Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerredenen van den Heer J.B. Bossuet, in zyn leven Bisschop van Meaux, Raadsheer des Konings in zyne Raadsvergaderingen en Ordinaris in zynen Staatsraad, enz. enz. Drie Deelen. Uit het Fransch vertaalt: het eerste door een Genootschap Godgeleerden, en de twee laatsten door den Eerwaarden Heer R. Brouwer, Roomsch Priester en Pastoor tot Noorden. Te Amsterdam, by F.J. van Tetroode. 1788. In octavo.By de afgifte van het eerste Deel dezer Leerredenen, in het jaer 1783, hebben wy van dezelven gewag gemaekt, als zeer wel ingericht ter bevorderinge van de GodzaligheidGa naar voetnoot(*), waer toe de Bisschop ook alle de uiterlyke plegtigheden en gebruiken der Kerke, als buiten dit inzicht van gene wezenlyke waerde, ten ernstigste aengewend wil hebben. Zyn gemoedlyke en vuurige aendrang hiertoe maekt, dat ook deze twee latere Deelen, even als het voorige, met ene verstandelyke opwekkende stichting doorbladerd en overwogen kunnen worden. De hoofdonderwerpen, hierin behandeld, zyn de volgende: Jezus Christus, als een voorwerp van Ergernis. De Godlijke oorsprong van den Godsdienst. De ontvangenis der Heilige Maegd, en 't gebruik dezer Leere. - Ter dier gelegenheid kant zich de Bisschop ook wel byzonder, tegen het schandelyke misbruik, dat men maer al te veel van het aenroepen der Heiligen in 't algemeen, en van Maria in 't byzonder, met enige daertoe behoorende plegtigheden maekt, waer van wy onzen Lezeren een stael zullen mededeelen, om hun de denkwyze van den Bisschop deswegens enigzins te doen opmerken. | |
[pagina 174]
| |
Volgens zyn Leertrant heeft men, gelyk wy maer éénen God hebben, zo ook maer éénen algemeenen Middelaar te erkennen, die ons door zyn bloed verlost heeft: en uit dien hoofde moet God in Jezus Christus het begin en 't einde van den Eerdienst zyn, dien men aen de H. Maegd en de Heiligen bewyst; en men moet hun voorbeeld navolgen, om hun te behagen, en hunne bescherming te genieten. Dan, deze denkbeelden verliezen velen geheel uit het oog: men bid de Heiligen niet zo zeer om onderstand, tegen alle zonden en ongeregeldheden, als wel om hunne hulp in de bezorging van waereldsche belangen; ja, vleeschgezinde menschen bedenken deswegens ene list, waerover zich de Bisschop vol vuurs dus uitlaet: ‘Geen hoop hebbende, God in hunne belangens over te haalen, meenen zy de heilige Maagd en de Gelukzaligen gemakkelyker te kunnen beweegen, en in hunne begeertens te doen toestemmen, door vleitaal en loftuitingen, of met hun door herhaalde gebeden lastig te vallen. Denkt niet dat ik by vergrooting spreek: wy handelen met de Heiligen, als waren zy onze gelyken, die wy ons laaten voorstaan gemakkelyk te kunnen overhaalen door eenige stipte gebeden, en door een vlytig eerbewys; en wy merken niet aan dat het gelukzalige menschen zyn, die, gelyk david zegt:Ga naar voetnoot(*) “ingegaan zyn in de kragtdadigheden des heeren:” dat is, in de belangens zyner Heerlykheid, in de neigingen zyner regtvaardigheid en ieverzugt tegen de zondaaren, zo wel als in die zyner goedheid en barmhartigheid. Zullen dan, o god! d'ondankbaare menschen uwe goddelyke weldaaden altyd misbruiken, zullen zy dan altoos zo verblind zyn, van hunne kwaalen door de hulpmiddelen zelve te verërgeren? Welke is immers die Godsvrugt tot de heilige Maagd, die men de Christenen ziet beoeffenen? Zy schryven zig wetten voor en volgen ze na; zy leggen zig verpligtingen op, en volbrengen ze met naauwkeurigheid. Ondertusschen verägten zy die, die God hun oplegd, en overtreeden zonder schroom de heiligste zyner wetten; waardig inderdaad dier vreeselyke vloek, die God door zynen Profeet uitspreekt: “Wee u, uw eigen wil word in uwe vastendagen gevonden.” Daarom zegt de heer: “Ik heb een afkeer van het | |
[pagina 175]
| |
reukwerk. Myne ziel haat... uwe hoogtyden... het valt my lastig dat ik ze verdraage.” Laboravi Justinens.Ga naar voetnoot(*) En inderdaad welk een Godsdienst! Wy meenen alles voor de heilige Maagd gedaan te hebben, wanneer wy haare heerlykheid verheven hebben boven alle Chooren der Engelen, en haare heiligheid tot het ogenblik haarer Ontfangenis. Ik prys uw iever, myne Broeders, en ik weet dat haar waardigheid alle uwe begrippen zeer overtreft. Maar, indien de Erffmet u zo afschuwelyk is, dat gy dezelve in de heilige Maagd niet kunt dulden, waarom bestryd gy niet in uzelve de gierigheid, de eerzucht, de wellust, die 'er droevige overblyfzels van zyn? De eene is ongerust, om dat hy zyn Roosenkrans en andere geregelde gebeden niet volbragt heeft: de andere is angstig, wanneer eenige Ave Marias ontbreeken. Ik misprys het niet, verre zy 't van my, my behaagd, in de oeffening der Godvrugt, eene godsdienstige naauwkeurigheid. Maar, wie zoude het niet ondraagelyk vinden, dat geen van beide zwaarigheid maakt, dagelyks eenige der goddelyke geboden te overtreden, en zonder schroom de heiligste pligten des Christendoms te verwaarloozen? Elendig bedrog, waarmede de vyand van 't menschelyk geslagt ons verblind! Het beginzel van Godsdienst, te diep in 's menschen hert geprent, niet kunnende uitrukken, maakt hy van het zelve, niet eene waare oeffening, maar een gevaarlyk tydverdryf, op dat wy, door dien schyn bedrogen, zouden meenen, door eenige geringe naauwkeurigheden, aan de wezenlykste pligten van den Godsdienst te hebben voldaan. Houd op Christenen, u te laaten misleiden. Stierd uwe gebeden tot de H. Maagd, ik moedig 'er u toe aan. Zy zal u versterken in de bekooringen, zy zal de zuiverheid, zo nodig, u verwerven; zy zal de bruiloftswyn voor u verkrygen, dat is, of de liefde in al uw gedrag, of een nodigen moed in uwe neêrslagtigheden. Maar hoort wat zy op de bruiloft van Cana zegt tot de gene voor wie zy gebeden heeft: “Al wat hy u zeggen zal, doet het.” Quodcumque dixerit vobis facite.Ga naar voetnoot(†) Ik heb voor u gesproken, ik heb voor u gebeden; maar doet het geen hy u zeggen zal: het is op deeze voorwaarde dat gy de wonderbaare uitwerkingen myner gebeden zult ondervinden. Ik zeg u | |
[pagina 176]
| |
dan, myne Broeders, hoopt alles van maria; indien gy een vast voorneemen hebt alles te doen, wat jesus u zal gebieden, en dit is het middel, dat zy zelve u voorschryft.’ De verdere Leerredenen, in het tweede Deel, gaan over de noodzaaklykheid der Boetvaardigheid, de waare bekeering, en hebben ten onderwerp de geheimenis der geboorte van onzen Zaligmaker: waarop in het derde Deel een vyftal van Leerredenen volgt over de geheimenis der besnydenisse onzes Zaligmakers, en verder ene Leerreden op de heilige Kindsheid van onzen Verlosser, en ene over de kenmerken der twee Verbonden van moses en christus. In de volgende Leerredenen handelt de Bisschop inzonderheid, over de Boetvaardigheid en Communie; de vermenging van het goede en kwaade, mitsgaders de afzondering der Rechtvaardige van de Godloose; de waardigheid der Armen in de Kerk, en den plicht der Ryken te hunwaards; de nuttigheid van het Lyden, de voordeelen der Godlyke Wetten. en laatstlyk de Boetvaardigheid; welke hy, by gelegenheid der vieringe van een Jubelfeest, ten sterkste aandringt, uit de overweging van de aanhoudendheid der Godlyke Genade, die echter op ene halstarrige versmading ten einde staat te loopen; het welk hy onder anderen in dezer voege uitdrukt: ‘Het is reeds lang dat gy met God twist, wie van beide het zal winnen, gy niet zondigen, of hy niet vergeeven; uwe boosheid bestryd zyne goedheid; eindelyk zal hy u de overwinning laaten. O schriklyke en doodlyke overwinning! Waar door wy, zyne barmhartigheid ten einde gebragt hebbende, onvermydelyk in de handen van zyne gestrenge Rechtvaardigheid zullen vallen.’ |
|