| |
Keurige bedenkingen over het instinct in de dierlyke wereld.
Door den Heer William Smellie.
(Ontleend uit the Philosophical Transactions of the Royal Society of Edinburg.)
Eene menigte van bespiegelende Stelzels heeft men uitgedagt, met oogmerk, om de bedryven, welke de Dieren door Instinct verrigten, te verklaaren; doch geen deezer heeft de algemeene goedkeuring der Wysgeeren weggedraagen. Dit mangel aan eenen gelukkigen uitslag kan aan verscheide oorzaaken worden toegeschreeven; aan gebrek van opmerking, op de algemeene Huishouding en Zeden der Dieren, - aan kwalyk begreepene denkbeelden, wegens de Waardigheid der Menschlyke Natuure, - en, bovenal, aan de eenpaarige pooging der Wysgeeren, om onderscheid te maaken tusschen beweegredenen, uit het Instinct of de Rede, ontleend. De Heer smellie poogt aan te toonen, dat 'er zulk een onderscheid niet bestaat, dat het redeneerend vermogen zelve natuurlyk uit het Instinct hervoort komt.
Hy merkt op, dat de eigenaartige wyze, om onderwerpen van deezen aart na te gaan, bestaat in de gedaane ontdekkingen te verzamelen, te schikken, en te overweegen, of deeze ons tot eenig algemeen besluit opleiden. - Ingevolge hier van verschaft hy voorbeelden, eerst van zuivere Instincten; ten tweeden, van zodanige
| |
| |
Instincten, als zich naar byzondere omstandigheden en toestanden kunnen schikken; ten derden, van de zulken, die verbeterd worden door ondervinding, of opmerking; en, eindelyk, trekt hy daar uit eenige gevolgen.
Door zuivere Instincten verstaat men de zodanige, die onafhangelyk van allen Onderwys of Ondervinding, terstond zekere daaden veroorzaaken, als zich byzondere voorwerpen aan de Dieren voordoen, of wanneer zy onder den invloed staan van eenig byzonder gevoel. Van dien aart is in den Mensch het Instinct om te zuigen, 't geen een Kind onmiddelyk na de geboorte aan den dag legt, de natuurlyke Ontlastingen, het intrekken der Spieren op het voelen van pynlyke prikkelingen. De trek tot Licht vertoonen de Kinderen menigmaal op den derden dag naa de geboorte. De Aandoening en Vrees ontdekt men in Kinderen van twee maanden.
By de mindere Dieren ontmoet men ontelbaare blyken van zuivere Instincten. Rupsen, in allerlei rigtingen van een boom geschud, vervoegen zich onmiddelyk na den stam, en klimmen opwaards. Jonge Vogels openen den bek, zo wel op 't hooren van eenig gezang, als op het hooren van 's Moeders stem. Elke soort van Instincten legt de eyeren ter plaatze, meest geschikt om ze te doen uitkomen, en voedzel te verschaffen aan het toekomend geslacht. Eenige soorten van Dieren hebben geene voorzorge altoos omtrent aanstaande behoeften; anderen, als de By en de Bever, hebben een Instinct, 't welk een blyk van voorzorge oplevert. Zy bouwen voorraadplaatzen, en vullen ze met het noodige. De Byen spreiden verscheide opmerkenswaardige Instincten ten toon. Zy passen het Wyfje, of de Koningin, op. Van deeze beroofd, staaken zy den arbeid, tot zy een nieuwe bekomen hebben. Zy vervaardigen Celletjes van drie onderscheide afmeetingen, voor de drie soorten van het Gezin: en de Koningin, de eitjes leggende, plaatst elke soort in de daartoe geschikte Celletjes. Zy verdelgen alle de Wyfjes, op één na, ten einde de Byekorf niet te sterk bevolkt worde. De onderscheide Instincten van de gemeene Honigbyen, van de Hout doorboorende Bye, en van die soort, welke langwerpig ronde nesten met roozenbladen vervaardigt, zyn zeer opmerkenswaardig.
Even zonderling zyn de Instincten der Wespen, der Ichneumon-Vliegen, die, schoon zy zelve niet van wor- | |
| |
men leeven, tot voedzel voor hunne Jongen, een voorraad van deeze diertjes verzamelen.
Vogels bouwen hunne nesten van dezelfde stoffen, van dezelfde gedaante, in denzelfden stand, schoon ze zeer wyd verschillende Lugtstreeken bewoonen. Zy keeren hunne eitjes om, en verplaatzen dezelve, om ze eenpaarig te verwarmen. Ganzen en Endvogels bedekken hunne Eyeren, tot dat zy in 't nest wederkeeren. De Zwaluw leert de Jongen de uitwerpzels buiten het nest te werpen, en helpt ze in die werkzaamheid. De Spinnekoppen, en veele Insecten, tot de Kevers behoorende, houden zich, als ze verschrikt worden, dood. - Zulks is niet, gelyk men verondersteld heeft, eene stuiptrekking, of verdooving, maar een kunstje: want wanneer het voorwerp der verschrikkinge weg is, herstellen zy zich terstond.
Van Instincten, die zich naar byzondere omstandigheden en gelegenheden kunnen voegen, zou men eene menigte voorbeelden onder de Menschen kunnen bybrengen; dan deeze, voor verbetering vatbaar zynde, vallen eigenaartiger onder de derde soort.
Zodanige Dieren zyne de volmaaktste, wier kring van kennis zich tot het grootste getal van voorwerpen uitstrekt. Worden zy in hunne werkzaamheden verhinderd, zy weeten op welk eene wyze zy den arbeid moeten aanvangen, en door onderscheidene middelen hunne oogmerken te bereiken. Eenige Dieren hebben geen ander vermogen dan alleen om hunne lichaamen uit te rekken, of in te krimpen. Maar de Valk, de Hond, de Vos, vervolgen hun prooy met verstand en overleg.
In Senegal zit de Struisvogel, alleen 's nagts, op de eijeren, dezelve over dag aan de hette der Zonne overlaatende. Aan de Kaap de Goede Hoop, waar de hette zo groot niet is, broedt de Struisvogel dag en nagt. Tamme Konynen hebben geen trek om holen te graaven. Byen vergrooten de diepten der Celletjes, en vermeerderen derzelver aantal, als de nood het eischt. Een Wesp, een doode uit het nest draagende, neemt, als hy den last te zwaar vindt, den kop 'er af, en voert den doode in twee keeren weg. In Landen, waar de Aapen veelvuldig zyn, hangen de Vogels, welke in andere Landen hunne nesten in de takken en mikken der boomen maaken, dezelve aan 't einde van dunne takjes. De Watermotten, die zich met dekzels van stroo, gruis, of schel- | |
| |
pen, bedekken, weeten hunne dekzels in evenwigt met het water te brengen; al te zwaar zynde, doen zy 'er wat hout of stroo by, te ligt, vermeerderen zy het steengruis. Een Kat, in een kamer opgeslooten, weet men, dat de kruk met de pooten opende.
De derde soort van Instincten bevatten die alle, welke verbeterd kunnen worden door ondervinding en opmerking.
De meerderheid van den Mensch, boven andere Dieren, schynt voornaamlyk af te hangen van het groot aantal Instincten, met welke hy begaafd is. Trekken van elke Instinct, den Mensch eigen, ontdekt men by de andere Dieren; doch geen byzondere soort bezit ze in 't geheel. Integendeel zyn de meeste Dieren tot een klein getal bepaald. Dit schynt de rede, waarom de Instincten in de Dieren sterker zyn, als mede bestendiger in derzelver werking dan by den Mensch, waar uit eene grootere eenpaarigheid van bedryven ontstaat.
De meeste Instincten by de Menschen worden door ondervinding en waarneeming verbeterd, en zyn vatbaar voor duizend wyzingen. Het eene Instinct werkt tegen of wyzigt het ander, en bluscht dikwyls het oorspronglyk beweegmiddel tot eenig bedryf uit. Menigmaal wordt het Instinct van Vrees opgewoogen door Eerzugt en Geraaktheid; het Instinct van Toorn, door Vrees, door Schaamte, door Veragting, door Medelyden. Veelvuldig zyn de voorbeelden van gewyzigde, zamengestelde, en uitgebreide Instincten. Godsdienstigheid is eene uitbreiding van het Instinct van Liefde, tot den eersten Oorsprong en Maaker des Heelals. Bygeloof is het Instinct van Vrees, uitgebreid tot ingebeelde voorwerpen van Schrik. Hoop is het Instinct van Liefde, uitgebreid tot een toekomende goed. Gierigheid is het Instinct van Liefde, uitgestrekt tot een wanvoegelyk voorwerp. Vrees is desgelyks een inmengzel in die verknogtheid. Nyd is zamengesteld uit Liefde, Gierigheid, Eerzugt en Vrees. Medegevoeligheid is het Instinct van Vrees, overgebragt tot een ander Persoon, en weder toegepast op onszelven. In deezer voege kunnen alle de gewyzigde, zamengestelde, of uitgebreide Driften, van 't menschlyk Hart, te rug gebragt worden tot derzelver oorspronglyke Instincten.
De Instincten der Dieren worden desgelyks verbeterd door waarneeming en ondervinding. Van zulk eene ver- | |
| |
betering leveren de Hond, de Olyphant, het Paard, en de Kameel, zeer sterk spreekende blyken op.
Uit deeze en andere voorbeelden, gegeeven van de onderscheide soorten van Instincten, beweert de Heer smellie, dat het Instinct eene oorspronglyke Zielshoedanigheid is, welke in den Mensch, zo wel als in andere Dieren, door ondervinding, kan verbeterd, gewyzigd en uitgebreid worden.
Gewaarwording sluit in, een gewaarwordend Beginzel of Ziel. Wat, derhalven, gevoelt, is bezield. Ingevolge hier van is de laagste soort van Dieren met eene Ziel begaafd. Maar de Zielen der Dieren hebben zeer verschillende vermogens, en deeze vermogens worden door byzondere werkzaamheden aangeduid. Het maakzel hunner Lichaamen is éénpaarig geschikt naar de vermogens hunner Zielen; en geen volkomen Dier onderneemt daaden, tot welker volvoering de Natuur 't zelve niet bekwaam gemaakt heeft. De Instincten der Dieren vertoonen zich, nogthans, dikmaals vóór de volkomenheid der werktuigen, welke de Natuur wilde dat zy zouden gebruiken.
Deeze beschouwing van het Instinct is eenvoudig; dezelve neemt alle tegenwerping tegen het bestaan der Zielen in de Dieren weg; en ontwikkelt alle derzelver daaden, door ze te brengen tot beweegredenen, volkomen gelyk aan die, waar door de Mensch tot werken wordt aangespoord. 'Er is, misschien, een grooter verschil tusschen de Zielsvermogens van zommige Dieren, dan tusschen die van den Mensch en de schranderste Dieren. Men mag de Instincten aanmerken als zo veele inwendige Zintuigen, die eenige Dieren in grooter, andere in kleinder, menigte bezitten. Deeze Zintuigen zyn, in onderscheide soorten, desgelyks meer of min vatbaar voor leiding; en de Dieren, dezelve bezittende, zyn, bygevolge, meer of min geschikt om kundigheden te verkrygen, of dezelve te verbeteren.
Het gevoelen, dat de Dieren loutere werktuigen zyn, is te ongerymd om wederlegging te verdienen, schoon niet begaafd met Zielsvermogens, gelyk aan die der Menschen, bezitten zy, in zekere maate, elke bekwaamheid van den Mensch. Gewaarwording, Geheugen, Verbeeldingskragt, het beginzel van Naavolging, Nieuwsgierigheid, List, Onderwerping aan Meerderen, Dankbaarheid, ontdekt men alles by de Dieren. - Elke soort van Dieren heeft ook eene Taal, in klanken of gebaarden
| |
| |
bestaande, genoegzaam om elkander hunne behoeften te verstaan te geeven; eenige Dieren verstaan gedeeltlyk de Taal der Menschen. De Taal der Kinderen verschilt weinig van die der Beesten. Zonder eenig deel van redelyk vermogen, zouden de Dieren geen gepast gebruik kunnen maaken van hunne Zintuigen. Veele Dieren zyn zelfs in staat om de beweegredenen, met eene vry groote maate van rede, te overweegen. Jonge Dieren onderzoeken alle voorwerpen, welke hun voorkomen, en gebruiken in die naspeuring alle hunne Zintuigen. De eerste tydperken huns leevens besteeden zy in die oefening. Wanneer zy rondsom loopen, en allerlei vrolyke sprongen doen, speelt de Natuur met hun te hunner onderwerpinge. In deezer voege verbeteren zy allengskens hunne bekwaamheden, en verkrygen eene nauwkeurige kennis van de voorwerpen, welke hun omringen. Menschen, die, uit hoofde van byzondere omstandigheden, zich verstooken vinden van zich met makkers te vergezellen, en onledig te houden, door de onderscheide Vermaaken en uitspanningen der Jeugd, zyn altoos styf in hunne beweegingen, kunnen hunne leden met geen gemak of vaardigheid gebruiken, en blyven menigwerf hun leeven lang onkundig van de gemeenzaamste voorwerpen.
|
|