Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
Rekenkundig Mengelwerk, door Marten Jellen Zuidhof, Correspondeerend Lid van de Mathematische Genootschappen te Hamburg en Amsterdam; Leermeester in de Wiskunde, Muzyk en Hoogduitsche Taal te Groningen. Te Groningen, by L. Huysingh. 1789. In gr. 8vo. 112 bladz.Dit Mengelwerk bevat 1) eenige voorbeelden van Examens voor Schoolmeesters, 2) eenige uitgelezene Voorstellen, 3) de Juliaansche Periode, en 4) nog eenige voorstellen tot oefening: wordende vooräfgegaan door eene voorrede, en eene lyst van alle de thans in leven zynde Leden van het Hamburger Genootschap der Mathematische Wetenschappen: welke laatste den lezer weinig nut aanbrengt, om dat veele dier leden hem onbekend zyn, doch wier mededeeling den Autheur echter, door de wetten van dat Genootschap, geboden is. Het was geenzins het oogmerk van den Autheur, om, ten opzichte van het eerste gedeelte dezes Werks, eene juiste bepaaling van het Examen eens School- of Rekenmeesters te maaken: neen, hy wilde alleen onkundige Examinatoren, of Gemeenten, die dit werk moeten verrichten, eenige handleiding geeven, om dit op eene geschikte wyze te doen. Doch, of het opgeeven van een tamelyk getal Voorstellen; en daar onder zulke Voorstellen, die, hoe nuttig en gepast zy ook den kundigen schynen, zodanige Examinatoren echter als wonderen moeten voorkomen, vooräl, wanneer zy algebraïsch zyn: of zulk eene opgave, zeggen wy, voor soortgelyke onkundigen eene handleiding moge heeten, kunnen wy nog niet gelooven; nadien ze, ondanks dezelve, over de kunst nog niet anders kunnen oordeelen, dan als de blinden over de kleuren. Wat de uitgelezen Voorstellen aanbelangt, deze zyn meest van m. wilkens, h. friesenborg, en andere Oostfriesche Autheuren, ontleend, en worden in dit Mengelwerk voornamenlyk medegedeeld, 1) om hen te Embden eene nagedachtnis te stichten, nadien hunne Werken uitverkogt en byna in vergetelheid schynen te zyn; 2) om ze uit de oude Oostfriesche taal, met verbetering van eenige feilen en de bygevoegde Antwoorden, in het Nederduitsch te hebben; en ten 3) daar door in ons Vader- | |
[pagina 184]
| |
land meer bekend te doen worden, en ten 4) aldaar tot Modellen der oudheid te vertrekken om in de nieuwe Voorstellen, aan den eenen kant, het overtollige der ouden te leeren myden; en aan den anderen kant, ook niet al te zeer tot het werkelooze over te slaan. Welke laatste eigenschap, men zeker niet al te veel moet bezitten, om het volgend voorstel, en anderen van dien aart, uit te werken. ‘Iemand begeert te weeten, wanneer het Paschen zyn zal, in den Jaare, als de Zonnecirkel, van Christus geboorte af, radix Tetradecakismyriochiliodyacosioenneacontagonalis uit 233549122 maal omgeloopen heeft; en de Zonnecirkel juist de som der beide waare hecatonigonaal-wortelen uit x5. - 9x4. + 7x3. + 11x2. - 56 x - 60 bedraagt; insgelyks, wanneer men de naaste nieuwe Maan na Paschen zal hebben, alles naar den ouden styl?’ Zulk een Voorstel zou mogelyk, in de Examens, geene mindere proeve van Spelkunde dan van Rekenkunde opleveren. Behoeft men zich nog te verwonderen, dat een der Tydgenooten van dien Autheur eerlyk genoeg was, om zyn werk een Stelkunstig doolhof (Labyrinthus Algebrae) te noemen? - In het derde gedeelte dezes Werks vindt men verscheidene Voorstellen, raakende het bekende tydperk, welëer door joseph scaliger, Hoogleeraar te Leyden, uitgevonden. Het gewoone Zonnejaar, 365 dagen 5 uuren en 49 minuuten inhoudende, doch door julius cesar op 365¼ dag bepaald zynde, zo verkrygt men de zogenaamde Juliaansche Periode van 7980 Jaaren, wanneer men 28 Jaaren, of een volkomen Zonnencirkel, vermenigvuldigt met 19, een volkomen Maanencirkel, en het komend getal met 15, of de zogenaamde Roomsche Indictie: welke Periode hier door verscheidene voorbeelden wordt toegepast. Wordende het Werk zelve, door eenige Voorstellen uit Hoogduitsche Autheuren, en van den Schryver zelve, besloten. Eene lyst van Drukfeilen, welke in des Schryvers rekenkundige byzonderheden, (voorheên door ons beoordeeldGa naar voetnoot(*)) zyn ingeslopen, en welken zekerlyk den nawerkers vry wat moeite te vergeefs gekost hebben; heeft ons opmerkzaam gemaakt, op zeker soort van vlyery, die men by geene Wiskunstenaaren zou verwagt hebben. | |
[pagina 185]
| |
Door aan onze gewoone letters a, b, c, enz., bepaalde getallen, 1, 2, 3, enz., toe te staan, en daar dan mede, volgens de gewoone rekenwyze, de zogenaamde vier Spetiën te bewerken: heeft de Autheur ook in zeker voorstelGa naar voetnoot(*) begeert: dat men van e y b h c d w l g q p d b l b c l m x p c c x af zou trekken, Den grooten Wiskonstenaar; wanneer 'er Arnoldus Bastiaan Strabbe zoude overblyven. - Jammer is het, dat men hier eerst den grooten Wiskonstenaar af moet trekken, wil men een' goeden zin bekomen: en men daar te boven, tegen het oogmerk aan, den man dus doende vernederd, nadien men den grooten Wiskonstenaar met Arnoldus Bastiaan Strabbe vereenigende, een brabbelwoord zal verkrygen, dat geen sterfling kan uitspreeken. Wanneer zal men eens ophouden des menschen eedlen geest, met zodanige kunststukjes, te verpynen, die geheel geen, ten minsten zeer weinig, nut kunnen hebben? |