| |
| |
| |
Berigt, van de tegenwoordige verspreiding der Gipsies in Europa, van derzelver huishouding, leevenswyze, zeden, godsdienst, taal en weetenschappen.
(Overgenomen uit Mr. grellmann's Hoogduitsche Verhaadeling over dat Volk.)
(Vervolg van bladz. 363.)
Het Huisraad der Gipsies bestaat uit een aarden pot, een yzeren pan, een lepel, een drinkpot, en een mes; hebben zy dit stel volkomen, dan voegen zy 'er zomtyds een schotel by, die voor de geheele Familie dient. Indien de Vader des Huisgezins een Smit van zyn handwerk is, hoedanigen men 'er onder aantreft, heeft hy een blaasbalg, om het vuur aan te blaazen, een klein steenen aanbeeld, een paar nyptangen, een paar hamers, eenige oude kleeren, een knapzak, een tent, en zyn oude paard. - Dit is eene volkomen lyst van den inboel eens zwervenden Gipsie.
Weinig valt 'er te zeggen van de Huislyke Bezigheid der Vrouwen, de zorg, die zy voor hunne Kinderen draagen, is weinig, indien het eenige mag heeten. Nooit wasschen zy, nooit verbeteren zy hun kleederen, nooit maaken zy het Huisgereedschap schoon, zelden bakken zy, alle bezigheid komt neder op het bereiden der spyzen, tabakrooken, praaten en slaapen. Zy blyven den geheelen Winter in de Hut; doch zo ras de vorst ophoudt, breeken zy hun huis af, en trekken voort.
Zodanig is de staat der Gipsies, die in Hungarye, Turkye, en andere Landen, omzwerven, die nergens, of liefst overal, t' huis zyn. Het overige deezes Volks, 't welk een gevestigder Leevenswyze heeft aangenomen, vindt zich in betere omstandigheden, en leeft veel geschikter dan de dus verre gemelden. Men mag met reden verwagten, dat de Spaansche Gipsies, die Herbergen ophouden, en Vreemdelingen huisvesten, beschaafder zyn; maar dit gaat ook door tot die in Hungaryen en Zevenbergen, die op onderscheide wyzen hun brood winnen. Hunne Wooningen zyn gevoeglyk in kamers afgedeeld, met tafels, banken, keukengereedschap en andere nood- | |
| |
wendigheden voorzien. De weinigen, die het land bouwen, of vee kweeken, hebben een ploeg en andere vereischte werktuigen, dus is het met andere werklieden gelegen; doch nergens treft men overvloed aan. Hunne Wooningen, Kleederen, zo wel als al het andere, 't geen hun omringt, duidt aan, dat zy tot de armste soort van lieden behooren. - Zy zyn zeer gesteld op Goud en Zilver, bovenal op zilveren Beekers, deeze eigenschap hebben zy gemeen met de zwervende Gipsies. Zy laaten geene gelegenheid voorby glippen, om iets van dien aart te krygen; liever honger lydende, dan dit te missen. Schoon zy weinig bezorgdheids betoonen, om rykdommen voor hunne Kinderen op te hoopen, nogthans erven deezen menigmaal een schat van deeze soort, en zyn, op hunne beurt, verpligt, dit als een heilig Erfgoed te bewaaren. De gewoone zwervende Gipsies, die dus een stuk Zilvers bezitten, begraaven het doorgaans onder de vuurplaats van hunne wooning, om het zo veel mogelyk te verzekeren. Deeze neiging, om zich het noodige te onthouden, op dat men iets overtolligs in eigendom moge bezitten, zo wel als veele andere hunner gewoonten, is vreemd, nogthans blykt dezelve oud te weezen, en hadden zy die mogelyk reeds,
toen de Europeaanen hun eerst leerden kennen.
Misschien is geen Volk onder de zonne, by 't welk de Huwelyken, met zo weinig overlegs aangegaan, en met zo weinig plegtigheids voltrokken worden, als by de Gipsies. Zo ras een Jongen veertien of vyftien jaaren bereikt heeft, begint hy te bespeuren, dat hem iets meer dan eeten en drinken ontbreekt. Geene vrees voor de gevolgen hebbende, onder geen bedwang zyner Ouderen staande, gaat hy eene verbintenis aan met een Meisje, 't welke hem 't meest behaagt, van twaalf of dertien jaaren oud, zonder eenige zwaarigheid, of het hem na in den bloede bestaat, of geheel van eene andere Familie is. Godlyke Bevelen deswegen kent hy niet, en menschlyke Wetten kunnen niet veel invloeds hebben op hem, die in 't wilde leeft, afgescheiden van het waarneemend oog eener heerschende Magt. De tyd van vryen duurt zeer kort, dikwyls alleen zo lang, dat de partyen tyd hebben om de wederzydsche genegenheid te kennen te geeven. Zy wagten na geene Huwelyks-inzegening: dewyl het by hun 'er niet op aan komt, of dit naderhand, ja of dit in 't geheel, wel verrigt werde. Nogthans schynen zy niet
| |
| |
geheel onverschillig, ten opzigte van de Huwelyksplegtigheid; niet om zich overeenkomstig met zekere Instelling te gedraagen; maar uit een trots, om na te volgen wat by andere Volken geschiedt, om niet minder dan zy te weezen. Naardemaal de zeer jonge jaaren der Egtelingen, of eenige andere ongeschiktheden, tegenwerpingen by een geordend Geestelyken kunnen baaren, vervoegen zy zich menigwerf by een van hun eigen Volk, die voor Priester speelt, en het Paar verbindt.
Het Huwelyk voltrokken zynde, bezorgt zich de Man een steen tot een aanbeeld, nyptangen, een vyl, een hamer, en wordt een Smit, of volgt eenig ander beroep, 't geen hy van zyn Vader geleerd heeft, en vangt een landloopend leeven aan. Begaat zyne Vrouw eenig misdryf, hy geeft haar eenige slagen om de ooren, ja dikwyls laat hy haar om eene geringe oorzaak loopen. Zy moet, over 't algemeen, haar gedrag zeer regelen volgens zyn wil, en zy moet meer op hem dan op zich zelve letten. Nimmer trouwt een Gipsie een Persoon, die niet van de Gipsies afstamt.
Wanneer eene Vrouw in de kraam bevalt, 't welk zeer dikwyls gebeurt, dewyl de Gipsies zeer vrugtbaar zyn, wordt het Kind gebooren in de elendige hut, of, naar het beloop der omstandigheden, in de open lugt, doch 't gaat altoos gemaklyk en gelukkig toe: eene Vrouw, die 't eerst by de hand is, verrigt het werk eener Vroedvrouwe. Een daar toe geschikt vat ontbreekende, graaven zy een gat in den grond, vullen het met koud water, en wasschen 'er het even gebooren Kind in: waar op het geworden wordt in eenige oude doeken, door de moederlyke bezorgdheid gereed gehouden. - Wat den Doop betreft, by deeze plegtigheid neemen zy liever vreemden, dan lieden van hun eigen Stam, tot getuigen: doch welk soort van volk dit is, kan opgemaakt worden uit de wyze waar op zy ze onthaalen. De Doop verrigt zynde, neemt de Vader die Persoonen, die 'er over gestaan hebben, na een Bierhuis, of, wordt dat niet in de nabyheid gevonden, na een ander huis, en onthaalt dezelve op koekjes en brandewyn. Is hy boven den laagsten staat van behoefte verheeven, en mild, dan komt 'er meer onthaals by; doch de Vader zit niet mede aan, geheel bezig zynde met de gasten te dienen. Zo loopt deeze zaak af. De Kraamvrouw brengt den korten Kraamtyd, die zelden meer dan acht dagen duurt, met haar Kind, in de Hut,
| |
| |
of onder een Tent, door by den rook. De Doopgetuigen zenden haar zomtyds verfrissingen; doch het gebeurt niet zelden, dat de Gipsies onbeleefd genoeg zyn, om met dezelve te twisten, en van het staan over den Doop te ontslaan, als zy de geschenken te gering oordeelen, of geen genoegen neemen in de gezondene ververschingen. Gebeurt zulks, dan laaten zy het Kind andermaal Doopen, ja het valt wel eens ten derdenmaale voor.
Eenige Vrouwen der Gipsies smeeren haare Kinderen met eene byzondere soort van smeerzel, leggen ze dan in de zon of voor 't vuur, ten einde de huid beter moge doortrokken, en de bruine schoonheid volmaakter, worden. Zy gebruiken geen wieg, dit slaaptuig is haar onbekend, het Kind slaapt in 's Moeders arm, of op den grond. De Kraam uitgelegen zynde, doet de Kraamvrouw haar Kerkgang, en vangt daar op onmiddelyk het bedelen of steelen aan. Terwyl zy het Kind nog op den arm draagt is zy diefagtiger dan op andere tyden, en neemt alles wat haar voorkomt weg; misschien vertrouwende op het begrip, dat men by de ontdekking genadiger in 't slaan zal handelen. Indien zy zonder slagen 'er niet af kan komen, beschermt zy zich, door het Kind aan de slagen bloot te stellen, tot zy gelegenheid heeft om weg te komen.
Wanneer het Kind wat sterker wordt, en drie of vier maanden bereikt, draagt de Moeder het zelden langer op den arm; maar op den rug, waar het winter en zomer zit, met oude vodden bedekt, het hoofd boven de schouder van de Moeder uitsteekende. Krygt zy meer Kinderen, gelyk doorgaans by deeze vrugtbaare Moeders het geval is, dan gaat 'er een, of twee, aan de hand, terwyl de andere rondsom haar heen zwerven: indiervoege toegerust doorzwerft zy Steden en Dorpen. Niettegenstaande de bruine kleur der Gipsies, en slordige opkweeking, zyn de Schryvers éénpaarig in hun getuigenis, dat deeze Kinderen 'er wel uitzien, welgemaakt, leevendig, aartig zyn, en schoone oogen hebben. De Moeder vlegt het zwarte hair der Kinderen op de kruin des hoofds, deels om het uit de oogen te houden, deels tot cieraad. Dit is alles wat zy ooit doet om haar Kind op te tooijen: want in den Zomer draagen zy geen kleederen, tot den ouderdom van tien jaaren, in den Winter moeten zy zich met het dekzel eeniger oude lappen behelpen.
Zo ras de Kinderen buiten kunnen loopen, worden zy
| |
| |
dansen geleerd, 't welk bestaat in op een been rond te springen, en bestendig met het andere agter uit te schoppen. Met den tyd voegt men by deezen dans het maaken van allerlei postuuren, om met dezelve de voorbygangers te vermaaken, en hun eenig geld af te troggelen. Verder leeren zy, bovenal van de Moeders, de kunst van steelen. Schoolgaan is een onbekend ding, en worden zy tot geen huiswerk gehouden, dan dat zy den Vader helpen in het aanblaazen van 't vuur, als hy smeedt.
Met het twaalfde of dertiende jaar krygt de Jongen eenige kennis van 's Vaders bedryf, en wordt welhaast van 't Vaderlyk gezag ontheeven, daar hy het als dan in 't hoofd krygt, om, gelyk wy reeds vermeld hebben, eene andere verbintenis aan te gaan. Eene byzonderheid, welke algemeen is by onbeschaafde Volken, grypt ook plaats by de Gipsies. Ik bedoel eene onbepaalde liefde tot hunne Kinderen: de bron van het onverschoonbaarst verzuim. De Kinderen der Gipsies voelen nooit de roede: zy betoonen de hevigste vervoeringen van drift en koppigheid; doch hooren, in die vlaagen, zelfs van hunne Ouders niets dan vleitaal, en worden gestreeld. In vergelding hier van, gelyk dit gewoonlyk het gevolg is van zulk eene opvoeding, betoonen zy de verregaandste ondankbaarheid. Deeze sterke gesteldheid op hunne Kinderen gaat met een voordeel gepaard, te weeten, wanneer zy aan iemand iets schuldig zyn, 't welk in Hungaryen en Zevenbergen menigmaal gebeurt, neemt de Schuldeischer een Kind, en krygt door dat middel betaaling: dewyl de Gipsie alles aanwendt om de schuld te voldoen, en de verlossing van zyn dierbaar pand te verwerven.
Zodanig is het gesteld met de Huwelyken en de Opvoeding der Gipsies, waar op wel eenige, maar weinige uitzonderingen vallen: en die nog in eene geringe maate , onder het klein gedeelte, 't welk vaste woonplaatzen heeft. Daar nu het Volkscharacter door de Opvoeding gevormd wordt, hoe kan men zich dan verwonderen, dat de Gipsies Lediggangers, Dieven, Moordenaars en Brandstigters zyn. Is het waarschynlyk, dat Lieden naarstig zullen weezen, die in luiheid zyn groot gemaakt? Kan men verwagten, dat zy elk in 't bezit zyns eigendoms zullen laaten, daar Vader en Moeder beide, van de vroegste kindsheid af, hun steelen geleerd hebben? Wie kan een algemeen denkbeeld bezitten van opregt handelen, die geen onderscheid weet tusschen regt en onregt, en nooit
| |
| |
geleerd heeft eenig verschil tusschen goed en kwaad, deugd en ondeugd? Straffen, anderen aangedaan, wegens door hun gepleegde misdaaden, hebben geen uitwerkzels op iemand, die geene genoegzaame aandagt toebrengt, om uit anderer voorbeeld wys te worden: en als zyne eigene ondervinding hem gevoelig leert, dat hy de handen van anderer goed moet afhouden, brengen geringe straffen geen duurzaamen indruk te wege: en de strengere, waar het leeven mede gemoeid is, kunnen omtrent den gestraften niets uitvoeren. Zo lang, derhalven, de Opvoeding onder de Gipsies op dien voet blyft, is 'er geen hoop, dat 'er eenige Zedebetering onder dat Volk kome.
Veel heeft men gesprooken van de gezondheid der Gipsies, en, in de daad, zy genieten dat Leevensvoorregt onafgebrooken en volkomener dan de geregeldst leevende Volken, die zeer oplettend op zichzelven zyn. Tegen alle winden en weer gehard, weeten zy van geene verkoudheden, zinkingen, en dergelyke ongesteltenissen. Eene heerschende Ziekte dringt schielyker door in de Wooningen van beschaafden, dan in de Hut of Tent der Gipsies. Met andere Volken zyn ze onderworpen aan de Kinderpokken en Mazelen; doch met oneindig minder gevaar van 'er door weggesleept te worden: zy vinden zich bloot gesteld aan eene oogkwaal, ontstaande uit den bestendigen rook en damp in hunne Hutten, geduurende den Wintertyd. In andere opzigten kennen de Gipsies geene kwaalen, tot de tyd der natuurlyke outbinding kome. - Schoon dit niet altoos in eenen zeer hoogen ouderdom voorvalle, is het doorgaans in een vry ver gevorderden trap van jaaren: 't is iets ongewoons onder de Gipsies vroegtydig, of in de kindsheid, te sterven. Onbeschryflyk sterk is de zugt der Gipsies tot het leeven, nogthans pleegen zy bykans nimmer raad met eenigen Geneesheer, of neemen eenige Geneesmiddelen, zelfs in de gevaarlykste Ziekten. Meesten tyd laaten zy het aan de Natuur, of het goed Geluk, over; indien zy iets doen dan mengen zy eenig Saffraan in hun soep, ook is het koppen en aderlaaten by hun in gebruik. Wanneer de Ziekte klemt, en het waarschynlyk is dat dezelve met den dood zal eindigen, breekt de Kranke in zugten en klagten uit over het aanstaande verlies des leevens, tot dat hy in zyn gewoone verblyfplaats, onder een boom, of in een tent, den laatsten leevensadem uitblaaze.
| |
| |
Naardemaal de toebereidzelen voor den dood meestal geregeld worden naar de Godsdienst-begrippen, zo sterft een Gipsie, die niets weet of gelooft van de onsterflykheid der Ziele, van Belooningen of Straffen na dit leeven, doorgaans gelyk een Beest: onkundig van zichzelven, onkundig van zynen Schepper, en geheel onbekwaam om eenig begrip van eene hoogere bestemming te vormen.
Op het oogenblik dat iemand sterft, vangt het weenen, kermen, rouwklaagen, en het uitrukken van het hair, aan, dit doet de Vrouw over haar Man, de Kinderen over hunne Ouders. - Ouders, die hunne Kinderen verliezen, vertoonen zich ontroostbaar. Weinig kan men van hunne Begraafenissen zeggen, dan dat, te dier gelegenheid, het geklag en geween verdubbeld, en zeer geweldig wordt. Wanneer de Aanvoerder van een Horde sterft, gaan de dingen met meer staatlykheids toe. Zyn eigen Volk draagt hem, met grooten eerbied, ten grave, als dan schynt ieder aandagt en ernst, schoon zy ten zelfden tyde zich aanstellen dat het by anderen gelach moet verwekken.
Zo gaat het toe, als een Gipsie een natuurlyken dood sterft. Dan, dikwyls gebeurt het, dat hy het leeven op eene geweldige wyze verliest, niet door eigen toedoen: want zelfmoord, of het ombrengen van Kinderen, zyn by hun ongehoorde zaaken. Geen Gipsie maakt ooit een einde aan zyn eigen leeven uit verdriet, angst of wanhoop; hy is zo zeer op 't leeven gesteld, dat eene tot dat uiterste dryvende verlegenheid of wanhoop hem niet bekruipe. Zelfs, in de grootste ongelegenheden, is hy niet laaggeestig, altoos blyde, sterft hy niet voor dat hy den dood onmogelyk kan ontwyken: deeze ontmoet hy dikwyls aan de galg, wanneer de uitgang menigmaal vergezeld gaat van zeldzaame en belachlyke omstandigheden. Een Gipsie, die gehangen stondt te worden, verzogt, als een byzonder gunstbetoon, dat men hem niet met het aangezigt na den weg toe mogt hangen; zeggende, ‘dat veelen zyner Kennissen dien weg voorby gingen, en dat hy het zich zou schaamen, dat zy hem aan de galg zagen hangen.’ Op een anderen tyd bragten de Vrienden van eenen, die ter Straffe uitgeleid werd, als zy uit de gesprekken en de houding bemerkten, hoe ongaarne hy na de galg ging, by de Regters het volgende vreemde verzoek in. ‘Heeren, wy bid- | |
| |
den u, dwing een Mensch niet tot een ding, waar toe gy ziet dat hy geene genegenheid altoos heeft.’ - Dergelyke belachlyke tooneelen ziet men veeltyds by de Strafoefeningen, aan de Gipsies volvoerd: zy strekken ten blyke van de verregaande bedagtloosheid deezes Volks.
('t Vervolg en Slot in een volgend Stukje.)
|
|