nuft is in staat, wy bekennen het gaarne, om dit Onderwerp naar waarde te ontvouwen; maar de uitmuntende waardigheid van hetzelve verbiedt ons geenzins deszelfs Verhandeling naar ons best vermogen uit te voeren, en wy moeten niet weigeren onze ernstige overweeging aan het zelve te besteeden, schoon geen tong of pen van Menschen deszelfs waare grootheid en verheevenheid kan bereiken’.
't Eigenaartig gevolg van den aart des verheeven Onderwerps is, dat deeze Verhandeling in den styl hooger gaat dan de andere Stukjes door de Maatschappy uitgegeeven; doch blyft dezelve op eene hoogte, geschikt om van den Gemeenen Man begreepen, en teffens met zodanige denkbeelden bezield te worden als de Schryver tragt in te boezemen, op te wekken en te verleevendigen.
Tot een kleine proeve diene het slot van het zesde Hoofddeel, behelzende overweegingen hoe de Vriendschap met god, van 's Menschen zyde, moet beoefend en aangekweekt worden; daar zy tragten hunne kennis van god te vermeerderen. ‘Zo kan men, door de naspooring van de Werken der Schepping en der Voorzienigheid, zyne kundigheden omtrend de Volmaaktheden van het Godlyk Weezen uitbreiden en verbeteren: de Wyzen onder alle volkeren en in alle tyden hebben hier van ook een dankbaar en nuttig gebruik gemaakt. Doch de Vriend van god, welke onder de huishouding der Christelyke Openbaaring leeft, heeft, behalven het Boek der Natuur, ook dat der Genade, waar uit hy de aangenaamste en voor hem volkomenste kennis van zynen Hemelschen Vriend kan verkrygen. Daar uit leert hy Hem kennen, niet alleen als het éénig hoogst volmaakt Weezen, de Schepper, Onderhouder en Regeerder van alle dingen; maar ook als den liefderyksten Vader, wiens Barmhartigheid niets onbeproefd heeft gelaaten om de Menschen tot zyne Vriendschap, en dus tot die Volmaaktheid en dat Geluk, te brengen, tot welke zy, door zyne Wysheid, in den rei der geschaapene Weezens, verordend zyn. Uit deeze bron put hy, dagelyks, nieuwe en verbeterde kundigheden van het beminnelykst aller Weezens, en verzamelt van 't zelve denkbeelden, welk zyn binnenste tot een hemel maaken, en hem reeds op aarde den voorsmaak geeven van het onwaardeerbaar genoegen, 't welk hem eenmaal zeker te beurt zal vallen, wanneer hy, aan de andere zyde van het graf, zynen Hemelschen Vriend nader zal leeren kennen, en Hem zien gelyk hy is!’