Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 435]
| |
Berigten, wegens 't leeven en de schriften van den eerw. heere Benjamin Kennicott, D.D. enz.‘Tot nog heeft het den verdienstlyken Heere b. kennicott aan eenen Leevensbeschryver ontbrooken: een Man, die, by zyn leeven, in den Jaare MDCCLXXXIII geëindigd, de oogen der Christenwereld, door zyn onvermoeiden geleerden arbeid, tot zich trok. De aart van 't Plan zyns grooten Werks, openlyk aangekant tegen lang en diep gewortelde vooroordeelen, wikkelde hem in Taalgeleerden twist, betreffende de grondbeginzels van Bybelsche Oordeelkunde: terwyl de onvoorbeeldlyke milddaadigheid, welke hem in staat stelde, om zo verbaazend een Werk, als de vergelyking der Hebreeuwsche Handschriften van den Bybel, te onderneemen en uit te voeren, zynen Landgenooten, zo wel als hem, ter eere strekt. De Schryvers van the Monthly Review, zyne Remarks on select Passages in the Old Testament aankundigende, in den Jaare MDCCLXXXVII uitgegeeven, waar voor zulk een Leevensberigt zeer eigenaartig zou gevoegd hebben, draagen het hunne by, om dien Man, zo veel hun mogelyk is, te doen kennen; en geeven 't volgend berigt, 't welk wy overneemens waardig keurden.’ Dr. kennicott werd gebooren te Totness, in Devonshire, in 't Jaar MDCCXVIII. Van den rang en het character zyner Ouderen zyn wy volstrekt onkundig; maar dit gaat vast, dat zy den dorst na kennis, welken zy niet konden nalaaten in hun Zoon te ontdekken, buiten staat waren te lesschen. Eenige gelegenheden tot vroegtydig onderwys moeten hem, egter, verschaft weezen, of ('t geen zomtyds gebeurt,) de natuurlyke Zielskragt, hem geschonken, moet ze ounoodig gemaakt hebben. Want in den Jaare MDCCXLIII schreef hy à Poem on the Recovery of the Hon. Mrs. Eliz. Curtenay from her late dangerous Illness: dit Dichtstukje, op de Herstelling dier Dame, bragt hem, waarschynlyk, in kennis by de Heeren, die hem naderhand na Oxfort zonden, en daar ondersteunden. In 't beoordeelen van dit Dichtstukje mag men veronderstellen, dat zy niet zo zeer de | |
[pagina 436]
| |
innerlyke waarde, dan wel de omstandigheden, waarin het was opgesteld, in 't oog gehouden hebben; want, schoon het regtmaatigen lof verdiende, als de vrugt van jeugdigen yver, met onbekendheid en behoefte worstelende, als een Dichtstuk klimt het niet op boven het middelbaare, en daalt 'er veelal beneden. Doch in welk een licht men deeze Verzen ook beschouwe, derzelver uitgave werd schielyk gevolgd door zodanige Giften, als den Schryver de voordeelen eener Academische Opvoeding bezorgden. Met den Jaare MDCCXLIV ging hy in Wadham Collegie; en 't leedt niet lang, of hy onderscheidde zich in dien byzonderen Tak van Letteroefening, waarin hy naderhand zo zeer uitstak. Zyn twee Verhandelingen, On the Three of Life, en The Oblations of Cain and Abel, werden in 't Jaar MDCCXLVII tot twee keeren uitgegeeven, en bezorgden hem de byzondere Eer, dat de Universiteit hem, voor niet, den graad van Bachelor schonk, één jaar vóór den daar toe bepaalden tyd. De twee Verhandelingen werden dankbaar opgedraagen aan de Weldoenders, wier milddaadigheid hem den weg ter Hoogeschoole geopend hadt, en deeze school ten tooneel maakte, niet alleen van noesten arbeid, maar van loflyke vriendschap. Met zulke verdiensten, en dus ondersteund, gelukte het hem, in Exeter Collegie toegelaaten te worden. Welhaast maakte hy zich bekend, door de uitgave eeniger Leerredenen. Dan, in den Jaare MDCCLIII, lag hy den grondslag van dat verbaazend Gedenkstuk van geleerden Vlyt, 't welk de Wyzen en Braaven met bewondering zullen aanschouwen, als Vooroordeel, Nyd, en Ondankbaarheid verstommen. Hy deedt het door de Uitgave van zyne eerste Verhandeling, On the state of the printed Hebrew Text, waarin hy zich voorstelde, het toen heerschend denkbeeld van de volstrekte volkomenheid van den gedrukten Hebreeuwschen Bybeltext om verre te werpen. Reeds lang geleden hadt capellus daar aan den eersten slag toegebragt, in zyne Critica Sacra, naa zynen dood, in den Jaare MDCLX uitgegeeven; een slag, dien buxtorf, met alle zyne bekwaamheden en taalgeleerdheid, niet kon afweeren. Maar capellus, geene gelegenheid hebbende, om Hebreeuwsche Handschriften raad te pleegen, kon, schoon zyne bewyzen onderschraagd werden door het gezag van den Samaritaanschen Pentateuchus, in | |
[pagina 437]
| |
gelykluidende plaatzen, en dat van Oude Overzettingen, nooit zyn stuk ten vollen beweeren. - In de daad, het algemeen denkbeeld was, dat de Hebreeuwsche Handschriften geene, of althans geene andere, dan zeer weinige en niets beduidende Leeringen, van den gedrukten Text verschillende, opleverden: en, ten opzigte van den Samaritaanschen Pentateuchus, koesterde men zeer verschillende gevoelens. Zy, die den Hebreeuwschen Text voor den waaren hielden, veroordeelden, ingevolge daar van, den Samaritaanschen, als bedorven op alle plaatzen, waar die van den Hebreeuwschen afweek: en zy, die den Hebreeuwschen onnauwkeurig oordeelden, schreeven aan den Samaritaanschen geen gezags genoeg toe, om zulks te verbeteren. Daarenboven hinkte de Samaritaansche Pentateuchus aan een zeer groot schynbaar gebrek: want geene Samaritaansche Handschriften waren toen bekend: en de Pentateuchus zelve werd veroordeeld om mislagen, die met meer regts aan de onnauwkeurigheid der Uitgaven moesten toegeschreeven worden. Dr. kennicott bewees in zyne Verhandeling, dat 'er veele Hebreeuwsche Handschriften bestonden, die, hoewel men, tot nog toe, geoordeeld hadt, dat ze met elkander en met den gedrukten Text zamenstemden, nogthans veele en zeer belangryke verschillende Leezingen opleverden: als mede dat uit deeze verschillende Leezingen veel kon ontleend worden tot staaving der oude Overzettingen. Hy maakte bekend, dat 'er zes Samaritaansche Handschriften alleen te Oxfort voor handen waren, door welker behulp men veele misslagen in den gedrukten Samaritaanschen Text zou kunnen herstellen; en hy onderstondt te bewyzen, dat zelfs uit den Samaritaanschen Pentateuchus, gelyk die reeds gedrukt was, veele plaatzen in den Hebreeuwschen buiten twyfel konden verbeterd worden. Dit Werk werd, gelyk te verwagten was, buitenlandsch met veel strengheids beoordeeld. Op Buitenlandsche Academien hadt men, wanneer capellus de volkomen volmaaktheid van den Hebreeuwschen Text aantastte, op het geloof daarin, als een Geloofs-Artykel, aangedrongenGa naar voetnoot(*). - In Engeland vond de Leer van kenni- | |
[pagina 438]
| |
cott, wegens de Verbeteringen in den Hebreeuwschen Bybeltext, tegenstanders in commings en bate, twee Hutchinsoniaanen, die dezelve bestreeden met zulk eene hevigheid, als of de geheele waarheid der Openbaaringe daar aan hing. Dr. kennicott sleet de eerst volgende drie of vier jaaren, voornaamelyk, in het opzoeken en naaleezen van Hebreeuwsche Handschriften des Bybels; schoon hy tydruimte vondt niet alleen om te preeken; maar ook, om, by voorkomende gelegenheden, eenige Leerredenen in 't licht te geeven. Een deezer, over de Christlyke Kloekmoedigheid, werd sterk aangetast door de Jacobiten, toen zeer talryk te Oxfort, en voornaamlyk in een Geschrift, doorgaans toegeschreeven aan Dr. king, het geleerd en welspreekend, maar onrustig en oproerig, Hoofd van St. Mary Hall. Het Exeter Collegie stak ten dien dage uit door eenen blaakenden yver voor de zaak der Whigs; een yver, die, indien niet geheel ongepast, in veele opzigten onbestaanbaar is, met de waardigheid en het oogmerk der Academische Instellingen. Onze kennicott behoefde in yver voor geen zyner Medegenooten te wyken; doch het gelust ons liever hem als een Geleerden, dan als een Voorvegter van eene Party, te beschouwen. Zyne begaafdheden in de laaatstgemelde hoedanigheid willen wy gaarne overlaaten aan de stille bespiegeling der geenen, die de Geschillen, welke op de Oxfordsche School zo byster hoog liepen, zich herinneren: terwyl de Vrienden en Zanggodinnen, in 't algemeen, reden vinden om zich te beklaagen, dat men de Geleerdheid niet altoos gepaard ziet met de Zagtmoedigheid der waare Wysheid. Omtrent deezen tyd werd Dr. kennicott een van 's Konings Predikanten te Whitehal, en in 't Jaar MDCCLIX treffen wy hem aan als Vicaris van Culham, in Oxfordshire. Met den aanvang des Jaars MDCCLX gaf hy zyne tweede Verhandeling uit, over de Gesteldheid van den Hebreeuwschen Text; waarin hy, naa het Gezag en de Oudheid van den Samaritaanschen Pentateuchus verdeedigd te hebben, den Voorstanderen van de Volkomenheid | |
[pagina 439]
| |
des Hebreeuwschen Texts een hunner schynbaarste wapenen uit de hand wrong. Zy hadden opgemerkt, dat de Chaldeeuwsche Paraphrasis, opgemaakt zynde uit Hebreeuwsche Handschriften, omtrent den tyd van christus, de algemeene overeenstemming daar van met den tegenwoordigen Hebreeuwschen Text, ten overtuigenden blyke strekte, van de overeenkomst deezes laatstgemelden met de Handschriften, waar uit de Paraphrasis ontleend was. Dr. kennicott bewees de valschheid deezer redenkaveling, door aan te toonen, dat de Chaldeeuwsche Paraphrasis dikwyls te bedorven was, om dezelve met den Gedrukten Text te doen overeenstemmen, en dus wendde hy, met veel voordeels, de wapenen zyner vyanden tegen hem zelven. - Hy beriep zich desgelyks op de Schriften der Jooden zelve, ten opzigte van den Hebreeuwschen Text, en gaf 'er eene korte geschiedenis van, zints het sluiten van den Hebreeuwschen Canon, tot de Uitvinding der Boekdrukkunst; als mede eene beschryving van honderd en drie Hebreeuwsche Handschriften, door hem in Engeland ontdekt, en een verslag van veele andere, op verscheide plaatzen in Europa bewaard. Thans haakten de geleerdste en verlichtste Vrienden der Bybel-Oordeelkunde na eene Vergelyking der Hebreeuwsche Handschriften; en in dit zelfde Jaar MDCCLX gaf Dr. kennicott zyne Voorslagen in 't licht, ter Vergelyking van alle de Hebreeuwsche Handschriften, vóór de Uitvinding der Drukkunst in 't licht gegeeven, die in Grootbrittanje en Ierland konden gevonden worden, en tevens om zo veele Vergelykingen van beroemde Buitenlandsche Handschriften te verzamelen, als de tyd en het geld, hem daar toe verstrekt, zou toelaaten. Zyne eerste Inschryvers waren de Geleerde en Godvrugtige Aartsbisschop secker, en de Opzienders van de Oxfordsche Drukpers, die met de milddaadigheid, welke doorgaans hun Character gekenmerkt heeft, hem met eene Inschryving van Veertig Ponden Sterlings 's jaarlyks vereerden. In het eerste jaar beliep het geld, 't welk hy, tot voortzetting van dien geleerden arbeid, ontving, Vyfhonderd Guinjes, in 't volgende meer dan Negenhonderd, op welke hoogte die som bleef tot het tiende jaar, wanneer dezelve tot Duizend opklom. Staande de voortzetting van dit Werk, werd de vlyt van Dr. kennicott beloond door een Kanunnikschap van Christ-Church. Hy werd, desgelyks, schoon wy den netten tyd niet weeten, op de | |
[pagina 440]
| |
Benoeming van het Capittel van Exeter, tot de voordeelige Standplaats van Mynhengote, in Cornwall, voorgesteld. In den Jaare MDCCLXXVI kwam het Eerste Deel zynes Bybelwerks, met de verschillende Leezingen, in 't licht, en in den Jaare MDCCLXXX was het voltrokken. Indien wy nu in aanmerking neemen, dat 'er meer dan Zeshonderd Handschriften vergeleeken zyn, en dat het geheele Werk twintig jaaren van Dr. kennicott's leeven gekost heeft, zal men moeten betuigen de grootste verpligting aan dien Geleerden Man te hebben. Zyn Vlytbetoon eindigde niet met deezen volbragten Letterarbeid: want aan de werkzaamheden van eene ziel, uit eigen aart bezig in het naavorschen der waarheid, kan de Dood alleen, of 't geen erger dan de Dood is, het gemis van 't Gebruik des Verstands, een einde maaken. Want, vóór het Jaar MDCCLXXXIII, wanneer Dr. kennicott, in den ouderdom van Vyf en zestig jaaren, te Oxfort stierf, was reeds een gedeelte gedrukt van zyne Remarks on select Passages in the Old Testament; een Werk, 't welk, overeenkomstig met zyn Uitersten wil, voortgezet en thans uitgegeeven wordt. |
|