zich aan haare zyde; en vriendlyk drukt zy haare hand in de zyne. - Hy gaf Haar een korfje met bloemen; - met eene bekoorlyke houdinge hing zy het aan haaren arm; - zy gingen van de hut af, en in den maanschyn te zamen heen. - Vol verbaazinge stond Alexis van verre, en beefde van het hoofd tot de voeten. Hemel! - ach, wat zie ik! - Al te waar! - ach! al te waar is het, 't welk my kwelde. - Eene medelydende Godheid voorspelde het my, - ô ik Ellendige! - ô, wie zyt Gy, een God, of eene Godin, die my myn ongeluk voorheen gevoelen liet? -Wreek my, - wreek my, straf voor myne oogen, straf deeze trouwloosheid, en laat my Ellendigen dan sterven!
Arm in arm gingen het meisje en de jongling, met eene vriendlyke houding, in den maanschyn na het myrthen boschje, 't welk den Tempel van Venus omkranst.
In de schaduwe deezer myrthen gaan zy, zeide Alexis in woede, en deeze schaduwe, waar zy my meenigwerf de trouwste Liefde zwoer! - Nu zyn zy in het boschje. - ô Hemel! ik zie hen niet meer, verborgen in de digtste struiken, zullen zy zich in de schaduw nederzetten. - Doch neen, ik zie hen weder; in den maanschyn blinkt haare witte kleeding tusschen de takken en zwarte stammen door; - zy staan stil. - Hier is eene fraaye opene plaats, en zacht gras. - Trouwlooze! plaats u hier neder, en zweert elkanderen uwe misdaadige Liefde! - Mogten de Furien u verjaagen! maar neen, hoor! de Nachtegaalen zingen hunne tedere gezangen; de Tortelduiven zuchten om hen heen. - Doch neen, ook hier blyven zy niet, zy gaan tot den Tempel der Godin. - Ha! - ik wil nader gaan, - ik wil hen zien, - ik wil hen beluisteren. Hy sloop in het myrthen - bosch; steeds gingen zy nader tot den Tempel, die, op witte marmeren pylers steunende, door den glans der maan, in de nachtlucht van verre gezien werd! - Hoe! - zy waagen het de trappen des Tempels te beklimmen? - Zou de Godin der Liefde dan de zwartste trouwloosheid beschermen? - Hy sprak, en zag het meisje de trappen des Tempels opgaan. - Met het bloemen- korfje in den arm ging zy onder de omsluitende pylers; en de jongling bleef aan eenen derzelven staan. - In de schaduwen van het bosch kwam Alexis nader; beevende en vol vertwyffelinge sloop hy in de schaduw op, welke een van de pylers maakte, bukte zich na hen toe, en zag Dafne tot het standbeeld van Venus gaan. Door het melkwit marmer glansde deeze in den maanschyn, als of ze ophield eene Godin te zyn, en zich voor de bedwelmde oogen van aanbiddende sterflingen nederboog; zy scheen vriendlyk van haaren voetstal op de offerenden neder te zien. - Dafne zeeg voor de Godin op haare knieën; leide den bloemenkrans voor zich heen,