ik! geef my myne ouden maar weder hier, en bezorg my binnen veertien dagen een paar anderen. Deeze kunt gy houden. Maar treed de nieuwen niet weder zo uit, als deeze, anders moet gy ze betaalen.’
Uit eene herhaalde Kabinets - Ordre, aan den geheimen Finantie - Raad Tarrach, ziet men, hoe bezwaard de Koning den staat van Engelands Finantien, in den jaare 1779, inzag; en hoe hy zyne Onderdaanen hieromtrent by tyds gewaarschouwd wilde hebben. Zyne eerste order deswegens, gedagtekend 16 Aug. 1779, luidde aldus:
‘Raad, byzondere Lieve Getrouwe. Daar de zaaken in Engeland tegenwoordig een weinigje te mal beginnen te loopen, en het zeer te bezorgen is, dat het daar tot een volslagen bankroet mogt koomen; zoo heb ik u hierdoor willen belasten, om alle de Kooplieden en Fabriekanten, hier in het Land, die met de Engelschen eenigen handel hebben, daarvan te waarschuwen, dat zy zig een weinig in agt neemen, en als zy Engelsche papieren en wissels in handen hebben, dat zy zoeken zig daarvan los te maaken; want de omstandigheden in Engeland zyn zeer kwalyk gesteld, en het is dus nodig, alle voorzorg te gebruiken, en vooral daar op bedagt te zyn, zig van alle Engelsche geldpapieren te ontdoen. Gy hebt dus dit zoo als het behoort te bezorgen, en hetzelve alle die Kooplieden en Fabriekanten hier te lande, die het tot hun behoud nodig hebben te weeten, met behoedzaamheid bekend te maaken, op dat zy daarna hunne maatregelen kunnen neemen.’
frederik.
Op des Raads nader schryven deswegens, luidde, den 29 Aug., zyne onderrigting aldus:
‘Raad, enz. Ik heb u, op uw bericht van den 23 deezer, mits deezen te kennen willen geeven, dat, toen ik u weegens het te vreezen bankroet laatst geschreeven heb, het zelve niet van de Kooplieden in Engeland, maar van den Staat zelfs te verstaan is; en als dat geschied, dan lyd alles, dan zyn al de Engelsche Actiën en papieren verlooren, en derhalven is myne meening, dat gy den alhier zynde Kooplieden en Negotianten daarvan berichten, en hun waarschuwen zult, dat zy zig van alle Engelsche Actiën en papieren zoeken los te maaken, op dat zy hier na geene schade lyden, en dat zy zig deswegens in agt neemen, en een weinig op hunne hoede zyn, enz. enz.’
frederik.
Ten bewyze van 's Konings verregaande bekommernis hieromtrent, kwam, by dat narigt, den 3 October nog de volgende waarschouwing: