| |
Verkort berigt van de Pelew-eilanden, gelegen in het westlyk gedeelte van den Stillen Oceaan. Zamengesteld uit de Dagverhaalen en Onderrigtingen van Capitein Henry Wilson, en eenigen zyner Officieren, die, in Oogstmaand, des Jaars MDCCLXXXIII, daar Schipbreuk leden met de Antelope, een Paket van de Engelsche Oostindische Maatschappy.
Door George Keate, Esq. F.R.S. en S.A.
De Antelope werd, door de Bestuurders der Oostindische Maatschappy in Engeland, uitgerust in den Zomer,
| |
| |
des Jaars MDCCLXXXII, men was toen in 't algemeen van gevoelen, dat dit Schip op een geheimen Tocht uitging; doch hier van, noch van deszelfs uitreis na China, is in het Werk van den Heer keate niets te vinden. Hy vat het Reisverhaal op, toen het Schip te Macao, of, gelyk hy schryft, Macoa, in China, kwam, in de Zomermaand, des Jaars MDCCLXXXIII. Zy zeilden van Macoa af den twintigsten van de volgende Hooimaand, den koers Zuid-Oostwaards neemende: het oogmerk van de Reis wordt niet aangeduid. De Heer keate heeft ons alleen verzekerd, dat de Antelope niet byzonder uitgerust was om onbezogte Wereld-oorden te ontdekken, of toegerust om kundschap van 't Menschdom op te doen. Het oogmerk, derhalven, van eene Reis, in den koers, welken zy namen, valt niet gereedlyk te gissen, of 't zelve moet geweest zyn om na eenig deel van de Noordwest-Kust van America te stevenen, om Zee-Otterhuiden te bekomen, welker waarde in China eerst onlangs den Engelschen bekend geworden was, door de Reisgenooten van den beroemden, doch ongelukkigen, Zeeheld, Capitein cook.
Zy hadden, over 't algemeen, donker en stormig Weer, tot den vyf en twintigsten, wanneer zy de Bashee-Eilanden bereikten, op de Noorder Breedte van 21o ¼ en 121o of 122o Lengte, ten Oosten van Greenwich. Het stormagtig Weer hieldt aan: zy stevenden Zuid-Oostwaards op, tot den tienden van Oogstmaand: in dien nagt, zich bevindende op 7o 19′ Noorder Breedte, en 134o 40′ Lengte, ten Oosten van Greenwich, riep de Man, die op de Uitkyk stondt, op 't onverwagtst, Branding! Dit woord hoorde de Dek-Officier nauwlyks, of het Schip stootte, en zat vast; in minder dan een uur was het, door 't bekomen lek, vol water, tot buiten in het benedendek.
Capitein wilson's eerste bevelen waren, het Buskruid en 't klein Geweer in veiligheid, en het Brood op 't dek, te brengen, benevens dusdanigen voorraad, als door 't water bedorf, en alles tegen den regen te dekken. Ten einde het overzyde vallen van het Schip te voorkomen, kapten zy de groote Mast, streeken de Stengen van de voor- en agtermast, als mede de Raas. Men hyste de Boots uit, en vulde dezelve met voorraad: een Kompas, eenige Snaphaanen en Kruid, en twee Man gingen in elk, met last, om zich onder ly van 't Schip te houden, en gereed te zyn tot het ontvangen hunner Scheepsgenooten,
| |
| |
ingevalle het Schip mogt uit elkander werken, door 't geweld des winds en der baaren; het woei toen een storm.
Alles gedaan zynde wat de voorzigtigheid kon raaden in zulk een verlegen toestand, vergaderden de Officiers en het Scheepsvolk op het Kwartierdek, het Schipsgedeelte, 't welk hoogst uit het water lag, en best bedekt was voor 't geweld der golven. Zy wagtten op het aanbreeken van den dag, in de hoope van Land te zien: want tot nog hadden zy geen Land ontdekt. Geduurende dien angstvollen tusschentyd, welks kommer en schriklykheid men zich gemaklyker kan verbeelden dan beschryven, poogde Capitein wilson den nedergeslaagen geest zyns Scheepsvolks op te beuren, door 't zelve voor oogen te houden, dat Schipbreuk een ongeluk was, waar voor Zeelieden altoos bloot stonden, en dat, schoon de Schipbreuk, welke zy thans leden, zwaarder en verlegenmaakender was, dewyl ze voorviel in eene onbekende en weinig bezogte Zee, hy nogthans wenschte, dat deeze bedenking hun zou aanzetten tot een grooter vlytbetoon, om zich uit ongelegenheid te redden: bovenal zogt hy hun in te prenten, dat zulke ongevallen, als zy zich tegenwoordig ingewikkeld vonden, menigmaal veel heilloozer gemaakt waren, dan zy anders zouden geweest zyn, door de wanhoop des Scheepsvolks, en de oneenigheid onder elkander. Om zulks voor te komen, verzogt hy elk hunner afzonderlyk, dat zy geen sterken drank zouden drinken om eenige oorzaak, welke ook; en hy hadt het genoegen, dat zy eenpaarig gereedlyk hunne toestemming gaven aan deezen hoogstwyzen raad.
Wy zyn te omslagtiger geweest in ons berigt van dit deel des gevals; dewyl het, onzes agtens, op de merkwaardigste wyze ten toon spreidt, de tegenswoordigheid van geest en de betoonde voorzigtigheid van Capitein wilson, in een der beproevendste omstandigheden, waarin de Mensch kan geraaken. Het toont ook, op het onwederspreekendst, de geaartheid zyner Officieren en van al het Scheepsvolk, en spreekt een lofreden over hun uit, met tien duizendmaal meer klems dan eenige woorden met mogelykheid kunnen doen.
De aanbreekende Dageraad vertoonde aan hun oog een klein Eiland, op den afstand van drie of vier mylen Zuidwaards, en als het daglicht vermeerderde, zagen zy meer Eilanden Oostwaards. Thans maakten zy zich ongerust
| |
| |
over de Inwoonders, wier geaartheid zy geheel niet kenden: nogthans, naa de Boots bemand en belaaden te hebben met de noodzaaklykste behoeften, werden deeze na het kleine Eiland afgezonden, onder bevel van Mr. benger, een der Onder-Officieren, die op 't ernstigst was aanbevolen, om, indien het mogelyk was, eene vriendlyke verkeering met de Inwoonderen aan te vangen, indien zy 'er eenigen mogten vinden, en zorgvuldig alle onmin met dezelve te vermyden, of zy moesten door de uiterste noodzaaklykheid zich tot vyandlykheden gedrongen vinden.
Zo ras de Boots van boord waren, begonnen de aan boord gebleevenen het Rondhout daar buiten te werpen, en een Vlot te maaken tot lyfberging, indien het Schip mogt in stukken stooten, 't welk zy alle uuren te gemoet zagen: onder deezen arbeid waren zy zeer ongerust over de veiligheid der Boots, van welke alles afhing: niet alleen ter oorzaake der Inwoonderen, maar ook om het Weer, naardemaal de storm aanhieldt. Doch in den naamiddag werden zy van deezen angst ontheeven, door het wederkeeren der Boots, met het aangenaame nieuws, dat zy de Goederen veilig aan wal gebragt, en vyf man tot bewaaring van dezelve gelaaten hadden: dat 'er geen blyk van Inwoonderen bespeurd was op het Eiland, waar zy aankwamen: dat zy een veilig welbeschutte haven, en ook eenig versch water aldaar aantroffen. Dit goed berigt deedt elks moed herleeven, zo dat zy hun arbeid met lust voortzetten, in 't voltooijen en belaaden van hun Vlot. Tegen den avond was dit werk in gereedheid, ook belaadden zy de Boots wederom met zodanigen voorraad, als het meest door 't overzwalpend zeewater stondt te lyden.
Capitein wilson beval al zyn Volk in de Boots te gaan, met welken, als mede met het Vlot, zy hun oud verblyf verlieten, met beklemde harten, en een met leedweezen te rugziend oog. Het Vlot was zo breed, en zo zwaar belaaden, dat het zeer laat wierd, eer zy, met veel moeite en gevaars, den Inham bereikten, waar de eerste Goederen ontscheept waren, en zy den nagt, om veele redenen, op eene jammerlyke wyze doorbragten: want het Weer bleef zeer regenagtig en ongestuimig; en schoon de vyf Man, 's morgens aen Land gelaaten, sterk gearbeid hadden om de plaats op te ruimen, en een tent op te rijten, was deeze te klein om meer dan de helft
| |
| |
der Manschap te bergen; weshalven zy zich genoodzaakt vonden beurtlings het genot dier bergplaatze te neemen. De ongestuimigheid van het weer verdubbelde hunne angst, zy vreesden dat het Schip in stukken zou stooten, eer zy 'er de verlangde noodwendigheden uit konden haalen. Daarenboven, schoon men geen spoor van Inwoonderen vernomen hadt, terwyl de Boots in den morgen aan wal waren, hadden de daar gelaate Mannen, op den dag, verscheide plaatzen ontdekt, op welke vuur gestookt was, vischgraaten en schellen van Kokusnooten lagen; ontwyffelbaare tekens, dat 'er onlangs Menschen geweest waren: 't was, over zulks, volstrekt noodzaaklyk bestendig wagt te houden, om niet verrascht te worden.
Den volgenden dag zondt men de Boots weder na het Wrak, om zulke Goederen als zy van 't zelve zouden kunnen afhaalen: die aan wal bleeven, waren yverig bezig met het natgeworden Buskruid te droogen, en de Geweeren gereed te maaken, om ze, des noods, te kunnen gebruiken. Naardemaal de Boots niet voor 's avonds ten tien uuren weder kwamen, veroorzaakte dit veel onrust onder die zich op 't Eiland bevonden, te meer daar de avond zeer donker en stormagtig was; het aanlanden der Boots verleende alle verhoopte geruststelling niet: dewyl zy de droeve tyding medebragten, dat 'er, uit hoofde van de aanhoudende slegtheid des weers, zich weinig hoope opdeedt dat het Schip tot den morgen heel zou blyven: dewyl het reeds begon te werken en de inhouten en de knies van derzelver plaats geweeken waren. Dit berigt stelde een eindpaal aan de dus lang gekoesterde hoope der meesten, dat, als het weer mogt bedaaren, het Schip weder vlot te krygen, en zo verre te herstellen zou weezen, dat men 'er Macoa mede kon bezeilen. Naargeestige verslaagenheid vertoonde zich thans op aller gelaad, elk scheen zich aan te merken, als voor altoos van de rest der wereld, en alles wat hun op dezelve dierbaar was, afgesneeden. Zy konden niet nalaaten te denken dat zy volslaagen onkundig waren van de zeden en geaartheid der Inwoonderen des Eilands waarop zy ongelukkig gestrand waren, en zy schilderden, voor hunne verbeelding, de vyandlyke tooneelen welke zy misschien zouden ontmoeten. Die overweegingen deeden den nagt, die nog stormagtiger was dan de voorige, niet geruster doorbrengen. 's Morgens woei het sterk, zo
| |
| |
dat de Boots niet na het Wrak konden gaan: de Manschap hieldt zich onledig met het droogen van den voorraad, het vervaardigen van beter Tenten, voor de gereedschappen 's daags te vooren uit het Schip gehaald. Omtrent acht uuren in den morgenstond het volk met den voorigen arbeid bezig zynde, en met het zuiveren van den grond agter de Tent, stondt Capitein wilson, me tom rose, een Malayer, dien zy te Macoa aan boord genomen hadden, op 't strand; het regenwater van de rotzen vallende vergaderende, zagen zy twee bemande Canoes, den hoek om, de Baay invaaren. Dit verwekte zulk een opschudding dat al het volk de wapens opvatte; nogthans begeerde Capitein wilson, dat zy, dewyl het getal der Inboorelingen zo klein was, zich schuil zouden houden, tot zy ontdekten welk eene bejegening hy ontving; doch zich tot het ergste gereed te maaken. Zy bemerkten welhaast, dat de Inboorelingen den Capiten en den Malayer gezien hadden by elkander staande; en de oogen gevestigd hielden op dat gedeelte van den oever, waar zich de Engelschen bevonden. - De Inwoonders kwamen zeer voorzigtig na hun toe, en wanneer zy naby genoeg gevorderd waren om gehoord te kunnen worden, gebood de Capitein den Malayer, hun in zyne eigene taal aan te spreeken; 't geen zy, in 't eerst, niet scheenen te verstaan; maar zy hielden stil met de Canoes, en wel haast vroeg een hunner in de Maleitsche taal, welk Volk wy waren, en Vriend of Vyand? Rose kreeg last te antwoorden, dat wy Engelschen waren, die hun Schip op een klip verlooren, doch hun leeven behouden hadden, en Vrienden waren. Hier over scheenen zy een korten tyd te raadpleegen, toen stapten zy uit de Canoes in het water, en traden Landwaards. Capitein wilson tradt terstond in 't water om hun te gemoet te gaan, en hun,
op de vriendlykste wyze te omhelzen, geleidde hun het strand op, en stelde ze aan zyne Officieren en ongelukkige Lotgenooten voor.
Deeze Inwoonders waren acht in getal, twee hunner, gelyk men naderhand vernam, waren Broeders van den Rupack of Koning der omliggende Eilanden, en de een was een Malayer, die Schipbreuk geleden hadt met een Vaartuig, behoorende aan een Chïnees, op het Eiland Ternate, een van diezelfde groep van Eilanden; hy was vriendlyk behandeld door den Koning, dien hy betuigde een goed Man te weezen, en gaf hy een voordeelig
| |
| |
getuigenis van de geaartheid des Volks. Hun verder verhaalende, dat een Canoe uit visschen gaande, de mast van het Schip gezien hadt; dat de Koning, des verwittigd, dien morgen de twee Canoes vroeg uitgezonden hadt, om te zien wat 'er geworden was van het Volk tot dit Schip behoorende, dat zy, weetende welk een haven de Engelschen ingeloopen waren, rechtstreeks derwaards gingen.
Capitein wilson met zyn Volk het ontbyt neemende, zaten de Inwoonders met hun neder, proefden de Thee, doch scheenen 'er geen smaak in te vinden, beter scheen hun de Tweebak te smaaken uit China medegebragt: eer zy één uur by den anderen geweest waren, was alle vrees verdweenen, en zy gingen vry met elkander om. - Groote begeerte betoonden de Eilanders, dat een der Engelschen met hun in de Canoe na den Koning zou gaan, ten einde deeze mogt zien welk Volk zy waren. Een ieder keurde het billyk dat iemand mede derwaards zou trekken; doch als 'er eenige zwaarigheid rees over den Persoon, wie dito bezoek zou afleggen, verzogt de Capitein daartoe zyn Broeder Mr. matthias wilson, die het gereed aannam. Omtrent den middag verliet een der Canoes de Haven. Mr. wilson zat 'er in; de andere Canoe, met vier Persoonen onder welken raa kook, de oudste van 's Konings Broeders, en de Generaal zyns Krygsvolks, zich bevondt, bleef by de Engelschen, uit eigen beweeging, tot dat de Canoe met Mr. wilson zou wedergekeerd weezen. De Capitein gaf zyn Broeder last om den Koning te berigten wie zy waren, en, zo goed hy kon, hun lot aan hem te ontvouwen; 's Konings Vriendschap en Bescherming te verzoeken, en verlof te vraagen tot het bouwen van een Vaartuig, geschikt om hun weder na hun Vaderland te voeren. Hy gaf hem een geschenk voor den Koning mede, bestaande uit een overgebleeven stuk blaauw Laken, een kistje Thee, een kafje Zuiker, en eenig hard Scheeps-Brood: het laatste was 'er bygevoegd op 't byzonder verzoek van 's Konings twee Broederen.
De by ons gebleevene Eilanders ziende dat ons Volk veel moeite hadt om versch water, 't welk zy behoefden, te krygen, bragten hun dwars over een smal gedeelte des Eilands, waar het in grooten overvloed was: de weg derwaards ruw en oneffen zynde, droegen zy zekeren sharp, een jongeling van omtrent vyftien jaaren, die het opzicht
| |
| |
over de waterhaalers zou hebben, op hunne armen over de moeilykste plaatzen, en toonden zich zeer behulpzaam, om de Manschap, die twee vaten met water van daar haalden, op die plaatzen, te ondersteunen.
Het weer bleef even slegt als den voorgaanden nagt, doch bedaarde in den morgenstond; waarop ten tien uuren een Boot na het Wrak voer. By 't zelve gekomen zynde bevonden zy dat 'er eenige Eilanders by geweest waren; zy hadden, nevens eenig Yzerwerk, eenige andere dingen medegenomen; en ontdekten in 't byzonder dat ze bezig geweest waren in de Medecyn-Kist, en daaruit geproefd hadden, dat zy die dranken, niet smaaklyk vindende, de vlessen ledig gemaakt en medegenomen hadden. De Capitein verhaalde dit aan raa kook, niet zo zeer op een toon om zich daarover te beklaagen, dan wel om te kennen te geeven de ongerustheid, welke hem bekroop wegens de gevolgen, die het drinken of proeven van zo veelerlei Medicynen op de Eilanders mogte hebben. Raa kook's houding en gelaad duidde ten vollen aan de verontwaardiging welke hy gevoelde wegens dit trouwloos gedrag zyner Landslieden, begeerende dat de Engelschen, indien zy weder eenige Eilanders aantroffen, bezig met het Wrak te plunderen, zouden doodslaan; dat hy dit bedryf by zynen Broeder den Koning zou goed maaken; en hy verzogt dat Capitein wilson geene ongerustheid, hoe genaamd, zou hebben, wegens 't lot 't welk de Plunderaars overkwam: dewyl zy het door hun eigen wangedrag zich op den hals haalden.
Dienzelfden avond deedt Capitein wilson een voorslag aan zyne Officieren, welks stoutheid en wysheid teffens, als mede de moedigheid om denzelven uit te voeren, hun tot eere strekken; terwyl de gereedheid van het Scheepsvolk om daarin te berusten 't zelve geen minder eers gaf. Ieder die de Zeelieden eenigzins kent, weet dat sterke Drank de Troost en Vreugd huns leevens is, dat deeze alle de moeilykheden, waaraan zy zich blootgesteld vinden, verzagt, en hun zelfs bezefloos maakt voor de verschriklykheden des oorlogs; dat 'er geene onderneeming zo hachlyk of moeilyk is, of zy zullen, om den Drank, dezelve gereedlyk aanvaarden, als mede dat zy allen ander genot des leevens daarvoor zouden willen missen. - Capitein wilson zyn volk zeer luidrugtig en woelig vindende als het van 't Wrak
| |
| |
kwam, ('t geen hy toeschreef aan den weinigen sterken Drank, die de Officier hun gegeeven hadt, en naa zwaaren arbeid in een ledige maag komende, door deeze omstandigheden, meer dan door de te groote hoeveelheid, die uitwerkingen baarde,) werd deswegen zo ongerust, dat hy aan zyne Officieren voorsloeg, hoe noodig het zou weezen (met toestemming van het Volk) alle vaten met sterken Drank, die nog in 't Schip waren, den bodem in te slaan. Hy wist dat dit een al te stoute stap was, om dien, zonder 's Volks toestemming, te doen, en bezefte ten vollen hoe bezwaarlyk het zou weezen, die te verwerven: doch hy vertrouwde op 't ontzag 't geen zy hem toedroegen, en zyn invloed op de menigte; hy hadt ten oogmerke het volk zelve de volvoerders te doen zyn van zyn oogmerk, terwyl zy nog in de hitte waren van het voorstel hun gedaan. Zyne Officiers bewilligden terstond in den gedaanen voorslag. Den volgenden morgen riep hy al het Scheepsvolk zamen, en verklaarde 't zelve dat hy hun iets hadt voor te draagen, waarvan hun toekomend welvaaren, ja misschien hunne behoudenis, grootendeels afhing. Toen stelde hy aan hun Oordeel voor, 't geen hy met zyne Officieren den voorgaanden avond beraamd hadt; drong de voeglykheid en noodzaaklykheid aan met de sterkste bewoordingen, als een stap welke den meesten grond kon geeven aan de hoope om eenmaal uit deezen toestand verlost te worden, hun Vaderland, en Vrienden weder te zien. 'Er by voegende, dat, hoe zeer zy ook mogten opzien tegen het neemen van dusdanig een besluit, elk bedagtzaame tog zag dat men niet kon nalaaten dien maatregel, als volstrekt noodzaaklyk, te omhelzen. Op 't oogenblik dat Capitein wilson den mond sloot, antwoordden alle de Matroozen eenpaarig, en tot hun onuitspreeklyken roem, dat, hoe hoog het hun ook te staan kwam, de gewoone maate van sterken Drank te moeten missen, zy nogthans begreepen, dat zy, een gereeden toegang daartoe hebbende, dien niet altoos met maate zouden gebruiken, zy
stemden den voorslag des Capiteins ten vollen toe, met byvoeging dat zy gereed waren om terstond na 't Wrak te gaan, en alle de Drankvaten te laaten ledig loopen. Zy volvoerden het, en volbragten dien zich opgenomen last zo getrouw, dat 'er geen één onder hun was, die by het uitstorten één enkel glas vol nam van de by hun zo geliefde hartsterking.
| |
| |
Op den veertienden keerde arra kook, de andere Broeder des Konings, na het Eiland, waar de Engelschen zich bevonden, en bragt met zich een van 's Konings Zoonen. Hy onderrigtte Capitein wilson dat diens Broeder op de terug reize was; doch doordien de Canoe, waarin hy zich bevondt, zo goed niet tegen den wind op kon als die hem voerde, nog niet opdaagde. Hy voegde 'er nevens dat de Koning den Engelschen vryheid gaf een Vaartuig te bouwen, of ter plaatze waar zy zich bevonden, of op het Eiland, door den Koning bewoond, op 't welk zy zich onmiddelyker onder diens bescherming zouden bevinden.
Korten tyd daar naa keerde Mr. wilson weder, en gaf het volgend verslag van zyne bezending. ‘Toen de Canoe, met welke ik vertrok, het Eiland naderde, waarop de Koning woont, kwam eene groote menigte Inboorelingen uit hunne Huizen om my aan land te zien stappen. 's Konings Broeder nam my by de hand, en geleide my na de Stad, waar een mat voor my uitgespreid lag, op een vierkant plein, en men verzogt my dat ik daarop zou gaan zitten. Binnen kort verscheen de Koning my door diens Broeder aangeweezen. Ik stond op, en maakte myne pligtpleeging naar de wyze der Oosterlingen, door myne handen na myn hoofd te heffen en voorwaards over te buigen: doch hy scheen 'er geen agt op te slaan. Ik bood hem daarop de Geschenken aan, my door myn Broeder medegegeeven; deze ontfing hy op eene heusche wyze. Zyn Broeder tradt hierop met hem in een druk gesprek, 't geen, zo ver ik uit alles kon opmaaken, diende om hem te onderregten van ons ongeluk, en van ons aantal; naa dit gehoord te hebben proefde de Koning van de Zuiker, deeze scheen hem te smaaken: hy deelde een weinig uit aan de Hoofden, die hem omringden, en beval dat alles in zyn Huis zou gebragt worden. Dit gedaan zynde, liet hy my ververschingen aanbieden. 't Eerste bestondt uit Kokusnootschil met zoet gemaakt warm water; dit geproefd hebbende, beval hy een kleinen Jongen, die agter hem stondt, in een Kokusnootenboom te klimmen, en eenige versche vrugten te plukken. De Koning ontbolsterde 'er een, en naa van de Melk geproefd te hebben, deedt hy my dien door den Jongen aanbieden; door een teken aanduidende dat ik van de Melk zou drinken en dan de noot hem weder geeven. Toen ik dit gedaan had,
| |
| |
brak hy de schil in twee stukken, at een weinig van de Kern, en gaf my het overige om op te eeten. Eene groote menigte Inboorelingen omringden my, allen even nieuwsgierig om myn Persoon en Kleederen te zien. Maar, dewyl het donker begon te worden, ging de Koning, diens Broeder, ik en verscheide anderen, in een groot Huis, waar het avondeeten werd opgebragt, bestaande uit Yams, geheel gekookt, andere gekookt en gebraaden: ook werden 'er eenige Schaalvisschen, doch die ik niet kon onderkennen, opgedischt. Naa het avondeeten bragt eene vrouw my na een ander Huis, niet verre van het eerstgemelde. In 't zelve vond ik ten minsten tusschen de veertig en vyftig Mannen en Vrouwen, men gaf my een teken om te gaan zitten of leggen op een Mat, die gespreid scheen ten einde ik op dezelve zou slaapen. Naa dat het gansche gezelschap zich verzaadigd hadt met my te bekyken, ging het slaapen, ik strekte my uit op myn Mat, en lag myn hoofd op een blok, 't geen deeze Volken voor een hoofdkussen gebruiken: en trok een andere Mat, welke ten dien einde by my gelegd scheen, over my heenen. - Ik kon niet slaapen, doch lag geheel stil; een geruimen tyd naa dat alles in rust was, stonden acht mannen op, en ontstaken twee groote vuuren aan elk einde van het Huis, 't welk niet in kamers afgedeeld was; doch eene enkele wooning vormde. Dit vuur-ontsteeken beken ik, ontzette my zeer! Ik dagt op niets anders dan dat zy my zouden willen braaden, en alleen waren gaan leggen, op dat ik in slaap mogt vallen, wanneer zy my gereedlyk zouden afmaaken. Dan dewyl 'er geene mogelykheid was om eenen kwaaden toeleg, zo men 'er een gesmeed hadde, te ontkomen, herzamelde ik al myn sterkte van geest, en beval myn lot in de handen des Opperbeschikkers aller dingen. Ik lag stil, verwagtende elk oogenblik het gevreesde onheil: doch, tot myne groote verwondering en blydschap, begaven deeze allen, zich gewarmd hebbende, weder op de matten, en bleeven 'er leggen tot den dageraad. Ik stond toen op,
ging na buiten en wandelde, omringd door eene menigte Mannen, Vrouwen en Kinderen. 't Leedt niet lang of 's Konings Broeder kwam by my, die my in verscheide Huizen bragt, in alle werd ik op Yams en Kookus-nooten onthaald. My geleidde hy vervolgens na den Koning, wien ik, door tekenen, te verstaan gaf dat ik zeer wenschte na myn Broeder te rug te keeren; hy
| |
| |
verstondt my volkomen, en gaf my, desgelyks, door tekenen te kennen, dat de Canoes, wegens den sterken wind, niet konden uitvaaren. Ik sleet het overige van dien dag met op het Eiland om te wandelen, de voortbrengzels van 't zelve na te gaan, die voornaamlyk in Yamswortelen en Kokusnooten bestonden; de eerstgemelde kweeken zy met veel zorg in groote planteryen, alle in een zwampigen en waterigen grond, even als de Ryst in Indie groeit. De Kokusnooten groeijen meestal omtrent hunne Huizen, zo doet ook de Betel, die zy als Tabak kaauwen.’
|
|