen doen schryven, voor welker geloofwaardigheid wy niet willen instaanGa naar voetnoot(†). Maar hier beroept de Heer denina zich op de Geschriften van den Baron zelven, en het is daarom waarschynelyk, dat de eerstgemelde in dit geval door zyn geheugen bedrogen is. - In hetzelfde Hoofdstuk wordt gesproken van de maatregelen door den Koning genomen, om, indien hy door zyne vyanden mogt worden gevangen genomen, zich door vergift zelve om het leeven te brengen. In den ongelukkigen toestand, in welken hy zich bevond, droeg hy hetzelve altoos by zich. Hy trachtte wel door allerlei middelen Rusland van de zyde zyner vyanden af te trekken; maar zolang elisabeth leefde waren alle zyne poogingen vruchteloos. Elisabeth stierf eindelyk, en haar Opvolger onttrok zyne hulp niet alleen den Oostenrykschen, maar schonk ze aan frederik; en schoon hy niet lang daarna kroon en leeven verloor, en zyn Gemalin, die hem opvolgde, niet voortging Pruissen te ondersteunen, vond zy ook niet goed zich weder by Oostenryk te voegen. - Zweeden sloot den Vrede met Pruissen, Schweidnitz werd heroverdGa naar voetnoot(*); Prins hendrik sloeg de Oostenrykschen en het Ryksleger in Saxen; de vrede werd gesloten te Hubertsburg, en, na zo veel verwoestinge, na zo veel bloedvergietens, behield elke der oorlogende Mogenheden het geene zy voor den oorlog bezat. De schatkist des Konings, welke men, na zo verbaazende poogingen voor geheel uitgeput zoude gehouden hebben, was veel beter voorzien dan die van de meeste andere Vorsten. Frederik had ten grooten deele op kosten van Saxen geoorlogd, en bediende zich daarby van een middel waarvoor zelfs de verschooning van noodzaaklykheid niet kan ingebragt worden. Terwyl het hem nog niet ontbrak aan | |
[pagina 371]
| |
geld, deed hy eene munt slaan, welke naauwelyks het derde gedeelte had van de waarde, waar voor zy gangbaar moest zyn. Na het sluiten van den Vrede weigerde hy zelve dit geld te ontvangen, en veroorzaakte hierdoor veelen een geweldig verlies. Het Drieëntwintigste Hoofdstuk, want het onmiddelyk voorgaande is de inhoud van het Tweeëntwintigste, behelst eenig bericht van des Konings Letteroeffeningen geduurende den oorlog, en van de kleine stukjes, welke hy, zelfs in dien tyd, opstelde. Het allerzonderlingste daarby is ons voorgekomen, dat hy, ‘eene Redenvoering schreef over het laatste oordeel’ schoon hy aan deszelfs verwachting niet geloofde. Ook schreef hy verscheidene Gedichten, welke voor een groot gedeelte in Holland, zonder zynen last, gedrukt werden. Dit bewoog hem om zelve een echten Druk in het Jaar 1760 te Berlyn uit te geeven. - Met de Hoogduitsche Geleerden bemoeide zich frederik weinig, schoon hy gellert somtyds, maar meermaalen gottsched, hoorde. Veelmeer had hy op met de Zwitsers, vanwaar altoos onder de Leden der Berlynsche Academie veelen van deeze Natie geteld werden. Ook waren de Leermeesters, welken hy gaf aan zyne Neeven, den tegenwoordigen Koning van Pruissen en deszelfs Broeder, uit dezelve genomen. Onder de Franschen had frederik zeer veel op met den Heer d'alembert, welken hy groote gunst bewees, maar vruchtloos poogde over te haalen om hem in zyne Staaten neder te zetten. De bestuuring der Berlynsche Academie hield de Koning na den dood van maupertuis, in het jaar 1759, geheel aan zichzelve, en voorzag ze van Leden naar zyn welgevallen; somtyds de gedachten der Academie over dezelve inneemende, somtyds ook niet. Na dat in het begin des Vierëntwintigsten Hoofdstuks van eenige veranderingen onder de Staatsdienaaren gesproken was, geeft de Schryver bericht van de reize van den beruchten helvetius na Berlyn. Deeze man, welke zo ongunstig dacht over de menschlyke natuur, geeft, door het geene hy den Koning in het hoofd bragt, geene reden om gunstig over zyn character te denken, hoe grooten ophef men somtyds van zyne wysgeerte en weldaadigheid gemaakt hebbe. Hy zeide ‘den Koning eenige vleiende dingen, daarover, dat zyne onderdaanen beter en met fyner laken gekleed waren dan de Franschen, en dat zy in overvloed scheenen te leeven. Hieruit | |
[pagina 372]
| |
leidde hy af, dat het land gemakkelyk eene verhooging van belastingen konde draagenGa naar voetnoot(*).’ En het duurde niet lang of de Brandenburgsche Staaten werden overstroomd door eene menigte van Fransche Financiers. Het Vyfëntwintigste Hoofdstuk behelst, behalven het sterfgeval van den tweeden Zoon des Prinsen van Pruissen, eenig bericht aangaande de zaaken van Neuchatel, waarmede wy ons niet behoeven op te houden. In het Zesëntwintigste vinden wy eenig verslag van de Markgraafschappen Anspach en Bareuth, ter gelegenheid van den dood des Markgraafs frederik christiaan. De Koning leide toe om die Markgraafschappen, by het uitsterven van den tak, die toen in bezit van dezelve was, met de Kroon te vereenigen, niettegenstaande dezelve volgens oude overeenkomsten, of oude familiegebruiken, moesten vervallen op den oudsten broeder van den regeerenden Keurvorst. Het Zevenëntwintigste Hoofdstuk spreekt kortlyk van de verbeteringen, welke men na den Vrede van het Jaar 1763 trachtte te bewerken, door het oprichten van Fabrieken, het aanleggen van Volkplantingen, het aanmoedigen van den Landbouw, enz. doch te beknopt om daardoor een juist denkbeeld van zaaken te krygen. En hiermede eindigen wy dit Uittreksel, zullende van het Tweede Boek bericht geeven by eene volgende gelegenheid. |
|