| |
Dagverhaal van eenen togt door Champagne en Lotharingen, gedaan in den jaare 1712.
Door den Lieutenant-Generaal Grovestins.
(Ons medegedeeld door den Eerw. Heere j.f. martinet, A.L.M. Ph. Dr. Lid van verscheiden Geleerde Genootschappen, en Predikant te Zutphen.)
De beroemde togt, door den Vaderlandschen Veldheer grovestins, met zo veel beleid en glorie gedaan, door Champagne en Lotharingen, in den jaare 1712, is door den Historieschryver wagenaar met deeze weinige woorden opgegeeven in 't XVII Deel der V.H., bl. 466. ‘Wat laater deedt de Majoor-Generaal grovestins, aan 't hoofd van vyftien honderd uitgelezen Ruiters, eenen inval in Champagne, het platte Land en de Dorpen deerlyk verwoestende:’ en de Hoogleeraar j.w. te water, in de Historie van het Verbond der Edelen, II Stuk, bl. 424, dat aangehaald hebbende, laat 'er dit op volgen: ‘De Heer u. van burmania heeft 'er my noch het volgende van medegedeeld. De wakkere grovestins deedt, met een' troep vrywilligers, waaronder verscheiden jonge Officiers, Friesche Edellieden, en andere Jongelingen van goeden huize, eenen inval in Frankryk, tot zekeren afstand van Parys. Waar dat vliegend legertje kwam, werdt alles onder brandschattinge gelegd. De byna ongelooflyke spoed, welken het mankte; de schrik, dien het, zoo onverwacht en plotselings, tot in het hart van 't Ryk bragt; het beleid van grovestins, en de dapperheid zyner tochtgezellen, hebben eene stoffe van verwondering, in dien tyd, uitgeleverd.’
| |
| |
Of men uit die beide Aantekeningen besluiten moet, dat wagenaar en te water nooit gezien hebben een met de hand geschreeven Dagverhaal van dien togt, weet ik niet. Nergens heb ik het gedrukt gevonden; en het schynt, daar het my eerst onlangs in handen gevallen is, niet regt, hetzelve langer aan onze Natie te onthouden. Ziet dan hier het Origineele Stuk.
‘Eer wy verslag geeven van den gemelden togt, moeten wy de redenen opgeeven, waarom men tot denzelven is overgegaan. - Voor of na den zwaaren Veldslag by Oudenaarden, werdt 'er een Verdrag geslooten, tusschen den Franschen Intendant der Politie en Finantie, die de drie Bisdommen van Mets, Toul en Verdun, gelegen in Lotharingen, bestierde, en de Ontfangers van onzen Staat; naamelyk, dat hy, naauwkeurig, aan de laatsten, van drie tot drie maanden, zou betaalen de Contributie, op gelyke wyze als de Meyery van 's Hertogen-Bosch en de Baronnie van Breda aangenomen hadden de haare te voldoen, om vry te zyn van andere vyandlyke invallen en schattingen. Dan, na het maaken van dit Verdrag aan weerskanten, verliep 'er een geheel jaar, in 't welk de gemelde Intendant dier drie Bisdommen geene poogingen aanwendde, om aan de Ontfangers van onzen Staat de gezegde Contributie te voldoen. Hier tegen bragt men, van onze zyde, geduurige klagten in, en zondt, van tyd tot tyd, kleine benden af, om Gyzelaars uit die drie Bisdommen te haalen, en dus den Intendant te dwingen tot de betaaling der Contributien, gelyk men overeen was gekomen. Dan, de gemelde Heer antwoordde daarop niets anders, dan eenige voorwendsels, waarom zulks niet geschied ware. Daarop heeft men de klagten verscheidene keeren herhaald, en troepen afgezonden, om hem te noodzaaken, maar alles is zonder vrugt geweest. De Intendant zou wel aan alles hebben voldaan; maar hy bediende zich van het ongeluk, dat ons in het gevegt van Denain, en in het opbreeken van 't beleg van Landry, overkomen was: ook dagt hy, dat de vrede naby ware, des hy als dan van het opbrengen der bepaalde schatting meende vry te zullen raaken. Eindelyk, daar dit den Lieutenant-Generaal grovestins verdroot, besloot hy, onder goedkeuring van
hun hoog
| |
| |
mogenden, den Intendant te toonen, dat hy hem met geweld tot reden kon brengen. Om zodanige onderneeming gelukkig te kunnen uitvoeren, zo hadt de Generaal grovestins, te Bouchain zynde, van welke plaats hy Gouverneur was, in den winter verscheiden' vertrouwde Lieden gebruikt, om de gelegenheid der Rivieren, de gesteldheid der Wegen en Bosschen, te onderzoeken, hoewel hy zelf daarvan eene naauwkeurige kennis hadt. Na alles ryplyk overwoogen te hebben, gaf de Generaal zyn Plan te kennen aan den Doorluchtigen Prins eugenius van Savoye, die de zaak niet bezwaarlyk vondt. Weetende, dat dezelve aan zodanigen Generaal wel vertrouwd was, zo werden de troepen, welke hy tot dien togt van hem vraagde, volkomen, naar zyn welgevallen, toegestaan, en tevens daarvan kennis gegeeven aan den Graaf van tilly, aan zyne Hoogheid den Erf-Prins van hessencassel, en aan den Generaal dopf, die aldaar bevel voerde over de Cavallery. Dus werden de volgende troepen bevolen zich tot den togt te bereiden, en, voor vier dagen, brood mede te neemen.
Dandigné - Dragonders |
100 Paarden. |
Prins Willem van Hessen, Guarde Dragonders |
200 Paarden. |
Dopf - Dragonders |
200 Paarden. |
Schmittau - Dragonders |
200 Paarden. |
Carabiniers van Albemarle |
100 Paarden. |
Lambert - Dragonders |
100 Paarden. |
Hessen - Cavallery en Dragonders |
100 Paarden. |
Oranje - Cavallery |
200 Paarden. |
Grovestins - Cavallery |
200 Paarden. |
Glinstra - Cavallery |
200 Paarden. |
Colonitz - Keizerlyke Husaren |
100 Paarden. |
Spleni |
100 Paarden. |
|
----- |
|
1800 Paarden. |
Ook was bevel gegeeven, dat zich by deeze bende zouden voegen de Brigadier glinstra, vier Collonels, nevens de Collonel spleni van de Husaaren, en lambert, Collonel van het Regiment der Vry-Compagnien: daarenboven nog vier Lieutenant-Collonels, vier Majoors, en by ieder Esquadron eens zo veel Officieren. Meer andere Officieren voegden zich daarby als Vrywil- | |
| |
ligen, en de Heer mosberger werdt aangesteld als Generaal-Quartiermeester.
De gemelde troep kreeg in last, om, den 10 Juny des jaars 1712, ten vier uuren, zich te laaten vinden op de Parade-plaats, aan de linkervleugel van de groote Armé, welke front maakte tegen Chaleau Cambrezy, alwaar de Hertog van ormond met de Engelsche benden gelegerd lag.
's Avonds na de geslaagen taptoe, toen het Leger in rust was, plaatste zich de Generaal grovestins aan het hoofd van dit groot Detachement, en trok op, tusschen agt en negen uuren, lynregt naar Engien, voorby het Bosch van Chatillon, en zo voort naar Proissy, alwaar men de Rivier d'Oyze tusschen tien en elf uuren overtrok. De Graaf van loqui, Generaal van de Fransche Dragonders, was intusschen gelegerd langs de gemelde Rivier, met eene bende Fransche Dragonders, omtrent één uur van Guize, om allen overtogt over de Rivier te beletten, en tevens Champagne en Franche Comte te dekken tegen allen inval, die de Geallieerden zouden willen onderneemen, om het Land onder Contributie te stellen.
| |
Den 11 Juny.
's Morgens toog de Generaal grovestins naar Veroni, Hoofdstad van Tiraske, waar de Burgers de poorten met wagens en karren hadden toegestopt. De Stad werdt aangezegd aanstonds de poorten te openen, zich te onderwerpen aan Contributie, Gyzelaars te geeven, als mede eene brandschatting te ondergaan. Dit werdt toegestaan, onder beding, dat men niet zou plonderen. Hierop trok het geheele Detachement naar de Abtdy van Val St. Viere, alwaar de Generaal twee Esquadrons Hessen liet blyven, om Gyzelaars mede te neemen. De overigen toogen voort naar Moncorvet, en Oviecour. 's Nagts bleef men tot Cense de Mougrosel, liggende in de vlakte van Rheims, in Champagne. Dan, 's avonds hadden de twee Esquadrons van Hessen zich weder gevoegd by het Detachement, medebrengende de geëischte Gyzelaars. Op den togt van Moncorvet zondt de Generaal de Husaaren, met vryftig Dragonders van dandigné, onder bevel van den Collonel spleni, en den Kapitein surmont, met gidsen naar de Stad Cressy sur Serre, om dezelve tot overgaaf te dringen, onder Contributie en brandschatting te stellen, en
| |
| |
Gyzelaars te vraagen: in geval van weigering moest hy dezelve in brand steeken, en daarna de Back, die op de Rivier Serre ligt, overtrekken, en het Detachement weer vinden op deszelfs togt, in de vlakte van Rheims. De afgezonden' Officiers kwamen te Cressy, toen men eene jaarmarkt aldaar hieldt. De voorhoede der Husaaren, aan de poort komende, begaven zich aanstonds aan het plonderen, het geen eene zodanige ontsteltenis aan de Inwooners maakte, dat zy de vlugt namen naar de markt. De geheele bende van Husaaren en Dragonders volgde daarop, en verjoegen alles, waarna zy mede eene plondering begonnen. De Burgers liepen daarop te wapen. Spleni en surmont, dat ziende, verzamelden hun verstrooid volk, om zich te weer te stellen, en maakten zich meester van de markt; zendende iemand aan de Regeering, om met dezelve te spreeken; maar men weigerde zich met hen in te laaten. Intusschen verscheen de Burgery aan de vensters en op andere plaatzen, om zich te verdeedigen. Spleni, dat ziende, gaf bevel om de Stad aan vier hoeken in brand te steeken, en vervolgens te plonderen. Dit geschiedde, en men nam daarna weg tagtig vette Ossen, die geschikt waren voor het Fransche Leger. Hierna keerde men terug langs denzelfden weg, in stede van de Back, op de Serre, over te trekken, volgens het ontvangen bevel. Zo dat gebeurd ware, zouden spleni verscheiden' zeer aanzienlyke Persoonen in handen gevallen zyn, zelfs de Aartsbisschop van Rheims, die te zamen ter bruiloft waren op een Kasteel, een half uur van Cressy geleegen; maar, door 't alarm en den brand der Stad gaande gemaakt, de vlugt namen naar Rheims. De Aartsbisschop en andere groote Heeren greepen in grooten haast de paarden hunner koetzen, en zetteden zich daarop,
om niet gevangen genomen te worden. Zy bragten alles in beweeging tot de Stad Laon, alwaar drie kanonschooten gedaan werden, tot een teken dat de vyand in het land gevallen was. 't Alarm verspreidde zich daarop tot Crevy en Nayon, welke haare poorten slooten, en de borgers op den wal deeden komen, en zes dagen daarop blyven.
| |
Den 12 Juny.
Het Detachement trok deezen dag naar Neuchatel, op de Rivier D'Aine, alwaar een Fransche wagt van gardesel was, die eene ophaalbrug, welke men daar vondt,
| |
| |
aanstonds optrok, en zich agter dezelve rangschikte, nevens een groot getal Inwooners, om den doortogt te beletten. De Generaal zondt de voorhoede, om hun aan te zeggen de brug neêr te laaten, wilden zy niet aangevallen worden. Eene waarschouwing kwam 'er by van geen schoot te doen, of men zou hun geene genade bewyzen, en de Inwooners mede plonderen, of de Stad in brand steeken. Intusschen liet de Generaal zyne manschappen in orde stellen, vyftig Dragonders afzitten, om den vyand in bedwang te houden, en zondt eenige gidzen af, om de Rivier te peilen. Daarop gaf hy bevel aan den Lieutenant-Collonel willemsdorf, om met twee honderd Dragonders om te trekken naar Back Aubery, aldaar den stroom d'Aine te doorwaaden, en hem by te blyven op de flank van het groot Detachement, op dat men by tyds gewaarschouwd mogt worden, zo 'er eenige vyanden zich in de vlakte lieten zien; en, dat gedaan hebbende, zich weder by het groot Detachement te begeeven. Toen zy, die aan Neuchatet's opgehaalde brug post hielden, de gemaakte schikking van den Generaal zagen, en nu vreesden van agteren te zullen aangevallen worden, verzogten zy den eersten Pastoor der Stad den Generaal voor hun te willen spreeken. Dat toegestaan zynde, smeekte de gemelde Geestelyke den Generaal, dat hy hun genade wilde bewyzen, en vry laaten van plondering en brandstichting; beloovende en de Burgers en de wagt van gardesel over te zullen haalen tot het nederlaaten der brug, tot de betaaling van Contributie, en het geeven van Gyzelaars, waar mede de Generaal te vrede was. Hierop deedt de Geestelyke zyn best by de Burgers, en de brug werdt neêrgelaaten, waarna de Generaal met zyn Detachement door de Stad trok, zonder de minste schaade te doen. De Pastoor zelf gaf zich vrywillig over als Gyzelaar, die voor de betaaling van de Contributie instondt, en daarna getrouw by het Detachement bleef,
geduurende den geheelen togt tot aan de Rivier de Saar, alwaar de Generaal hem, op zyn woord van eer, liet terug gaan. Na, één uur aan geene zyde der Stad, zich verfrischt te hebben, trok men voort, en omtrent Boillon Basencourt kwam de Lieutenant-Collonel willemsdorf weder by het Detachement, en men vervolgde den togt op Lettewarme, Synville, Selle du Pont, Faverge, Besteuiville, le Petit St. Hillaire, St. Martin, Vauld St. Court, Auberive, Grand St. Hillaire, en Jou- | |
| |
clescry, van alle welke Dorpen, die aan de Rivier de Suippe leggen, men Gyzelaars mede nam. Toen men aan de Stad Suippe kwam, werdt de Voorhoede, die de Generaal uitgezonden hadt, opgehouden door de Burgers, welke de Poorten hadden gestopt, en allerwege in het geweer stonden. Daarop liet de Generaal het Detachement in orde rangschikken als of een gevegt zou aangaan, om 's nagts aldaar op het veld te blyven; en beval twee honderd Dragonders af te zitten, met oogmerk, om eenen aanval op de Poorten te doen. De Pastoor der Stad kwam daarop uit, en badt den Generaal, om medelyden te hebben met de Stad, dewyl de Inwooners niet wisten, door den drank, wat zy deeden. Deeze belastte daarop dien Geestelyken zorg te draagen, dat de Burgers het geweer neerlagen, dewyl hy anders alles zou ombrengen, en de Stad in brand steeken. Een vierde van één uur daarna werdt de Poort opgeruimd, en den Burgers bevoolen de sleutels op het Stadhuis te brengen, op straffe des doods, het geen aanstonds geschiedde. Twee honderd Dragonders namen de Poorten en 't Stadhuis in bezit, en men liet asleezen, dat geen Burger zich op straat zou mogen begeeven, op doodstraf. Den volgenden dag
onderwierp zich de Stad aan Contributie en brandschatting, en gaf twee Gyzelaars over. Nog werden daarenboven twee Schellingen gevraagd voor ieder Dragonder, die de wagt hadden gehad, welken met veel moeite in deeze Stad, alzo zy in slegten staat was, gevonden werden.
| |
Den 13 Juny.
Deezen dag trok men op naar St. Jean Surtap, en van daar tot St. Menhould, aan de Rivier d'Aine, waar de Burgers met hunne Vaandels op den wal gewapend stonden, en drie Invalides, die op het Kasteel waren, deeden een kanonschoot tot een teken van aanval. Het Detachement zag zich verpligt over eene steenen brug, die aan de Poort van de Stad lag, te trekken; maar de Burgers scheenen beslooten te hebben, dien overtogt met geweld te zullen beletten. Hierom liet de Generaal het Detachement, op de hoogte der Stad, in eene linie plaatzen, en de opgaaf der Stad, het geeven van Gyzelaars, het neêrleggen van het geweer, en het openen der Poorten, eisschen, op straf van anders de Stad te zullen plonderen, in brand steeken, en aan niemand, van welke Sexe
| |
| |
men ware, het leven te zullen laaten behouden. Na deeze verklaaring kwamen eenige Gedeputeerden van den Magistraat naar buiten, en vraagden een' Heer van aanzien te mogen spreeken; waarop de Generaal den Collonel dimmer heen zondt, om zyn laatste besluit aan denzelven te melden. Dan, de Gedeputeerden, niet konnende een volkomen antwoord geeven, verzogten één uur tot beraad, om met den Magistraat daarover nader te handelen; doch hun werdt slegts een vierde van een uur tot dat einde vergund. Intusschen liet de Generaal alle de Dragonders met een gedeelte van de Cavallery afzitten, verdeelde hen in pelotons, en liet ze, onder trommelslag, aanrukken tegen de muuren van de Stad, die, hier en daar, wat afgevallen waren. Toen de Stedelingen dat zagen, begonnen zy te schreeuwen en te smeeken. De Gedeputeerden kwamen ten zelfden tyde weêr naar buiten, om het antwoord van den Magistraat over te brengen, naamelyk, dat zy Gyzelaars zouden geeven, en zich aan de Contributie en brandschatting onderwerpen, onder voorwaarde, dat niemand van het Detachement zou mogen in de Stad komen. Dit werdt hun toegestaan, maar te gelyk bedongen, dat niemand van de Burgers een schot zou mogen doen; wanneer men alles naauwkeurig zou vervullen. Opzettelyk hadt men dit dus bepaald, dewyl men merkte, dat 'er eenig misnoegen onder de Burgers gereezen was, welke op het punt stondt van te muiten tegen den Magistraat, om dat dezelve den togt langs hunne Poorten vry liet. Toen liet de Generaal de troepen wederom opzitten, en zettede den togt voort, na dat de twee Gyzelaars van den Magistraat aan hem overgeleverd waren, die met alle andere Gyzelaars, onder weg mede genomen, in verzekering gesteld werden onder eene wagt van een' Lieutenant met dertig Paarden. Daarop ging men voort naar Bosty, en Verrieres, waar men d'Aine wederom overtoog aan de Abtdy de Catreuse Nillers en
Argoque, en het Vlek Boultey. Hier trok men over de Rivier de Laire, en hieldt daar 's nagts halte.
(Het Vervolg en Slot hier na.)
|
|