| |
| |
| |
Berigt, van de tegenwoordige verspreiding der Gipsies in Europa, van derzelver huishouding, leevenswyze, zeden, godsdienst, taal en weetenschappen.
(Overgenomen uit Mr. Grellmann's Hoogduitsche Verhandeling over dat Volk.)
(Vervolg en Slot van bladz. 413.)
De Gipsies brengen geen byzonderen Godsdienst uit hun Land mede, waar door zy, even als de Jooden, van andere kunnen onderkend worden; doch schikken zich, in zaaken van den Godsdienst, naar het Land, waar zy leeven. Zeer onbestendig zynde in de keuze van hunne woonplaats, zyn zy het ook ten opzigte van den Godsdienst. Geen Gipsie heeft eenig denkbeeld van onderwerping aan eenige vaste Geloofsbelydenis; het valt hem zo gemaklyk van Godsdienstbelydenis te veranderen, op elke plaats, waar hy komt, als voor iemand anders van kleederen te verwisselen. Zy laaten zich in Christen Landen doopen, in Mahomethaansche besnyden. Zy zyn Grieken by de Grieken, Roomsch-Catholyk by de Roomsch-Catholyken, en geeven zich voor Protestantsch uit, als zy zich ergens bevinden waar de Protestanten den heerschenden Godsdienst uitmaaken.
Uit deeze ligtveranderlykheid kunnen wy afneemen, welk soort van denkbeelden zy hebben; en hier uit mogen wy hunne algemeene begrippen van Godsdienst afleiden. Naardemaal, gelyk wy boven gezien hebben, de Ouders hunne Kinderen laaten opgroeijen zonder eigenlyk gezegde Opvoeding, of Onderwys, en zelve op diezelfde wyze opgevoed zyn, kunnen zy geen van beiden eenige kennis van god of Godsdienst hebben. Weinigen onder hun letten op eenige Aanspraak, daar toe betrekkelyk, zy hooren, het geen gezegd wordt, met onverschilligheid aan, of liever met blykbaar ongeduld en wederzin: allen goeden raad versmaadende, en niets geloovende, leeven zy zonder eenige bekommering, wegens 't geen van hun naa dit leeven zal worden.
Een voorbeeld, door toppeltin aangehaald, zal dit stuk ten vollen ophelderen. Een der meer beschaafde
| |
| |
Gipsies, in Zevenbergen, besloot zyn Kind ter Schoole te bestellen; hiertoe verlof van de Regeering gekreegen hebbende, werd het Knaapje toegelaaten, en leerde reedlyk wel. Het Kind stierf, waar op de Bloedverwanten zich terstond by de Magistraat en de Geestlykheid vervoegden, met verzoek, dat de Jongeling een Christen begraafenis mogt aangedaan worden: dewyl hy, toen hy stierf, Student was. Te deezer gelegenheid vroeg de Priester, of zy geloofden dat de Dooden ten laatsten dage zouden opstaan. ‘Vreemd begrip,’ was hun antwoord, ‘te gelooven, dat een lyk, een leevenloos lichaam, weder zou leevendig worden en verryzen: naar ons begrip zal hem, wat dat betreft, niets meer wedervaaren dan het Paard, dat wy, eenige dagen geleden, begraaven hebben’ - Op deeze wyze denkt het grootste gedeelte van dit Volk over den Godsdienst; waar uit eigenaartig volgt, dat hun gedrag overeenkomstig is met dusdanige begrippen. Alle Pligten liggen by hun verwaarloosd, geen Gebed gaat ooit uit hunnen mond, geen openbaare Godsdienstoefening heeft by hun plaats. Van hier het spreekwoord by de Wallachiers. ‘De Kerk der Gipsies was van Spek gebouwd, en de Honden aten dezelve op.’
De Godsdienstige Aanhang, van welken een Gipsie afvalt, verliest zo min een Broeder als die, by welken hy zich vervoegt, 'er een krygt. Hy is noch Mahomethaan, noch Christen: want de Leerstellingen van mahometh en van christus zyn even onbekend en even onverschillig voor hem, en brengen geene andere uitwerking te wege, dan dat hy by de Turken zyn Kind laat besnyden, en by de Christenen 't zelve laat doopen. En zelfs dit doet hy niet gedreeven door eenige beweegredenen van eerbied voor de Geboden van den Godsdienst; althans de byzonderheid, dat een Gipsie zyn Kind herhaalde keeren laat doopen, om te meer Doopgeld te verkrygen, geeft eene geheel andere beweegreden aan de hand.
Zodanig is de staat van den Godsdienst der Gipsies in alle Landen, waar ze gevonden worden. 't Is waar, dat hier op, gelyk in alle andere dingen, uitzonderingen vallen; doch deeze zyn zeer zeldzaam. Met zeer verre de meesten is het op bovengemelde wyze gesteld. Waarom de oudere zo wel als de laatere Schryvers overeenstemmen, in volstrekt te lochenen, dat de Gipsies eenigen Godsdienst hebben, en ze laager dan de Heidenen stel- | |
| |
len. Men kan dit niet tegenspreeken: dewyl zy zo verre zyn van eenigen Godsdienst te bezitten, dat zy een afkeer betoonen van alles wat 'er eenige betrekking toe heeft.
Behalven dat ieder Gipsie de Taal verstaat, en spreekt, van het Land, waar in hy woont; en de Gipsies altoos vermaard geweest zyn, van wegen hunne kennis van verscheide Taalen, aangeleerd door hunne veelvuldige verhuizingen, hebben zy een algemeene Taal, hun eigen, in welke zy altoos met elkander spreeken. De Schryvers beweeren verschillende denkbeelden wegens dezelve, of ze een opgeraapte Taal zy, dan weezenlyk die van eenig Land, als mede ten opzigte van het Volk, waar van dezelve oorspronglyk zou weezen. Eenigen houden het voor een opgeraapte Taal; doch de eenige grond, op welken zy dat beweeren, is, dat zy geene andere Taal kennen, die met de Taal der Gipsies overeen komt; zy schynen niet bedagt te hebben, hoe buitenspoorig een vermoeden het is, eene geheele Taal voor een uitvindzel te houden, by een ruw, onbeschaafd Volk, honderden van mylen van elkander af woonende. Dit gevoelen is te ongerymd om eene breeder wederlegging te vorderen. - De Taal der Gipsies kan niet gehouden worden voor een Wantaal, dan by de zodanigen, die niets van de eerste verstaan, of geheel onkundig zyn van de laatste, dat bedorven Hoogduitsch is: de eerste heeft geen Duitsche Woorden, Buigingen, of gelykheid in klanken. Geen Duitscher zou eene enkele uitdrukking verstaan, schoon hy een ganschen dag na een Gesprek der Gipsies luisterde. - Anderen erkennen, dat de Taal der oorspronglyke Gipsies daadlyk eene Moedertaal was, en die van eenig Land; doch houden staande, dat dezelve dermaate vermomd is en vervalscht, deels door de Gipsies zelve met voordagt, deels door bykomende omstandigheden, door langte van tyd, en het gestadig omzwerven diens Volks, dat dezelve als geheel nieuw gevormd, en nu by de Gipsies alleen in gebruik is. - Dit gevoelen heeft veel schyns van waarheid; doch
brengt het te ver, met niet toe te staan, dat 'er eenige trekken in overblyven, die uitwyzen, dat eenige byzondere Taal de Moedertaal der Gipsies was. Misschien meent de groote busching dezelfde zaak, als hy schryft: ‘de Taal der Gipsies is een mengzel van bedorven woorden, uit het Wallachiesch, Sclavonisch, Hungaarsch, en van andere Volken.’ -
| |
| |
Te midden van dit verschil van gevoelens, is mogelyk het gegrondste, dat de Taal der Gipsies de Uitspraak is van zeker byzonder Land, schoon met meer in die zuiverheid als in het oorspronglyke Gewest.
Het schynt vreemd, dat de Taal van een Volk, 't welk eeuwen onder ons gewoond, en waar op men zo veel naspeurings gedaan heeft, nog eene zaak zo vol onzekerheids blyve. Gipsies worden allerwegen gevonden, en zy kunnen zo nauwkeurig en zo dikwyls als het iemand belieft, omtrent hunne Taal onderhouden worden. 't Valt niet moeilyk , zo veel kennis met hun te maaken, en dat men dus, daar zy met lieden onder verscheide Volken verkeeren, door middel van vergelyking, eenige maate van zekerheid kryge. Dit alles klinkt zeer aanneemelyk; doch, by een nader beschouwing, verschilt het geval daadlyk zeer veel. - Voor eerst gaat het niet zo gemaklyk, als veelen zich verbeelden, van de Gipsies veel onderrigts, ten opzigte van hunne Taal, te krygen. Zy zyn zeer agterdogtig van aart, en vreezen dat het gevaarlyk voor hun zou weezen, als zy van hunne Taal iets ontdekten; hier door is het zeer bezwaarlyk agter dezelve te komen. Ten anderen brengt hunne verregaande leevendigheid van aart te wege, dat zy niet letten op de vraagen, hun voorgesteld. Een Schryver, die 'er dikwyls de proeve van genomen hadt, drukt 'er zich in deezer voege over uit. ‘Veronderstel dat iemand genegen was de Taal der Gipsies te leeren, hy zou het zeer bezwaarlyk vinden dit oogmerk te volvoeren. Het onderhoud met dat Volk is bykans ondraagelyk: weinigen hunner hebben verstands genoeg om iets te leeren, of een gepast antwoord op eenige vraag te geeven. Indien gy hun over één enkel woord vraagt, rabbelen zy u eene menigte van woorden voor, van welken niemand een begrip kan vormen: 't is anderen, gelyk my, mislukt, met alle aangewende moeite, van hun de woorden van het Onze Vader enz. te bekomen.’
Ten tweeden, eens verondersteld zynde, dat men de Taal der Gipsies volkomen verstaan hadt, kort naa hunne aankomst in Europa, zulks zou de verscheidenheid van gevoelens onder de Geleerden niet belet hebben. 't Was dan nog noodig geweest, dat men, om agter de waarheid te komen, de oorspronglyke Taalen naging van alle de Inwoonders in en buiten Europa, of ten minsten daar van eene algemeene schets hadt. Door zulk eene naspeuring
| |
| |
zou de Moedertaal der Gipsies gemaklyk hebben kunnen ontdekt worden. Maar veelen zyn 'er, als buttner, schlöser, gibelin en bachmeister, die groote moeite aangewend hebben om de Taalen en de Zeden van verschillende Volken na te gaan, en daar van eene groote menigte opleveren. Hoe was het, in de daad, mogelyk, voor de Geleerden van vroegere Eeuwen, tot dit onderzoek naar eisch toegerust te zyn; dewyl zy de hulpmiddelen derfden, welke thans den Geschiedkundigen Taaloorsprongzoeker zo ruim en ryklyk voorkomen. In de laatste vyftig jaaren heeft men veele Taalen ontdekt, en onze kennis van andere grootlyks vermeerderd. In dat tydsbestek zyn de schatten van het verst afgelegene Noorden ontslooten, en de Oostlykste Taaleigens zyn ons gemeenzaam geworden; zelfs weeten wy nu hoe de Otaheiter zich uitdrukt. Dit alles hadt voorheen geen plaats; de kennis in die weetenschap was veel bepaalder dan nu; en het voor den geleerdsten Man, in de vroegere omstandigheden, niet mogelyk, het Land aan te wyzen, waar de Taal der Gipsies gesprooken werd.
De Gipsies hebben geen Schrift, hun byzonder eigen, waarin zy hunne Taal uitdrukken. Schryven of Leezen zyn, in 't algemeen, onder hun zeer zeldzaam, en moet men geen van beide verwagten onder de zwervende soort. Om Weetenschappen en fyndere Kunsten wordt niet gedagt, onder een Volk, welks Leevenswyze en Opvoeding met de bovengemelde ruwheid is gemerktekend. - Twis, 't is waar, meldt dat de Spaansche Gipsies eenige kennis hebben van de Genees- en Heelkunde, doch wee den geenen, die zich op hunne kundigheden verlaat. 't Is ongerymd, te gelooven, dat zy een geheim bezitten om brand te blusschen; in vroegeren tyde schonk het Bygeloof aan de Jooden de gave deezer kunst, volgende dagen hebben 'er de Gipsies mede begiftigd. - Muzyk is de eenige Weetenschap, in welke de Gipsies deelen, en dit in geene geringe maate: zy componeeren, doch dit geschiedt, op de wyze der Oostersche Volken, voor de vuist. In Wallachie bezitten geene anderen deeze begaasdheid, en, gelyk de Italiaansche Improvisatori, vergezellen zy altoos hunne Verzen met Zang en Muzyk. De aart van de Dichtkunst, deezer vaardige Opstelleren, zal men ligt daar uit kunnen opmaaken, dat het Rym het gewigtigste gedeelte 'er van uitmaakt: om dit te vinden, maaken zy zich steeds schuldig aan de stootendste taalgebreken; daar- | |
| |
enboven helt de gewoone loop hunner denkbeelden tot het onzedige, en dit wordt op de lompste wyze uitgedrukt. 't Is overzulks niet noodig, dat men een groot Meester in de Dichtkunst zy, om de Dichtkunst der Gipsies met de verregaandste veragting te beschouwen.
|
|