Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurkundige proeve over de bladeren,
| |
[pagina 393]
| |
gewassen zelve, of door middel van gewassen, die als hulpmiddelen ten dien einde aan dezelve groeijen, schynt het eerste in de voorgaande proeve afgehandeld, het laatste noch een voorwerp over te laten, het welk ons, in dezen, stof tot eene aangename bespiegeling kan geven: deze hulpmiddelen zyn de bladeren, die, als 't ware, de wortels in de voeding ondersteunen, of de sappen, ter volwassing der vrucht hoognodig, derwaards brengen, en het gemis vergoeden, het welk uit de benedensappen mogelyk zoude kunnen veroorzaakt worden. Aangenaam denkelyk zal het dan zyn, iets kortelyk van het maaksel der bladeren in deze proeve te melden, en de manier, op welke dit, volgens het stelzel van kundige Wysgeeren, wezentlyk toegaat. Het voetspoor van marcellus malpighius, en de voetstappen, die ons de vlytige en schrandere Hoogleeraar musschenbroek, na hem, door eige waarneemingen heeft nagelaten, zullen we volgen, en het voornaamste, ter zake dienende, aanstippen. Botten, of knoppen, noemen we de beginzelen van aanstaande bladeren, aan de zyden van zachte takjes, die de boomen in de Lente, zoo dra de lucht door de zonnestralen verwarmd word, voor den dag brengen: zy nemen haren oorspronk uit den stam der boomen, of ook wel uit dikke takken: het welk, of schoon het somtyds word waargenomen, echter zeldzaam gebeurt, en dan hangen zy onmiddelyk vast aan den buitenbast, zonder steeltje, en binnen den bast komt 'er uit het hout boven het merg een steeltje, het welk zeer klein is; even gelyk een klein takje uit een groter zynen oorspronk neemt: dit steeltje doorboort den bast der tak, en verandert in een bot: het is voorzien van alle die deelen, die een tak of de stam heeft. In het algemeen zyn de botten dus gesteld; zy zyn besloten tusschen twee bladeren, welke geopend worden, wanneer 'er eindelyk een zeker blyvend blad voor den dag komt; daar na groeit de bot verder tot de gedaante van een takje, en brengt twee losse bladeren voort, en één blyvend: dus gaat het voort, wanneer het tot een takje groeit, en brengt ten derdemaal twee losse bladeren voort, en één blyvend; en dat, by aanhoudinge, zoo lang de groeijing van het takje stand grypt: de losse bladeren zyn van zeer groten dienst voor de botten; zy bedekken hen aan alle de zyden, bewaren derzelver tedere deeltjes voor | |
[pagina 394]
| |
de koude des nachts, en alle mogelyke ongelegenheden der lucht, voor de hitte der Zon, om de uitdroging des daags, en de verdwyning door de verwisselende koude des nachts, te verhinderen: daarenboven ontfangen zy het voedsel, het welk zy bereiden, en veel dunner kooken, en dus voorzien zy daar van het binnenste van de bot, deels door zylings door te wasemen, en het dus aan alle zyden te besproeijen met een lymachtigen balzem, waarin de bot bewaard word voor verrotting, uitdroging en ongediertens; deels verschaffen zy aan den benedenkant door zeer kleene vaatjes voedsel aan de blyvende bladeren: het welk ten uiterste nodig was, op dat dit ruwe voedsel niet terstond zoude wechvloeijen, of, door eene ontydige verbreking, het nut, waartoe het geschikt was, niet zoude kunnen voortbrengen. Wanneer het kroost nu weeliger begint te groeijen, worden de vaten ineen gedrukt, die het voedsel aan de losse bladeren gaven, tot dat zy eindelyk van allen voedsel en toevoer beroofd worden, en dus verdwynen zy door dorst en hongerGa naar voetnoot(*): even gelyk de blyvende bladeren in den Herfst, wanneer zy hare functien in den Zomer verricht hebben, de vaten van het voetsteun te samen gedrukt, en dus de vochten verstopt wordende, door het ophouden van den toe- en afvoer verrotten, en dus eindelyk, eenige andere oorzaken daar bygevoegd, afvallen. De botten worden in bladeren uitgebreid, die aan hare steeltjes hangen: de steeltjes wederom aan de takken: de opkomst der bladeren uit de takjes is op veelerhande manieren zeer verschillende, waar van de Botanici handelen: het steeltje is een begin der bladeren, hangende aan de takjes: het neemt altoos zynen oorspronk uit een teder en jeugdig takje, nooit uit een dikker stam: dit uit het hout van het takje zelve beneden den bast: deszelfs oorspronk echter dringt niet altoos tot het merg door, ofschoon dit somtyds word waargenomen; want, volgens de waarneemingen van den Hoogleeraar musschenbroek, liepen 'er in een Appelboom zichtbare houten vezelen tusschen het merg, en den oorspronk van het takje: de vezelen, die daar gezien wierden, hoorden eigentlyk niet tot het takje: malpighius, echter, beweert, dat het steeltje altoos tot het merg doordrong, het welk humbichius staande houd ook in den Wyngaard plaats te heb- | |
[pagina 395]
| |
gen: dewyl de eerste waarnemingen nochtans zoo rechtmatig en zeker zyn als de laatste, mogen wy met recht besluiten, dat de natuur zich van verschillende middelen bedient, door welke zy in de groeijing te werk gaat. Wanneer de vezelen, die uit het takje uitpuilen, een steeltje zullen maken, loopen 'er eenige te samen uit de naburige deelen, worden onder den ander samengevlochten, en maken somtyds de gedaante van een net uit: dit vertoont zich wel inzonderheid in den Vygeboom: deze vezelen bestaan uit alderhande soort van vaten, die in het takje verborgen liggen: want men vind daar grote langwerpige vaten, als mede kleener: tracheae en visiculae, of blaasjes: deze alle worden ineen gedrongen, puilen uit het takje, nemen eenen bast aan uit den bast van het takje, en blyven dus ineen gedrongen, onder de gedaante van een bondeltje, tot dat zy zich in bladeren uitbreiden: het bondeltje van vezelen, het steeltje uitmakende, word op dezelfde manier te samengesteld als het takje; want in zyn midden heeft het een merg, gelyk aan dat van het takje: het steeltje breid zich eindelyk uit, en alle vaten verwyderen zich van den ander, wanneer zy bladeren zullen maken: het steeltje zelve maakt de rib der bladeren uit, loopende door haar middelste gedeelte tot op het toppunt: gemeenlyk komen van dit ribbetje in de bladeren de zytakken te voorschyn onder stompe hoeken, aan alle zyden, uit deze wederom andere, meestal onder stompe hoeken, van allerhande gedaantens, of ook wel rechte, tot dat zy voor het blote oog onzichtbaar worden. Het ribbetje is des te fyner, hoe verder het van haren eersten oorspronk af is, of ingang in de bladeren, en des te fyner zytakjes maakt het, en uit deze takjes wederom andere kleener, die zoo menigvuldig worden, dat zy den ander zeer naby komen, en de gedaante van een net uitmaken, of kleene inhammetjes, in welke veele kleene vesiculae, of blaasjes, leggen, die de geheele tusschenwydte vervullen. Sommige Geleerden hebben eenige twyfeling geopperd, of de zytakjes in de bladeren niet op dezelfde wys gesteld zyn als de slagaderen in 's menschen lichaam, die alle met den ander gemeenschap hebben; nauwkeurige waarnemingen schynen dit tegen te spreeken: de vaten wyken alleenlyk af van het ribbetje, welke bereids in het steeltje van den ander waren afgezonderd, en naast den ander gelegen hadden, en dus wyken de vaatjes, die in de gedaante van | |
[pagina 396]
| |
draden onderscheiden waren, van elkander alleenlyk af in het midden der bladeren, zoo dat zy hare holligheden geenzins mededeelen aan de holligheid van het ribbetje: de ribbetjes, of derzelver takjes, in het midden doorsneden zynde, vertoonen overal een merg, hoedanig een in het steeltje gevonden word: het maaksel, derhalven, door het geheele blad, is zeer eenvoudig, en zich zelve zeer gelyk. De ribbetjes maken eindelyk een net uit, en eindigen in vesiculae, of blaasjes, die in de insulae, of inhammen, gesteld zyn, in welke blaasjes de vochten uit de vaten zich bevinden, aldaar bewaard, en door de zonnestralen bereid worden, uit welke zy langs byzondere richtingen vloeijen, en van zich geven veel smakelyker sappen, en als 't ware gekookter dan in de struiken, alwaar zy altoos wrang en onsmakelyk zyn: behalven deze blaasjes zyn 'er noch andere lichaampjes, die harder zyn, in het zelfde weefsel geplaatst, die byna dezelfde grootte met de blaasjes hebben, en aan de takjes der bladeren hangen: zy worden van de blaasjes onderscheiden, om dat zy in wezen blyven, wanneer men een blad laat verrotten. Daarenboven worden 'er eenige richtingen, of vochtleidingen, gegeven, in beide de oppervlaktens van het blad: de openingen worden door wonderbare vezelen vercierd, die op de manier van vingers gesteld zyn: men neemt ook eenige sluitspieren waar, op dezelfde manier als de iris in het oog gesteld; hier uit vloeit gemeenelyk een taay vocht, dat de bovenste oppervlakte der bladeren bekleed, en haar eenen glans veroorzaakt: in het andere gedeelte van het blad, na de benedenzyde, ziet men groter gaatjes, uit welke een ander vocht distilleert of druipt, waar door het blad aan die zyde gemeenelyk met een gryze coleur geverfd word: deze stof is altoos terpentynachtig, om het blad voor verrotting te bewaren; mogelyk van wegens hare taaiheid onbekwaam, om de plant, te voeden, waarom de plant zich daar van, als 't ware een onnut uitwerpsel, ontlasten moet: het voedsel, derhalven, het welk in de bladeren overblyft, is van een tweevoudig sap beroofd; dit loopt deels door vaten, die hare leiding na het ribbetje hebben, naar de steel, en wel inzonderheid naar den bloem, de vruchten en zaden; deels door hare nederdaling door den geheelen stam tot op den wortel: het verstrekt derhalven tot een hulpmiddel, om den boom niet sappen te voeden, die door hare opklimming uit den | |
[pagina 397]
| |
wortel tot dat einde niet toereikende waren: zonder dit zal de groeijing in een plantgewas zyn volle beslag nooit erlangen; een boom, wanneer zy van hare bladeren beroofd word, zal schielyk sterven; wanneer de voornaamste, of veele, bladeren worden afgeplukt, zal een plantgewas of vruchtbloem nooit tieren, de vruchten zullen van geen aangenamen smaak zyn, noch ryp worden: zy missen het weltoebereide voedsel in de bladeren, voor de vruchtbloemen geschikt, voor de vruchten, en de tracheae, die in de bladeren zyn. Daarenboven worden 'er in de bladeren tracheae aëreae, of werktuigjes, die de lucht voeren, gevonden: deze omvatten de netachtige bochten, en worden met werktuigen van eene andere bocht vereenigd: byaldien men, derhalven, een blad in het water steekt, het welk eerst van al zyn lucht ontbloot is, en daar na op de plaat van den luchtpomp onder een recipient geplaatst word, waar uit de lucht gepompt word, zal de lucht, die zich in deze tracheae verschool, onder de gedaante van luchtblaasjes, in overvloed te voorschyn komen. In het algemeen, de leidingen der vaatjes in de bladeren na beneden in alle plantgewassen, na de takken, het steeltje, de struik, stam en wortels, kan men uit proefnemingen afleiden: want, water op de bladeren der boomen, van wat voor soort zy zyn mogen, gegoten, zal dit 'er onmiddelyk intrekken, en den geheelen boom, de wortels zelfs niet uitgezonderd, voeden. Deze geheele gemelde toestel der vaten in de bladeren, eindelyk, is tusschen twee tedere vliesjes geplaatst, die eigentlyk een uitgebreide bast van het steeltje zyn; door deze velletjes of vliesjes word alles beveiligd tegens de uitwendige ongelegenheden der lucht, en in dezelve orde, waarin het van te voren was, gehouden: aan den rand der bladeren is dit vliesje, enkel verdubbeld, samengegroeid, en derhalven dikker. Een boom, derhalven, kunnen wy 'er tot slot by voegen, groeit door vochten en sappen, die uit de wortels na boven opklimmen, zich door deszelfs takken verspreiden; wanneer die niet toereikende zyn, en de groeijing in den Zomer groter toevoer van voedsel nodig heeft, worden deze behoeftigheden door middel der bladeren geholpen, die de bloemen, vruchten en zaden weelig doen groeijen, en de schaarsheid vergoeden, die de benedenvochten zouden kunnen veroorzaken: byaldien men daar- | |
[pagina 398]
| |
enboven op het maaksel der bladeren let, zoo als wy die beschreven hebben, inzonderheid by den steel en het ribbetje, heeft men zich geensins te verwonderen, waarom 'er uit één blad, in de aarde gestoken, een geheele boom kan groeijen. Mirandola, en na hem veele kundige Hoveniers, hebben dit ondervonden. |
|