Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerkort berigt van de Pelew-eilanden, gelegen in het westlyk gedeelte van den Stillen Oceaan. Zamengesteld uit de Dagverhaalen en Onderrichtingen van Capitein Henry Wilson, en eenigen zyner Officieren, die, in Oogstmaand des Jaars MDCCLXXXIII, daar Schipbreuk leden met de Antelope, een Paket van de Engelsche Oostindische Maatschappy.
| |
[pagina 603]
| |
dat hy zo ras mogelyk zou komen. Omtrent de middag ging raa kook, met de tien Man en de Draaybas, na Pelew. Toen op den tweeden van October de drie Zieken zich merklyk beter bevonden verzogt Capitein wilson den Chirurgyn, dat hy met de noodige Instrumenten na Pelew zou vaaren, en bezien of hy van eenigen dienst kon weezen aan den Zoon van raa kook. Aldaar komende vondt hy, dat het Volk van Artingal te rug gekomen was, en ontving van hun berigt, dat het gevegt veel hardnekkiger en bloediger geweest was, dan de voorgaande; dat de Draaybas, die zy op een Canoe hadden weeten vast te maaken, veel dienst gedaan hadt; doch dat de vreugde der Overwinninge niet weinig verminderd was door den dood des Zoons van raa kook en van een ander Opperhoofd. De aangepreezen stooving hadt den voet des jongen kooks veel doen slenken, en zy hadden de punt van den speer uit den voet getrokken: hy vondt zich hier door bekwaam, om te staan; en, schoon hy niet kon loopen, hadt men hem niet kunnen te rug houden, van den tocht tegen Artingal mede te onderneemen, waar een speer hem nedervelde. Schoon Mr. sharp, zo ras hy raa kook zag, hem het oogmerk zyner komste op Pelew te kennen gaf, scheen de laatstgemelde den dood zyns Zoons niet te tellen; maar bragt den Chirurgyn na het Paleis, waar de Koning met de Engelschen zat; doch, naa dat zy eenige verfrissingen genomen hadden, kwam hy by hem, en den Onderstuurman, van wien hy zeer veel werks maakte, en verzogt hun hem te volgen. Hy bragt hun na den oever, waar een groote Canoe gereed lag, waar in zy gingen met den Generaal en nog één- en twintig andere Ruppacks; terstond staken zy over na een klein Eiland, tusschen Pelew en Oroolong gelegen. Op 't zelve geland, geleidde hy hun een stuk wegs landwaards in, na eene plaats, waar een vierkant was met steen belegd, omringd met vier of vyf huizen, naar allen schyn onbewoond, om dat 'er niemand uitkwam, en het gras tusschen de steenen groeide. Naa dat zy waren gaan zitten, vaardigde raa kook een der zynen af, om een boodschap te doen, die omtrent één uur weg bleef; al deezen tyd zaten de Inboorlingen zeer ernstig te kyken, en zweegen stil. Mr. sharp en de Onderstuurman wisten niets van 't oogmerk, waar toe zy te deezer plaatze gebragt waren. | |
[pagina 604]
| |
Toen de Boode wederkeerde, stonden zy allen op, en de Generaal geleidde hun na eene Stad, omtrent eene halve myl van de plaats, waar zy wagtend gezeten hadden. Hier zagen zy een ander vierkant, met steenen belegd, omringd van huizen; veel menschen zaten aldaar en stonden eerbiedig op, toen de Generaal met zyn gezelschap verscheen. In 't midden van het vierkant of plein lagen groote, hoopen Yams en Cokusnooten op een gestapeld, en 'er stondt zoete drank by. Zo ras de Generaal en zyne Vrienden gezeten waren, begonnen de Oppassers van deezen voorraad uit te deelen, eerst aan hun en zyn Gezelschap, en vervolgens aan allen. Maar ons Volk nam waar, dat de Kokusnooten, tegen de gewoonte, welke zy op alle andere onthaalen hadden waargenomen, alle oud waren; nogthans namen zy de oude, aan de Engelschen voorgezet, weg, en lagen nieuwe in de stede. Geduurende dit Feestmaal nam men de diepste stilzwygenheid in agt; en toen 't zelve bykans geëindigd was, hoorde men op een afstand klaagende Vrouwe-stemmen. Raa kook vatte Mr. sharp by de mouw, zonder één woord te spreeken, en gaf hem een teken dat hy met den Onderstuurman zou opstaan, en zien, wat deeze droefenis veroorzaakte. Zy reezen op, en gingen na de plaats, van waar dit klaaggeluid scheen te komen; welhaast zagen zy een groot aantal Vrouwen, een' Dooden volgende, die in een mat gebonden, en op een soort van baar van Bamboes gelegd, op de schouwders van vier mannen gedraagen werdt; geen andere Mannen waren by de Lykstatie. Mr. sharp hieldt zich thans ten vollen verzekerd, dat het de Begraafenis was des Zoons van raa kook; doch kon niet begrypen, waarom dit alles zo bedekt was toegegaan, en men hun geen enkel woord deswegen gezegd hadt. Zy kwamen op de Begraafplaats, juist toen zy gereed waren om het Lyk, in het daartoe vervaardigd Graf, by te zetten. Dit geschiedde zonder eenige plegtigheid; de Mannen, die het gedraagen hadden, begonnen terstond 'er aarde over heen te werpen, en het graf met handen en voeten te vullen; terwyl de Vrouwen nederknielden, en, met luid geschreeuw, den afgestorven scheenen te rug te roepen, en aan te duiden, als of zy niet afgescheurd konden worden van 't geliefde voorwerp, hun door den dood ontrukt. Een hevige stortregen, toen nedervallende, dreef de Engelschen, met eenige Inboorelingen, onder het eer- | |
[pagina 605]
| |
ste dak, 't welk zy konden bereiken, om te schuilen; naa dat de regen bedaarde, keerden zy weder tot raa kook en de Rupacks, die ook, in een naby gelegen huis, eene schuilplaats gezogt hadden. Dewyl het weêr zeer ongesteld bleef, keerden zy dien avond niet na Pelew weder. Den volgenden morgen, eer zy vertrokken, nam raa kook, Mr. sharp en den Onderstuurman mede na een huis, niet verre van de plaats, waar zyn Zoon den voorgaanden dag begraaven was. Niet meer dan eene oude Vrouw zagen zy in dat Huis, die, zeker bevel van den Generaal ontvangen hebbende, uitging en wederkeerde met twee oude Kokusnooten, een bundel Betelnooten met de bladeren, en wat rood Oker. Hy nam een der Kokusnooten, deeze dwars over met Oker bestreeken hebbende, lag hy dezelve aan zyne zyde neêr, en naa eene wyl diepdenkens, uitte hy eenige woorden, die de Engelschen, uit de gebaaren by dezelve gemaakt, voor een gebed namen; met de tweede Kokusnoot deedt hy 't zelfde. Vervolgens overstreepte hy den bundel Betelnooten, en zat eenigen tyd stilzwygend over denzelven neder, riep de oude Vrouw, en gaf haar den bundel met de twee Kokusnooten, benevens eenige onderrigtingen, over. Mr. sharp merkte op, dat zy dezelve bragt na de plaats, waar die Jongeling begraven lag; doch niettegenstaande zyne en des Onderstuurmans nieuwsgierigheid groot was, om het einde van die plegtigheid te zien, wederhieldt de eerbied voor des Generaals rouwe, en de vrees van hem aanstoot te zullen geeven, hun, van die te voldoen, door de oude Vrouw te volgen. Kort daar op keerden zy na Pelew weder, en van daar na Oroolong; de Generaal vergezelde hun derwaards. Capitein wilson ging den achtsten van October, met raa kook, een bezoek by abba thulle afleggen. Toen zy op Pelew kwamen, vonden zy, dat hy gegaan was na een ander Eiland, Emungs geheeten, 't welk vry groot is, en tusschen de tien en twaalf mylen ten Noorden van Pelew aflegt: doch hy hadt zyn oudsten Zoon gelaaten, om hun te ontvangen en derwaards te geleiden. De Engelschen veronderstelden, uit verscheide omstandigheden, dat dit Eiland onderhoorig was aan eenen anderen Rupack; nogthans deeden 'er zich eenige redenen op, om te veronderstellen, dat hy geen gelyken rang met abba thulle bekleedde. Hier werd een groot Feest | |
[pagina 606]
| |
gehouden met zang en dans: Capitein wilson werdt overlaaden met Geschenken, die hy grond hadt om te denken, dat zy voor zeer kostlyk hielden. - Den twaalfden keerden zy weder na Pelew, waar zy in den avond aankwamen. Den volgenden morgen deedt abba thulle ter vierdemaale aanzoek by Capitein wilson, dat nog ééne keer eenigen van zyn Volk met hem ten stryde mogten trekken. Hy gaf hier aan zyne toestemming, onder voorwaarde, dat hy, op Oroolong komende, zyn geheele Manschap gezond vondt, werwaards hy dien morgen met raa kook vertrok, en in den namiddag aanlandde. - Op den zestienden kwam eene Canoe te Oroolong, om raa kook te verwittigen, dat het Volk van Artingal, des oorlogs moede, Gezanten gezonden hadt, om den Vrede te verzoeken. Abba thulle verscheen den zeventienden zelve te Oroolong, vergezeld van acht Vrouwen en een ganschen stoet; allen stonden zy zeer versteld over het Vaartuig, 't welk zy daar zagen vervaardigen. De Koning met zyn Gezelschap vertrok den één - en - twintigsten; doch niet zonder Capitein wilson de beloofde Manschap en Wapenen te herïnneren. Op den zeven - en - twintigsten keerde hy weder met raa kook om de Mannen: de Engelschen vernamen, dat de thans bedoelde Krygstocht gerigt was op Pelelew, een Eiland Zuidwaarts van Pelew en Oroolong gelegen. Den een - en - dertigsten kwamen eenige Engelschen te rugge, en de overigen kort daar naa, en verhaalden Capitein wilson, dat het tot geen gevegt gekomen was: dewyl het Volk van Pelelew den Vrede verzogt hadt. De Koning van Pelelew kwam met abba thulle te rug, en beiden gaven zy den Engelschen een bezoek op Oroolong. - Het Vaartuig was nu meest in gereedheid. Abba thulle verzogt den Capitein, dat hy niet wilde vertrekken, zonder hem des berigt te geeven, dewyl hy twee Mannen mede na Engeland wilde zenden: zy bleeven korten tyd, en begaven zich na Pelew. Onze Tochtgenooten lieten den negenden van November hun Vaartuig, zo verre volbouwd, in 't water loopen, 't geen zy, op 't verzoek van abba thulle, die by dit afloopen, met zyne Broeders, tegenwoordig was, den naam van Oroolong gaven, naar het Eiland, waar men het timmerde. 's Anderen daags zondt abba thulle by Capitein wilson, met verzoek, dat hy zich zou | |
[pagina 607]
| |
vervoegen op de Waterplaats, aan de andere zyde van het Eiland: deeze daar verscheenen zynde, verstondt hy uit 's Konings mond, dat die ten oogmerk hadt, hem de Eer eens Rupacks van den eersten Rang op te draagen. De Capitein, hem zyn erkentenis betuigd hebbende, voor deeze hem toegelegde Eere, ging met den Koning en al de Rupacks onder de schaduw van eenige groote boomen; en werd Capitein wilson verzogt op een kleinen afstand te gaan zitten; hierop ontving raa kook een Ring, gemaakt van 't been eens diers, het Ordes-teken, uit handen van den Koning, en stak denzelven aan Capt. wilson's arm. Doch, eer hy dit verrigtte, was hy zeer zorgvuldig, om te weeten welke hand de Capitein meest gebruikte, en dit ontdekt hebbende, raspte hy den Ring van binnen zo verre uit, tot dat hy denzelven, met behulp van verscheide Rupacks, niet zonder veel moeite, over de vuist van den Capitein en aan den arm kreeg. Den geheelen tyd was 'er een diep stilzwygen in agt genomen, zo by de Rupacks, die de Plegtigheid hielpen verrigten, als by het Volk, 't welk alleen toekeek; maar abba thulle liet niet af van spreeken, steeds raad geevende, hoe zy best den Ring over de hand zouden heen krygen. Hierop sprak die Vorst den Capitein staatlyk aan, zeggende, dat het Been alle dagen glad gewreeven en zorgvuldig bewaard moest worden, als een bewys van den Rang, dien hy onder hun bekleedde; dat hy dit merkteken van Waardigheid, by alle gelegenheden, moest verdeedigen, en nooit toelaaten dat van zyn arm gescheurd wierd, dan met verlies zyns leevens. De plegtigheid geëindigd zynde, wenschten alle de Rupacks Capitein wilson geluk, met in hun Orde toegelaaten te weezen, en het Volk betoonde hem hunne Eerbiedenisse. 's Avonds haalden zy alle de Tenten, en anderen voorraad, van wal aan boord van de Oroolong; zeilden daar op de haven uit, en ankerden by de versch-waterplaats, aan de andere zyde van het Eiland. Raa kook en arra kooker zeilden met hun het Eiland om; doch de Koning verkoos het te voet over te trekken. Zo ras zy geankerd waren, vervoegde zich Capt. wilson by den Koning, die hem thans zyn tweeden Zoon, lee boo geheeten, overgaf: deeze was een Jongeling, tusschen de zeventien en achttien jaaren oud; hy wilde hem na Engeland zenden, gelyk hy betuigde, om een Engelsch- | |
[pagina 608]
| |
man van hem te maaken, en daar door in staat te stellen, om by zyn wederkomst dienst aan zyn Land te doen. 't Was een Jongeling van goede hoop. Doch hy stierf aan de Kinderziekte, vyf maanden naa dat hy in Engeland kwam. Op den twaalfden van November stak de Oroolong in Zee, om na China te stevenen. Abba thulle vergezelde hun, tot dat zy digt by 't Rif naderden. Hier nam hy 't jongste afscheid van zyn Zoon, en een allertederst van Capitein wilson en diens Volk. Maar wat was dit afscheid, in vergelyking met dat van hunnen eersten en bestendigen Vriend raa kook, die aan boord wilde blyven, tot hy hun veilig over 't Rif zag; toen zy over 't zelve waren, bleef hy eenigen tyd stil en in diepe gedagten zitten, zo dat het Schip een goed deel wegs afgelegd hadt, eer hy het op zich kon verkrygen hun te verlaaten. Toen hy in 't einde genoodzaakt was zulks te doen, kon hy niet spreeken; maar wees op zyn hart, als wilde hy zeggen, hier, hier voel ik smart, in u vaarwel te zeggen. Hy vervoegde zich met onderscheiding by zyn Neef lee boo, voerde hem eenige woorden te gemoete; doch buiten staat 'er meer voort te brengen, haastte hy zich na de Canoe, die op hem wagtte, en gaf, als deeze van boord ging, den Jongeling eene veelbeduidende groet met de oogen. Deeze raa kook, aan welken de Engelschen op dit Eiland zo veel verpligtings hadden, scheen ruim veertig jaaren te tellen, en was van eene middelmaatige gestalte. Zyn gelaad drukte veel verstands en goedhartigheids uit. Hy was moedig en koen; nogthans zeer menschlievend; standvastig en doorzettend in alles wat hy ondernam; hy gaf zyne bevelen met veel minzaamheids; doch wilde ze volvoerd hebben; en het Volk scheen hem met yver en genegenheid te gehoorzaamen. - Hy bezat de ernsthaftigheid des Konings niet; noch ook de grappigheid zyns Broeders arra kooker. Hy brandde van weetlust, en eene begeerte, om de oorzaaken en redenen op te speuren van alle uitwerkzels, welke hy aanschouwde: hy hadt eene voorbeeldige sterkte en werkzaamheid van geest; was wonder vlug in 't bevatten van alles, wat hem werd beschreeven; en bezat een zo kiesch gevoel van Eerlykheid, dat hy altoos zeer misnoegd was, wanneer de Pelew-Eilanders, door eenige hunner kleine diefstallen, zyns oordeels, de wetten van Gastvryheid ge- | |
[pagina 609]
| |
schonden hadden; deeze hield hy voor onschendbaar heilig, en rustte niet, voor dat het weggenomene weder gegeeven was. Alle dubbelhartigheid zag hy met verontwaardiging aan, en bejegende den Malayer, niettegenstaande deeze een groote Gunsteling des Konings was, met eene openlyke veragting: dewyl hy hem met die kwaal behebd rekende. Met één woord, raa kook was groot en goedGa naar voetnoot(*). |
|