Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigt, wegens den Godsdienst der Drusen, een volk, het gebergte Libanon en Antilibanon bewoonende.‘Eenigen tyd geleden, deelden wy onzen Leezeren zeer weetenswaardige Berigten mede wegens de drusen, een weinig bekend Volk, uit het geen de Heer venture de paradis, Secretaris en Tolk der Oostersche Taalen by zyne Allerchristlykste Majesteit, en veele jaaren diens Resident onder de Drusen, ons deswegen aan de hand gaf. Wat den Godsdienst deezes Volks betreft, vonden wy daar alleen opgemerkt, dat zy eenen even grooten afkeer hadden van de Beginzelen der Mahomethaanen, als van die der Christenen; dat hun Godsdienst een bezwaarlyk ontbindbaar raadzel was; dat zy hunne Heilige Boeken met de schroom-valligste stiptheid bewaarden, dezelve onder den grond verborgen; en dat de Verklaaring hunner Verborgenheden alleen bekend was aan een klein getal hunner verstandige MannenGa naar voetnoot(*). In eene dit Jaar uitgekomene Essai sur l' Histoire du Sabeisme, van den Baron de bock, vinden wy deswegen Ophelderingen, die wy oor- | |
[pagina 538]
| |
deelen onzen Leezeren niet te moeten onthouden, gepaard met Berigten, wegens dat Volk, die tot opheldering of bevestiging kunnen dienen, van 't geen wy, ter bovengemelde plaaze, uit venture de paradis, bybragten.’
De Heer de gébelin beweert in zyn Monde Primitif, Tom. VIII. p. 3, volgens het berigt eeniger Reizigeren, dat de Godsdienst der Drusen een Tak is van het oude Sabeismus. De weinige gemeenschap, welke dit Volk tot nu gehad heeft met de Europeaanen, ter oorzaake van de onvrugtbaarheid der omringende Bergen, heeft, buiten twyfel, gelegenheid tot die dwaaling gegeeven: maar een gelukkig toeval heeft my eene soort van Catechismus ter hand gesteld, die de voornaamste Leerbegrippen der Drusen behelst, en ik haast my 't zelve mede te deelen. Ik ben dit keurlyk Stukje verschuldigd aan myne vriendschap met den Heer hollandre, Directeur van het Kabinet der Natuurlyke Historie van zyne Hoogheid, den Regeerenden Hertog van Tweebruggen; die geleerde Man heeft het medegebragt van Cairo, waar hy, als Correspondent van de Koninglyke Societeit der Medicynen, den Heer Baron de tott vergezelde op den Tocht, welken hy, eenige jaaren geleden, deedt, om de Zeehavens in de Levant te bezoeken. De Heer hollandre laat deeze aanmerking zyner opgave van dien Catechismus voorgaan. 'Er is in 't Gebergte Libanon een Volk, niet talryk, maar dapper, krygshaftig, 't geen, door zyn moed, de Vryheid heeft weeten te bewaaren, te midden van het Despotismus. Dikwyls, door de overmagt zyner Vyanden overvallen, heeft het zich naar de omstandigheden moeten schikken; maar, zonder immer het denkbeeld van Onafhangelykheid af te leggen, heeft het een haatlyk juk zo menigmaal afgeschud, als deszelfs kragten zulk eene onderneeming gehengden. Dit Volk, onder 't bevel van een Emir uit hun midden, belydt een Godsdienst, aan 't zelve byzonder eigen, en van welken het eene groote Verborgenheid maakt. Wel verre van zich toe te leggen, om Bekeerelingen tot denzelven te werven, verbergen zy dien met zo veel voorzorgs, dat niets anders dan een toeval, van gelyken | |
[pagina 539]
| |
aart als eenigen tyd geleden heeft plaats gehad, iets van dien verborgen Godsdienst kan ontdekken. De Drusen hadden, eenige jaaren geleden, geweigerd aan den Grooten Heer de Jaarlyksche Schatting te betaalen, tot welker opbrenging men hun gedwongen hadt. De Pacha van Seide vaardigde Troepen tegen hun af, om ze te bestryden, en hun Land te verwoesten. In de plundering van een hunner Dorpen vondt men een klein Boekje, in 't Arabisch geschreeven, 't welk de ontsteltenis en verwarring hun belette te verbergen. Dit Boekje vervolgens aan den Pacha overgeleverd zynde, bevondt men een Catechismus van hunnen Godsdienst te weezen. Het Algemeen behoeft niet onderregt te worden de wyze, op welke ik dit Stukje heb gekreegen; maar kan staat maaken op de nauwkeurigheid der Vertaalinge, welke ik hier aanbiedGa naar voetnoot(†). Vraag. Wie is een Drus? Antw. Hy, die het Verbond getekend heeft, en achem, den Schepper aller dingen, aanbidt. V. Zyt gy een Drus? A. Ja, door de genade van achem, onzen Heer. V. Wat schryft u de Wet voor? A. Zeven Geboden; de Aanbidding van achem; de Waarheid; de Bescherming, welke men zynen Broederen verschuldigd is; de Onthouding van het vleesch der Onreine Dieren; de Zedigheid in Kleeding; de Oplettenheid, om zich niet te voeden dan met het voortbrengzel van wettig verkreegen goed; en de Bespiegeling der Wysheid. V. Welke zyn de Werken van een moeilyken en zwaaren arbeid, van welken achem, uw Heer, u verlost heeft? | |
[pagina 540]
| |
A. De Bedevaart na Mekka; de staatlyke Viering van den Vrydag en den Bairam; de vyf dagelyksche Gebeden; de Aalmoessen; en de Vasten van Ramadan. V. Aan welk een teken kunt gy uzelven kennen voor een Drus, Aanbidder van één God? A. Aan de oplettenheid, welke ik heb, om my niet te voeden dan met Geoorlofde zaaken, en my te onthouden van Ongeoorlofde. V. Welke denkbeelden hebt gy van 't Geoorlofde en Ongeoorlofde? A. Het Geoorlofde is het goed der Geestlyken en der Aanbidderen; het Ongeoorlofde het goed der Afvalligen. V. Wanneer is achem, onze Heer, op Aarde verscheenen? A. In het Vierhonderdste Jaar der Hegira van mahometh. V. Hoe heeft hy zich aan de Menschen geopenbaard? A. Hy heeft zorg gedraagen om zyne Godlykheid te bedekken, zich enkel uitgeevende voor een Afstammeling van mahometh. V. Waarom heeft hy zyne Godlykheid verborgen? A. Om dat zyne Magt op Aarde nog niet wel gevestigd was: en zyne getrouwe Dienaars weinig in getal waren. V. Op welk een tyd openbaarde hy zich aan de Menschen? A. In het Vierhonderd achtste Jaar der Hegira. V. Hoe veele jaaren vertoonde zich zyne Godlykheid op eene blykbaare wyze? A. Geduurende het geheele Jaar Vierhonderd en acht. Zy verborg zich in 't Jaar Vierhonderd en negen: 't welk een tyd van ramp en beproeving was, om zich, op nieuw, te ontdekken, staande het geheele Jaar Vierhonderd en tien; en, met den aanvang van het volgend Jaar, verdween achem eensslags, om niet weder te komen, dan by 't Laatste Oordeel. V. Welke is de Dag des Oordeels? A. Die Dag, op welken achem op Aarde zal wederkeeren, in eene menschlyke gedaante, om de Wereld te oordeelen, met het Zwaard in de hand. V. Op welken Tyd is die Dag vastgesteld? A. Die Tyd is niet bekend: doch dezelve zal wel te ontdekken weezen aan eenige Tekenen. | |
[pagina 541]
| |
V. Welke zyn die Tekens? A. Omwentelingen in de Koningryken; en de Overhand der Christenen op de Mahomethaanen. V. Op welk eene wyze zal achem zich wreeken op de Volken en de Koningen? A. Hy zal op hun het Zwaard der Wraake laaten vallen, en ze alle uitdelgen, zonder 'er één te spaaren. V. Doch wat zal 'er gebeuren, na dat hy dus alle Menschen zal verdelgd hebben? A. Hy zal ze weder voortbrengen door eene tweede geboorte, en over hun eene Heerschappy voeren, welke geene andere Wet zal hebben dan zyn Wil. V. Welke zal de Orde zyn, in dit Nieuwe Ryk vastgesteld? A. Hy zal aanvangen met de Menschen in vier Rangen te verdeelen, Christenen, Jooden; Afvalligen en Aanbidders van den waaren God. In den Aanhang der Christenen zullen begreepen zyn de Nusaries en de Mutuallis, en in dien der Jooden alle de Musulmannen. V. Wat zal het lot zyn der getrouwe Aankleeveren van de Wet? A. Hy zal hun geeven Magt en Heerschappy, Zilver en Goud; hy zal hun in de Wereld aanstellen tot Prinsen, Pachas en Souverainen. V. Hoe zullen de Afvalligen, de Verlaaters van zyn Dienst, behandeld worden? A. Hy zal ze straffen met de zwaarste straffen. Alles, wat zy eeten en drinken zullen, zal een galagtigen en bitteren smaak hebben; en zy zullen de Slaaven der waare Aanbidderen weezen; zy zullen, ten teken van eeuwigduurende veroordeeling, op 't hoofd een muts draagen van Varkensborstels, een en een halve voet lang; aan hunne ooren zal een Ring hangen van Jact, die, in den Zomer, zal branden als Vuur, en, in den Winter, koud zyn als ys. De Jooden en de Christenen zullen aan dezelfde straffen onderworpen weezen; doch met eenige kleine verzagringen.... V. Waar in bestaat het Geloof, 't welk de Drusen belyden? A. In alle Volken der Aarde voor Ongeloovigen aan te zien: dewyl wy de verdiensten hebben van alles te gelooven, wat zy ontkend hebben, en alles te ontkennen, wat zy gelooven, (om my te bedienen van de uitdrukking des Briefs, van den Propheet hamzah, Zoon van Ali,) | |
[pagina 542]
| |
ten opschrift hebbende: De Beloften en de Verbintenissen. V. Indien onder de verbanne Volken iemand tot kennis kwame van onzen Heiligen Godsdienst, en de Eenheid van het Opperweezen, 't welk wy aanbidden, aannam, beleedt, en onze Wetten opvolgde, zou hy behouden kunnen worden? A. 'Er is nooit heil voor hem te hoopen: dewyl de Poort der Barmhartigheid geslooten, en alles volbragt is. Wanneer hy sterft, zal zyne veroordeelde Ziel wederkeeren, om het Lichaam te bezielen van eenen Ongeloovigen, van 't zelfde Volk en van dezelfde Belydenisse. V. Wat moeten wy denken van het Euangelie der Christenen? A. Daar is een waar Euangelie, 't welk onze hoogagting verdient: dit is het Enangelie van den waaren Messias, die ook verscheenen is in de dagen van mahometh, onder den naam van selman, die geen ander is dan hamzah. V. Waarom heeft hamzah ons zo sterk het geheim houden van onzen Godsdienst geboden, en bevolen dien aan niemand te ontdekken? A. Om dat dezelve de Belofte behelst, welke onze Heer achem zich verwaardigd heeft, tot ons byzonder Geluk, te doen; om dat dezelve de Verborgenheden der Wysheid bevat, welke strekt tot heil der Zielen, en ten leeven der Geesten. V. Moet zodanig een geding niet strekken, om ons te doen aanzien voor lieden, gierig omtrent het geluk der Menschen, en Vyanden van hunne Behoudenis? A. Waarom zouden zy ons beschuldigen van gebrek aan Edelmoedigheid ten hunnen aanziene: naardemaal van onzen kant een Yver, om dezelve mede te deelen, hun van geene nuttigheid zou weezen? De Tyd der Roepinge is verstreeken: de deur der Barmhartigheid voor altoos geslooten. Die Ongeloovig is, moet in zyne Ongeloovigheid volharden, en de Geloovige de belooning zyns Geloofs ontvangen. - Dat wy in vrede ons Geluk genieten. De Wetten, ons opgelegd, zyn niet hard: want onze Heer achem heeft ons ontslaagen van alle Godsdienst-bedryven, in welke de bedroogene Menschen zo veel stellen, en waar aan zy zo groote verdiensten toeschryven. | |
[pagina 543]
| |
V. Strekt dit ontslag zich uit tot de Voorschriften van Vasten en Aalmoessen? A. Ja, de Tiende is verboden, men is die niet verschuldigd, noch aan Geestlyken, noch aan Iemand. - In stede van de Vasten is ons voorgeschreeven de Kwelling der Ziele, door Afzondering en Stilzwygenheid. V. Wat is het oogmerk der Afzonderinge? A. De Gunstbewyzen van achem te verdienen, die, by zyne wederkomst op Aarde, zyne Belooningen evenredig zal maaken aan onze goede Werken en onze Deugden, met ons de Ampten en Bedieningen in deeze Wereld te geeven. |
|