Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |||||||||||||||||
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Euangeli of Levensbijzonderheden van Jesus Christus. Naar het Grieksch van Mattheus en Markus. Door Y. van Hamelsveld. Te Amsteldam, bij M. de Bruijn, 1789. Behalven het Voorbericht, 394 bladz. in gr. octavo.Het recht verstandige gebruik der Schriften des Nieuwen Testamentes gemeenzamer en nuttiger te maken, is het hoofdbedoelde van den Heer van Hamelsveld, in deze zyne onderneming, om ene daertoe dienende nieuwe vertaling dezer Schriften te vervaardigen. Derzelver oorspronglyke Opstellers naemlyk waren van geboorte Jooden, en hadden dus, schoon ze Grieksch schreven, natuurlyk, in hunne schryfwyze, meermaels zeer veel van den Oosterschen schryftrant, welke grootlyks onderscheiden is van het Taeleigen der Westersche Volkeren. Nadien men nu, in bykans alle overzettingen dezer Schriften, voor de bewooners van Europa, zich toegelegd heeft, op ene vry woordlyke vertaling, zo heeft zulks ten gevolge gehad, dat 'er veelvuldige spreekwyzen en voorstellingen in gevonden worden, die, op zyn Oostersch uitgedrukt, den Westerschen Natien vreemd klinken, en niet duidelyk genoeg verstaenbaer zyn. - Onze Autheur opgemerkt hebbende, dat dit aenleiding gegeven heeft tot ene minachting en een misbruik dezer Schriften, welker voordragt ook hier door dikwerf niet recht begrepen, en dus wel eens misduid word; is door die overweging genoopt de hand aen 't werk te slaen, en de Euangelische Schriften op nieuw te vertolken, of het ook dienen mogte, om die nadeelige gevolgen verder af te wenden, en de kennis der Euangelileere te bevorderen. ‘Het middel toch hier toe was, (zegt hy in zyn Voorbericht,) naar mijn inzien, niet zoo zeer eene wijdloopige verklaaring en uitlegging, hoedanigen wij 'er genoeg, misschien te veel, bezitten, die den Lezer overlaaden, en hem dik- | |||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||
werf den Bijbel doen verliezen, daar hij in de uitlegging verward blijft; niet zoo zeer eene Paraphrase of omschrijving, waardoor veelal een omslagtig werk te voorschijn komt, en dikwijls plaatsen, die op zichzelven klaar en duidelijk zijn, door de omschrijving min duidelijk worden; maar in tegendeel eene klaare en naar onzen Westerschen smaak geschikte Vertaaling; eene Vertaaling, die, zoo veel het verschil der taalen dulden kan, de woorden volgende, nogthans meer den zin en bijzonder het verband en doel van de schrijvers der godlijke boeken, of van de sprekers, door hun sprekende ingevoerd, uitdrukt; waartoe somtijds eene kleine inlassching, het zij om dat oogmerk, of den schakel der redenen, of de meening van spreekwijzen of beelden, uit de zeden van dien tijd ontleend, aan te wijzen, en op te helderen, nodig is.’ Van zodanig ene Vertaling bied hy in dezen ene proeve aen, behelzende ene nieuwe overzetting van 't Euangeli, of Levensbyzónderheden van J.CH., naar 't Grieksch van mattheus en markus; met oogmerk om dien arbeid, ook omtrent de andere Schriften des Nieuwen Testamentes, te agtervolgen. Wy hebben dit gedeelte met genoegen doorbladerd, en twyfelen niet of de beoefenaers dezer Schriften zullen 'er, met oplettenheid gebruik van makende, een leerzaem nut uit trekken, ten beteren verstande van vele voorstellingen, die zo door de vertaling, als door de inlassching, opgehelderd worden; des de Heer van Hamelsveld, in 't voortzetten van deze zyne onderneming, alle aenmoediging verdiene. - Tot ene proeve ga men na, de tael van Jezus, Matth. XVI. 17-19, op de zo nadruklyke geloofsbetuiging van Simon Petrus, vers 16. Gy zyt de christus, de messiäs, de zoon van den levenden God!’Ga naar voetnoot(*)
| |||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||
Men voege hierby des Zaligmakers voorstel, Hoodst. XVIII. 15-20, na het voordragen ener gelykenisse, ter aenduidinge van het belang dat God stelt in 't behouden van ongelukkige menschen, 't welk de Autheur met deze inlassching aen het volgende verbind.
| |||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||
Wyders heeft de Heer van Hamelsveld deze zyne Vertaling vergezeld doen gaen, van enige korte Aanmerkingen, die afzonderlyk gebladtekend zyn, en dus gezamenlyk, by de voltooijing van het Werk, achter hetzelve geplaetst kunnen worden. Ze dienen deels ter ophelderinge, en deels ter aenduidinge van het misbruik, of aenwyzinge van het leerzame en stichtelyke gebruik veler plaetzen. De volgende Aanmerkingen over de bovenstaende Texten kunnen hier van een stael opleveren. | |||||||||||||||||
Hoofdstuk XVI.‘vs. 17. Het uitwendig voorkomen van jesus hadt niets aanzienlijks, waardoor men van hem zulke verheven denkbeelden zou vormen; maar zijne wonderwerken, die hij elders werken van zijnen Hemelschen Vader noemt, waren zoo veele getuigenissen, door welken zijn Hemelsche Vader hem aan de menschen bekend maakte. Dezen moest petrus derhalven de eere geven. vs. 18. Deze is ééne van die plaatzen, die, door de twisten der Godgeleerden, ellendig misvormd zijn, om toch aan hunne partij niets toe te geven. Men weet, hoe de Roomschen uit dezelven het gezag en de onfeilbaarheid van petrus Opvolgers hebben willen afleiden. In plaats nu, dat de Protestanten zich zouden vergenoegen met het gevolg te ontkennen, en aan te toonen, dat uit petrus voorrechten even min iet kon beslooten worden, tot de voorrechten van den Bisschop van Rome, als dat iemand uit de voorrechten en onfeilbaarheid der Apostelen in het gemeen zou willen afleiden, dat de leeraars der Kerk hunne plaats vervangen en even onfeilbaar zijn, zo heeft men liever alles aangewend, om toch jesus woorden niet op petrus toe te passen, tot wien zij echter natuurlijk behooren. - De zin is intusschen klaar; simon ontvangt den naam van petrus, en jesus wil, dat hij dien voeren, maar tevens zich daardoor telkens herinneren zal, dat hij zich als eene rotze behoorde te gedragen; nadien hij zijnen dienst het eerst en vooral wilde gebruiken, in het stichten van zijne kerk en gemeente, welke de poorten der helle niet zouden overweldigen, tegen welke geen helsch geweld iet zou vermogen; niet door petrus, maar door hem, | |||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||
die haar stichtte. - Men weet ook, hoe petrus het eerst van allen aan de Jooden, Hand. II. en aan de Heidenen in den Hoofdman kornelius, het Euangeli verkondigd heeft. vs. 19. Sleutels zijn een zinneprent van volmagt aan iemand gegeven; binden en ontbinden zijn Joodsche spreekwijzen, welke van Leeraars gebruikt worden, die voorschriften geven, wat men te doen of te laaten heeft. Het geen jesus hieraan petrus schenkt, schenkt hij ook aan alle de Apostelen, aan welken hij dus de onfeilbaarheid in het leeren toezegt. | |||||||||||||||||
Hoofdstuk XVIII.‘vs. 15-17. Deze verzen kunnen geen regelrecht voorschrift behelzen, omtrent de beoefening der kerkelijke tucht. De Heiland spreekt van beleedigingen, door den eenen broeder den anderen aangedaan, en schrijft de pligten der vredegezindheid voor. Wanneer hij zegt, dat men na vergeefsche poogingen het der gemeinte zal zeggen, is de zin alleen, dat men het niet langer verborgen behoeft te houden: Daar is ten minsten geen zweem, dat gemeinte hier zou kunnen beteekenen, de genen, die de gemeinte verbeelden: ook zegt jesus niet, Hij zij bij de gemeinte als een heiden en tollenaar, - maar hij zij u, enz. dat is, gij kunt geene gemeenzame broederlijke verkeering met hem houden. vs 18. Bij deze gelegenheid vernieuwde jesus zijne toezegging van onfeilbaarheid aan petrus gedaan, nu aan alle de Apostelen; en zijne belofte vs. 20 moet bepaald worden, gelijk in de overzetting geschied is, en niet verder worden uitgestrekt.’ Zie hier voorts nog, hoe onze Autheur zyne manier van vertalen en inlasschen, ter ophelderinge van duistere plaetzen, doet strekken; waer van hy op Mark. IX. 49 en 50 een voorbeeld geeft.
| |||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||
‘Deze beide verzen (dus laet hy zich voorts in zyne korte Aanmerkingen uit,) zijn zeer moeielijk, en daarom op verschillende wijzen door de Uitleggers, hoe zal ik mij uitdrukken? verklaard of verduisterd. Volgends mijne vertaaling, die hier eene omschrijving moest worden, om het beknopte en tevens zaakrijke voorstel van jesus voor ons verstaanbaar te maaken, is de zin duidelijk en gepast tot het doel en verband van jesus woorden. Eigenlijk staat 'er in den grondtekst, gelijk ook onze gewoone overzetting heeft: “Want een ieder zal met vuur gezouten worden, en iedere offerande zal met zout gezouten worden; Het zout is goed, maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smaaklijk maaken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder malkanderen.” - Ter bevestiging van mijne omschrijvende overzetting dient; Voor eerst, dat het zout een zinnebeeld is van onbederflijk- en lange duurzaamheid, en van het geen het verderf weert, en bestendige duurzaamheid aanbrengt; en ten tweeden, dat even daarom bij de Oosterlingen nog heden, zout met iemand te gebruiken, een teeken is van eene oprechte en duurzame vriendschap. - Nu zegt de Heiland, “Een ieder zal gezouten worden,” dat is, na dit leven onsterflijk zijn, doch met een gewigtig onderscheid, de godloozen met vuur, onder het gevoel van de zwaarste straffe; “En”, vervolgt de groote Leeraar, “Elke offerande zal met zout gezouten worden;” welk gezegde moet worden ingevuld op deze wijze; “en gelijk elke offerande met zout moet gezouten worden, dus zullen anderen, de deugdzamen naamlijk, die zich zelven Gode toewijden, met een zinbeeldig zout gezouten, dat is, tot de onverderflijkheid bereid en opgeleid worden.” Dit zout is dan hier een zinbeeld van Godsdienst, volgends Gods woord, geloof en deugd. - “Het zout is goed,” vervolgt jesus, dat is, het zout is “het beste, godsdienst en deugd is ontwijfelbaar te kiezen boven het lot der rampzaligen, die dezelve versmaaden; doch indien, gelijk zout in het gemeen leven, onzout geworden, niet weder kan smaaklijk gemaakt worden, dus ook, indien de godsdienst in ie- | |||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||
mand zijne kracht verliest, hoe zal dit worden vergoed?” - Nu begrijpt men de mening der vermaaning, die ook op al het voorgaande te rug ziet: “Hebt zout in u zelve.” O mijne leerlingen! hebt den Godsdienst, en Gods woord altijd in u! deze zij uwe gestaadige betrachting, en, “houdt vrede onder malkanderen;” liefde is niet alleen de hoofdpligt van den Godsdienst maar ook het geschikte middel, om den godsdienst en de deugd onderling en onder de menschen te bevorderen!’ |
|