| |
Eenige vraagen, den Godsdienst der Indostanneren betreffende, beantwoord.
(Uit het Engelsch)
Menigmaal hebben de Versmaaders der Openbaaringe gezegd, dat de Instellingen van moses op geen beter grondslag rustten dan die des Volks van Indostan; dat alles, wat tot zulk eene hooge Oudheid opklimt, even zeer met ondoordringbaare duisternissen omgeeven is, en dat men het voor eene beweezene zaak mag houden, zonder zich tot een verder onderzoek in te laaten, dat ze of de Vonden zyn der Wyzen, of de Verbeeldingen der Dwaazen; doch geen aanspraak, hoe genaamd, hebben op de ernstige overweeging van Verstandigen, in deeze meer verlichte Eeuwe.
Maar zy, die op deezen lossen trant spreeken, of schryven, hebben, dit hou ik my verzekerd, geen behoorelyke agt geslaagen, of op de natuur der Geschiedkundige Blykbaarheid; of op het groot onderscheid, 't welk zich
| |
| |
opdoet tusschen de Omstandigheden der Instellingen van moses, en die van den Godsdienst der Hindoos, of van eenigen anderen Godsdienst, daar tegen overgesteld. Verscheide van deeze omstandigheden worden opgeteld in de onlangs uitgegeeven Letters to Philosophical Unbelievers, P. II.
Op dit stuk, nogthans, eenige verdere opheldering verlangende, en my niet vergenoegende met aandagtig te letten op alles, wat ik, in gedrukte Schriften, des betreffende, kon vinden, stelde ik eenige Vraagen op, die gezonden zyn aan de Kundigsten onzer Landsgenooten, in Indostan zich thans onthoudende; en dewyl 'er een geruime tyd moest verloopen, eer ik antwoord, uit een zo wyd afgelegen Gewest, kon bekomen, liet ik ze ook ter hand komen aan een Geleerd aanzienlyk Heer, die lang in 't Oosten verkeerd heeft, en, in alle opzigten, zo wel bekwaam is als tegenwoordig eenig Mensch in Europa, om 'er voldoende op te antwoorden. Deeze Antwoorden, met de Vraagen, deel ik hier mede, zo als ik ze ontvangen heb, in den volgenden Brief.
myn heer,
De lange tyd, verloopen, zints gy my uwe Vraagen, den Godsdienst der Indostanneren betreffende, hebt toegezonden, zal u veelligt hebben doen denken, dat ik op uw verzoek geen agt sloeg. Dan, de waarheid is, dat, terwyl ik bezig was met zeer veel, dat stuk betreffende, te leezen, myne zaaken my na...... riepen, waar ik eenige maanden gesleeten heb, en van waar ik nu even ben te rug gekeerd.
Ik kan niet zeggen, dat myn Letterblokken my veel licht verschaft heeft. Onder een groot aantal schoone Zedekundige Waarheden, en veele diepzinnige Bovennatuurkundige Bespiegelingen, treft men duizend ongerymdheden en tegenstrydigheden aan. Hunne Beeldenspraak is onverklaarbaar verward. Veel is ongetwyfeld Zinnebeeldig, een gedeelte, waarschynlyk, Geschiedkundig; doch, over 't algemeen kan ik niet nalaaten het te houden voor enkele wartaal, door de Priesters uitgevonden, om de onkundige menigte te vermaaken en te verbaazen. Deeze gedrogtlyke Vonden, op de Geschiedkundige en Zinnebeeldige Schriften hunner Voorgangeren gegrond, dienen om dezelve te verdonkeren, en van minder waarde te maaken; ze zyn thans in dien hoop niet wel te onderschei- | |
| |
den. Doch ik zal tragten, om uwe opgegeevene Vraagen, in dezelfde orde als gy ze hebt opgegeeven, te beantwoorden.
1, Vraag. ‘Behelzen de vier Heilige Boeken, Vedas geheeten, eenig Geschiedkundig Verhaal van Wonderwerken, gewrogt ten bewyze van de Godlyke Zending der Schryveren, of van den Persoon, die de Leer, daar in begreepen, eerst leeraarde?’
Het schynt zeer twyfelagtig, of eenige Afschriften van de Vêds bestaan. Geen geloofwaardig Europeaan heeft immer gezegd ze geleezen te hebben. Overzettingen van eenige afzonderlyke brokken zyn ons ter hand gekomen door halhed, dow, en anderen; doch 't geen wy, en de Hindoos zelve, 'er van weeten, is, door middel van de verscheide Uitleggingen, op verschillende tyden, door geleerde Brahmannen geschreeven. De onderwerpen, daar in behandeld, schynen my toe, zo verre ik uit die Schriften kan opmaaken, niet Geschiedkundig te zyn, maar Leerstuklyk, behalven het verdigtzelvol verhaal van de Schepping der Wereld en des Menschen, in 't welk de Schryvers niet zeer met elkander overeenstemmen. Men veronderstelt, dat de oorspronglyke Vêds door de hand van god aan 't eerst geschapen Weezen zyn overgeleverd; doch het schynt eene toegestaane zaak, dat deeze verlooren geraakt zyn, en dat de Boeken, welke dien naam draagen, en die men wil dat nu bestaan, opgesteld wierden door een Man, veiâs geheeten, die by den aanvang der tegenwoordige Wereld-eeuw, of bykans vyf duizend jaaren geleden, leefde. Dit tydperk, weet gy, is vry onbepaald, en ik heb vrugtloos gezogt, eenig inwendig blyk van zulk eene oudheid te vinden in die Schriften van veiâs, waar van wy Overzettingen bezitten.
Ik moet hier, nogthans, optekenen, dat een zeer nauwkeurig en verstandig Fransch Starrekundige aan de Hindoos geen geringen lof geeft, wegens de uitgestrektheid en nauwkeurigheid hunner Starrekundige Berekeningen, welke hy tragt te bewyzen, dat die der Chaldeen en Chineesen overtreffen. Om op het byzonder oogmerk van uwe Vraag bepaalder te antwoorden, moet ik zeggen niet te gelooven, dat de Vêds eenige Geschiedkundige berigten behelzen van Wonderwerken, ten bewyze eener god, in Zendinge gewrogt.
2, Vraag, ‘Is 'er eenige Geschiedenis van de Schry- | |
| |
vers deezer Boeken, en van de omstandigheden, waar in ze geschreeven zyn?’
Niets zodanigs is te onzer kennisse gekomen, en ik heb reden om te denken, dat 'er geene stukken van dien aart zyn, op welke wy afkunnen. De Jaartekeningen, gesteld in de Voorreden van het Gentoo- Codex eeniger oude Schriften, van de Eerste en Derde Eeuwe, loopen te overgedreeven hoog om eenige aandagt te verdienen.
3, Vraag. ‘Is 'er eene geschreevene Geschiedenis van de Indostanneren, die het Tydperk, waar in deeze Boeken geschreeven zyn, zamenhegt met het Tydperk, toen de Tartaaren het Land vermeesterden? - Zo neen, is 'er dan eenig Berigt van de Opvolging der Koningen, zyn 'er Geslachtrekeningen, of Gewysden van eenen anderen aart, waar uit wy de langte van dien tusschentyd kunnen opmaaken?’
Geene Geschiedenis van deeze soort wordt door eenig goed gezag bygebragt. Die, van welke Mr. halhed spreekt, is van de drie vroegere Eeuwen. In de Memoires de l' Academie des Inscriptions treft men een verslag aan van een Handschrift, in de Boekery des Konings van Frankryk, (doorgaans aangehaald in L'Ezour Vedam, welke gy waarschynlyk gezien hebt,) behelzende een Tydrekenkundige Tafel der Regeeringen, (in de Memorien opgegeeven) doch dezelve draagt geene tekens van Egtheid, of zelfs van Mogelykheid. Men gewaagt 'er van de Stammen van de Zon, en van de Stammen van de Maan, en meer dergelyke buitenspoorigheden; doch niets wordt 'er in gevonden, 't welk hunne oude Geschiedenis verbindt met het Tydperk van den Inval der Tartaaren.
4, Vraag. ‘Is de Taal, waarin de Heilige Boeken geschreeven zyn, oorspronglyk verschillende van die men gewoonlyk in Indostan spreekt, of is de laatste alleen een Tongval van de ander, of eene allengskens ingevoerde afwyking van dezelve? En, is dezelve in den oorsprong verschillende van de gemeene Landstaal, wat is 'er dan geworden van 't Volk, 't welk dezelve sprak?’
Voor als nog ben ik eenvoudig van gevoelen, dat de Taalen oorspronglyk dezelfde zyn; dat de Sanskrit, of de Taal der Heilige Schriften, de algemeene Taal van Indie was: maar dat dezelve bepaald zynde door deeze Schriften, zo zorgvuldig bewaard, in deeze dagen noodwendig moet schynen te verschillen van de Taal in 't Land
| |
| |
gesprooken, die veel veranderings moet ondergaan hebben door het enkel tydsverloop, onafhangelyk van de Staatkundige Omwentelingen, welke het Land ondergaan heeft, en de daar uit voortkomende invloeijing van vreemde woorden. - Ik hou my desgelyks verzekerd, dat de duisterheid van de Sanskrit zo veel ontstaat uit den afgetrokken aart der Onderwerpen, doorgaans behandeld, en de menigte van Bovennatuurkundige woorden, waar mede deeze Schriften zyn opgevuld, (veele waarschynlyk by voorkomende gelegenheden nieuw gesmeed,) als uit de evengemelde oorzaaken. Myn gevoelen, nogthans, wegens de gelykheid, steunt op vergelyking.
5, Vraag. ‘Verschilt de Godsdienst, in de vier Vedas geleeraard, van die der Volksbygeloovigheden? en, zo ja, welke is de Oudste?’
6, Vraag. ‘Indien de Volksbygeloovigheden ouder zyn dan het schryven deezer Boeken, worden ze dan daar in gestaafd? - Of versmaaden de Geleerden de Volksbygeloovigheden, ten zelfden tyde dat zy 'er zich naar schikken, gelyk de Grieksche Wysgeeren deeden, ten aanziene van den Volksgodsdienst, ten hunnen dage?’
Ik heb geen reden gevonden om te denken, dat de Volksbygeloovigheden veel verschillen van die in de Verklaaringen op de Vêds voorkomen, 't is onmogelyk dat ze buitenspooriger ongerymd kunnen weezen. Daar is een wonderbaarlyk mengzel van keurig Verstand, en grof Onverstand, in de beroemdste hunner Godgeleerde Verhandelingen. Dezelfde Wysgeeren, die zeker ontdekt en beweerd hebben de Leer, voorgestaan door den Bisschop van Cloyne, ten opzigte van het bestaan der hoedanigheden, als gewaarwordingen der Ziele, onafhangelyk van eenige stof, schynen te gelooven in, en veel op te hebben met, de Fabel, van den Oceaan te karnen, door middel van een Slang, geslingerd om een Berg, om 'er onsterflyke Boter uit te krygen. Maar myn schrandere Vriend, Mr. wilkins, (die zeer onlangs, uit de oorspronglyke Sanskrit, ons eene Vertaaling bezorgd heeft van de Fabelen, die wy Pilpays noemen,) schryft in zyne Voorreden, voor de Bhagvat Greta: ‘dat de geleerdste Brahmannen van den tegenwoordigen tyd Unitarissen zyn, volgens de Leer van kreeshna; maar op denzelfden tyd, dat zy in één god, een algemeenen Geest, gelooven, schikken zy zich zo verre naar de vooroordeelen van 't Ge- | |
| |
meen, dat zy uiterlyk alle de Plegtigheden, als Offeranden, Wasschingen enz., door de Vêds voorgeschreeven, volbrengen.’
Gy zult de goedheid wel hebben, om deeze Antwoorden met een verschoonend oog in te zien. Myne kennis met de Hindoos, en hunne Taal, is zeer oppervlakkig, en ik kan niet zeggen, in hoe verre ik, daar in meer vorderende, van myne thans omhelsde gevoelens zal afwyken. Ik twyfel zelfs, of het geschreevene u wel eenige nieuwe onderrigting geeven zal; doch ik reken my gelukkig, met dit weinige te hebben mogen toonen, dat ik niet in gebreke bleef, om aan myn verlangen, om u te verpligten, te voldoen. Ik ben, enz.
|
|