| |
Aandoenlyke geschiedenis van Vader Nicholas.
In eene kleine Stad, in Brittanie, was een Benedictyner Klooster, waar byzondere omstandigheden my bewoogen hadden eenige weeken myn verblyf te neemen. 'Er waren eenige Schilderyen, die de Vreemdelingen doorgaans kwamen bezigtigen. Ik vertrok derwaards met eenigen, die dit ten oogmerk hadden; ik voor my ben gewoon op zulke plaatzen meer na Menschen te zien. Indien wy in de wereld het steeds veranderend tooneel aanschouwen, 't welk onze aandagt van het een tot het ander voorwerp voert, wy hebben in deeze afgezonderde Maatschappyen eene soort van Stilleeven voor oogen, 't welk de aandagt vestigt, en diep peinzen medebrengt. Nogthans heb ik my daar in menigwerf te leur gesteld gevonden; onder de Monnikenkappen Weezens gevonden, uit wier beschouwing niets kon worden opgemaakt, - dagelyksche Weezens, die even zeer gevoegd zouden hebben in een Genootschap van Bakkers of Vleeschhouwers. De meesten, die ik in dit Klooster ontmoette, waren van deeze soort. Eén, nogthans, van een verheevener rang. Ik zag een Monnik nedergeknield, op eenigen afstand van een Altaar, niet verre van een Gottisch vensterraam, door welks geschilderde ruiten een bruin licht op zyn voorhoofd viel, en een donkere schaduw, als van rembrand, wierp op den ooghoek van een groot, zwart, droevig-ziend oog. - 't Was onmogelyk voor my, myne aandagt niet bepaald op hem te vestigen. Hy hadt het oog geslaagen op eene Schildery van
| |
| |
onzen Zaligmaaker, zyn Kruis draagende; de gelykheid van de houding, de volslaagene onderwerping in beide de gelaatstrekken te bespeuren, vormde eene overeenkomst, die elk moest aandoen.
‘'t Is Vader nicholas,’ luisterde my onze Geleider in, ‘een der Kloosterbroederen, die het allerstrengst is omtrent zich zelven, en de vriendlykste jegens zyne Naasten. Altoos gereed om bystand en troost te verleenen aan de verlegenen, de zieken, en de stervenden. Niemand verhaalt hem ooit een ongeval, of hy neemt 'er deel in; niemand verzoekt zyn dienst, of hy bewyst denzelven; nogthans gaan de gestrengheden en kwellingen, welke hy zich zelven aandoet, veel verder dan de regels onzer Orde vorderen, en 't is alleen uit het geen hy voor anderen doet, dat wy kunnen veronderstellen, dat hy iets van het Menschlyk gevoel heeft overgehouden.’ - Het onderwerp scheen onzen Geleider welspreekend te maaken. Ik was jong, nieuwsgierig, vol geestdrift; dit berigt trof myn hart, en ik kon niet rusten, eer ik kennis gemaakt had met Vader nicholas.
't Zy door de aanbeveeling, met welke ik kwam, 't zy door de goedaartigheid van Vader nicholas zelve, 't zy door myn voorkomen, de braave Man zag my met het oog eens Vaders aan. Hy sprak: ‘'t Is niet gewoon, myn Zoon, dat Lieden van uwe jaaren kennis zoeken te maaken met iemand als ik. Voor u vertoont zich de wereld in haaren Lentetyd, waarom zoudt gy den Herfst vervroegen? Vrolykheid en blydschap dartelen om u heen, waarom zoudt gy het verblyf van droef geestigheid en wee zoeken? Schoon ik der vermaaken van de Wereld geheel ben afgestorven, ben ik niet ongevoelig voor de Liefdebetooningen deezes Leevens. Ik bemerk uwe geschiktheid, en wensch naar gelegenheid, om 'er aan te voldoen.’ - Hy ontdekte myne zugt voor de Letteren, en toonde my eenige zeldzaame Handschriften en Boeken, tot het Klooster behoorende: dan, deeze waren de dingen niet die ik zogt: een toeval gaf gelegenheid om kundschap op te doen van iets, 't geen ik zeer veel hooger waardeerde, de kennis van Vader nicholas, de Geschiedenis van zyn harteleed, de oorzaak zyner gestrengheden.
Op een avond in zyn Cel treedende, zag ik hem, naa dat ik op de deur geklopt had, zonder gehoord te worden, geknield voor een Kruisbeeld, aan 't welk een klein Schilderytje hing, 't geen ik voor een van maria hield. Ik stond agter hem, onzeker of ik het einde van zyne Godsdienstigheid wilde afwagten, of ongemerkt heen gaan. Zyne hand bedekte zyn aangezigt, en ik hoorde hem zugt op zugt loozen. Een mengzel van medelyden en nieuwsgierigheid deedt my blyven. Schielyk nam hy zyne hand van voor zyne oogen weg, als of benauwdheid dezelve wegrukte; hy vatte het Schilderytje, 't geen hy twee- | |
| |
maal kuschte, en aan zyn boezem drukte; voorts 'er op staaroogde, sprongen de traanen uit zyne oogen. Naa eenige oogenblikken, sloeg hy zyne handen zamen, zag hemelwaarts, en mompelde eenige woorden, die ik niet kon verstaan, haalde een diepe zugt, welke voor dien tyd zyne boetedoeningen scheen te besluiten; hy rees op, en ontdekte my. - Ik stond verlegen, beschaamd over myn blyven, en staamerde eene verdeediging uit, wegens myn onvoorbedagt stooren zyner Godsdienstoefening. - ‘Helaas!’ was zyn antwoord, ‘bedrieg u niet, deeze zyn de traanen van Godsvrugt niet, noch de tedere aandoeningen van dezelve, maar de traanen van Berouw. Misschien, Jongeling! kan het u te stade komen, de geschiedenis van myn lyden en van myne zonden te weeten; zo 't my toeschynt, kunt gy u aan verzoekingen als de myne vinden blootgesteld; gy kunt het slachtoffer worden van loflyke Aandoeningen, van verraade Deugd, van valsche Eer, en verkeerde Schaamte.’ Hier op begon hy dit Leevensverhaal.
Myn naam is st. hubert, myne Familie oud en geagt, schoon de Landgoederen, dezelve toebehoorende, door verscheide onverwagte toevallen, veel min uitgestrektheids hebben dan voorheen. Ik verloor mynen Vader, eer ik wist wat ik in hem te missen verloor: en de toegeevenheid myner Moeder, die Weduw bleef, vervulde, in het denkbeeld van een Jongeling, alles wat de bescherming en 't bestuur van Ouders kon schenken. Naa met lof den kring der Letteroefeningen, welke in de Hoofdstad van 't Landschap myner geboorte onderweezen werden, doorgeloopen te hebben, zondt myne Moeder my na Parys met den Zoon uit eene nabuurige Familie, die, schoon min aanzienlyk in rang, boven de myne in geld verre uitstak. De jonge de la serre (dus was myn Reisgenoot geheeten) was voor den Krygsdienst bestemd; uit hoofde van byzondere omstandigheden, welke my bevordering beloofden, hadt myne Moeder, met haare Vrienden, my tot de Regtsbediening geschikt. De la serre versmaadde alle Beroepen, behalven het Krygsleeven, en nam alle gelegenheden waar, om my met dezelfde denkbeelden te vervullen. In de Hoofdstad des Ryks werd myn vooroordeel ten deezen aanziere van dag tot dag versterkt. De fiere houding van ieder, die in den kryg gediend hadden, de meerderheid, welke hy zich over zyne Medeburgeren aanmaatigde, deedt myne Eerzugt ontvlammen, en hieldt myne Bevreesdheid onder. Uit der aart was ik zeer gevoelig voor Schaamte, deeze kon de spotterny van lieden, veel minder dan ik, niet wederstaan. Onkunde kon my menigmaal over stag zetten, in stukken, op welke ik zeer wel gevat was, door eene schaamtlooze stoutheid; en de best gegronde beginzels myns harten gaven het zomtyds gewonnen, aan de onbeschaamdheid van zich
| |
| |
alles aanmaatigende Drogredenkunst, of nooit bloozende Ondeugd.
Tot het Beroep, waar toe myne Bloedverwanten my bestemd hadden, werd aandagt, vlyt, en bedaardheid van zeden gevorderd; ééns dit Beroep als vernederend hebbende leeren aanzien, besloot ik, dat de daar by gevorderde hoedanigheden even onteerend waren. Ik schaamde my over Deugden, tot welke ik natuurlyk neigde, en roemde op Ondeugden, welke ik haatte en veragtte. De la serre beschouwde myn afvallen van de onschuld als een zegepraal, door hem bevogten. Op de School was hy verre beneden my geweest, en ik verkreeg ieder kenmerk van onderscheidende Lettereere, na welke hy te vergeefsch dong. In Parys hadt hy, op zyne beurt, den voorrang. Zyne meerdere Rykdom stelde hem in staat om een grooter figuur te maaken; de kokarde op zyn hoed boezemde hem een vertrouwen in, welk myn staat my niet toeliet te voeden; en stout als hy was in verkwisting en ongebondenheid, voerde hy my met zich om als een minderen, dien hy de kunst des leevens geleerd, en uit den staat van afhanglykheid tot eigen meesterschap opgevoerd hadt. De onbeoordeelde toegeeflykheid myner Moeder verschafte my de middelen tot het neemen dier vermaaken, in welke myne Medegenooten my deeden deelen, indien het vermaaken mogen genaamd worden, genietingen te hebben, die my onder het genot onrust, en naa het genot kwelling, gaven. Zomtyds, maar al te zeldzaam, speelde ik den geveinsden aan den anderen kant. Ik beoefende zelfverlochening, weldaadigheid en deugd, steelswyze, terwyl ik den tyd en het geld, op die wyze besteed, by myne Makkers roemde, in verkwisting, dolle vrolykheid en ondeugd, doorgebragt te hebben.
De hebbelykheid, nogthans, der ongebondene Leevenswyze, welke ik eerlang kreeg, verstompten myne natuurlyke gevoelens van Zedelykheid, en benamen aan de Deugd den teugel des Geweetens. Doch de gevaarlyke verbintenis, door my aangegaan, werd afgebrooken: dewyl de la serre bevel kreeg, om zich te vervoegen by zyn Regiment, toen te Duinkerken liggende. Op zyn verzoek, vergezelde ik hem tot het huis van een zyner Bloedverwanten in Picardse, waar hy, onder den weg, twee of drie dagen zou vertoeven. ‘Ik zal,’ sprak hy op een boertenten toon, ‘u daar aanpryzen, gy zult 'er de Lieveling weezen; myn Neef de santonges is zo sober en naauw gezet, als gy waart, toen ik u eerst leerde kennen.’ De goede Man, dien hy in deezervoege beschreef, bezat in de daad alle die deugden, waar over de boertery van de la serre, my dikwyls hadt doen bloozen, doch welke ik nooit naagelaaten had, te eerbieden. In zyn gezin kwam ik weder tot dien stand, welken ik, in ons losbandig gezelschap te Parys, verlooren had. Zyn voorbeeld bemoedigde, en zyne lessen versterkten, myne natuurlyke neiging tot Deugd; maar zyne Dogter emilia de san- | |
| |
tonges was een nog sterker werkend beweegmiddel. By myne ondervinding van de weinige haarer Sexe te Parys, met welke ik kennis gemaakt had, kwam my de aangeboore schoonheid en het ongedwongen zedig gedrag van emilia onverbeeldlyk aantreklyk voor. De la serre vondt dit alles smaakloos en verveelend. Hy verliet het huis zyns Neefs op den derden morgen naa onze aankomst, beloovende my, zo ras de wapenschouw over zyn Regiment gedaan was, my te Parys weder te zullen vinden. Buiten Parys, zeide hy, bestaan wy enkel, in Parys leeven wy. Ik ondervond recht het tegendeel; ik
leefde alleen in de tegenwoordigheid van emilia de santonges. - Doch waarom herroep ik voor mynen geest die dagen van het zuiverste geluk; of waarom herdenk ik wie myne emilia was! want, niet lang daar naa, was zy de myne...
In den Winter kwamen zy te Parys, om de ziekte van den Heer de santonges, die een ras naderenden dood voorspelde. Ik paste hem op met die getrouwheid, welke ik verschuldigd was aan zyne vriendschap, en de tegenwoordigheid van emilia verligte zeer dien pligt. Onze oppassende zorge, en de vlyt der Artzen, werden vrugtloos bevonden. Hy stierf, en beval zyne Dogter aan myne Vriendschap 't Was toen eerst dat ik op haare Liefde durfde hoopen, op het graf van haar Vader, mengde ik myne traanen met emilia's, en waagde het beevende haar te vraagen, of zy my waardig keurde in haare droefheid te deelen? Emilia was al te onschuldig om te veinzen, te eerlyk om gemaakt te weezen. Zy gaf haar hand aan myne Deugden, (want ik was op dien tyd Deugdzaam) om dezelve te beloonen en teffens te versterken. Wy keerden weder na santonges, waar wy zo veel geluks genooten, als misschien het lot der Menschlykheid kan gehengen. Myne emilia's verdiensten evenaarden haar geluk, en ik mag, zonder grootspraak, zeggen, naardemaal het thans myne schande is, dat de zints snoode St. hubert toen geoordeeld werd de zegeningen, welke hy genoot, te verdienen.
In deezen staat van vreedzaam vergenoegen, hadden wy iets meer dan één Jaar gesleeten, wanneer myne emilia zich zwanger bevondt. Te dier gelegenheid was myne bekommerdheid voor haar zodanig, als men veronderstellen mag van een Man die zyne Egtgenoote teder bemint. In gevolge van die angstige bekommerdheid, stelde ik haar voor, eenige weeken na Parys te gaan, waar zy beter zou kunnen geholpen worden in het naderend uur, dan ter plaatze onzer wooninge. Zy bragt zeer veel hier tegen in; doch de meesten myner Buuren keurden myn besluit goed, en een hunner de Neef van den Hoofdpagter, en die de Hoeve, op welke zyn Vader als Huurder woonden, gekogt hadt; deeze schilderde my de onbekwaamheid der Vroedmeesters op het Land zodanig af, dat niemand, wiens middelen toelieten na Parys te gaan, het in de gedagten zou
| |
| |
neemen, om zyne Vrouw aan hun te vertrouwen. Verwyt van armoede, hoe zeer van verre, kon ik niet verdraagen, en besloot volstrekt tot de reis. Om de toestemming myner Vrouwe te verwerven, bediende ik my van een ander voorwendzel, naamlyk, het redden eens Boedels van een Vriend, te Parys overleden, wiens goederen daar waren. Emilia stemde eindelyk 'er in toe, en wy toogen na de Stad.
Voor eenigen tyd kwam ik naauwlyks buiten het huis, door ons betrokken, 't was het zelfde waar emilia met haar Vader het verblyf genomen hadden, waar deeze stierf, en haar aan myne Liefde overliet. De herinnering deezer tooneelen, zo teder en aandoenlyk als zy waren, verspreidde een soort van droefgeestige mymering over ons klein Gezin, by welke de tegenwoordigheid van gezelschap niet voegde. Myne Vrouw hadt eenige van die kommerlyke voorgevoelens, welke veele Vrouwen van haar aandoenlyk gestel hebben, in haaren toenmaaligen stand. Al myne aandagt en zorge besteedde ik, om die vreeze te verbannen. ‘Ik zal,’ sprak zy menigmaal, ‘niet leeven om santonges weder te zien, maar myn henbrik zal daar aan my gedenken: in die bosschen, waar wy zo dikwyls wandelden, by die beek, na welks gemurmel wy zo menigmaal luisterden, en in stilte gevoelden, wat geen spraak, althans de myne niet, myn Lief! kon uitdrukken...’ - De goede Vader werd overmeesterd door de tederheid der denkbeelden, welke in zynen geest opkwamen, en de traanen beletten hem, voor eenige oogenblikken, het spreeken; naa eene korte poos zwygens, ving hy, met een beevende en zwakke stem, weder aan.
Verschoon de gemoedsbeweeging, welke my, in myn verhaal hinderde. Gy hebt medelyden met my; doch altoos zyn myne traanen niet van die tedere soort; de verbeelding van haare stem verzagtte myne aandoeningen tot treurigheid; - doch ik ben deezer aandoeningen onwaardig. - Hoor de belydenis van myn Boezemleed.
De angst van myne emilia werd eindelyk verdreeven door haare gelukkige verloosing van een Zoon, en op dit voorwerp, eene nieuwe soort van tederheid, zagen wy met een onuitspreeklyk genoegen neder. Emilia zoogde haar Kind zelve, zo wel uit denkbeeld van pligt als vermaakshalven, en de zwaarigheid om in Parys eene Minne te vinden, waar aan wy onzen Zuigeling durfden toevertrouwen. Wy hadden vastgesteld na 't land weder te keeren zo ras het herstel haarer kragten zulks zou toelaaten; ondertusschen besteedde ik de uuren dat myne Vrouw rustte, doorgaans, om buiten 's huis af te doen, wat de beredding van den boedel myns Vriends vorderde.
Op een deezer wandelingen door de Thuilleries gaande, ontmoette my myne oude Medegenoot de la serre. Hy omhelsde my met een vuur van drift, 't welk ik niet wel kon verwagten uit myne kennis van zyne geaartheid, of de langte van
| |
| |
tyd, zints het afbreeken onzer verkeering. Hy hadt, zo hy my berigtte, gehoord, dat ik in de Stad was; doch, zints verscheide dagen my te vergeefsch gezogt. In de daad, hy was het, van alle Menschen, die ik het meest vreesde te zullen ontmoeten. Op 't land zynde, had ik gehoord van zyne verregaande verkwisting en toeneemende buitenspoorigheid in leevenswyze; 'er liepen eenige verhaalen ten zynen nadeele, welke alleen niet geloofd werden, door eene ongewilligheid om ze te gelooven, by lieden, die, door het verderf der wereld, zich niet gemeenzaam gemaakt hebben met de veragtlykste laagheid. Ik ontdekte dat hy egter nog een overmeesterenden invloed op my hadt, welke ik in my zelven wilde verschoonen, door hem min onwaardig en snood te agten, dan het gerugt van hem vermeldde. Naa verscheide vraagen en betuigingen van zyne hartlyke blydschap over het geluk my ten deele gevallen, stondt hy 'er zo sterk op, dat ik den avond met hem zou slyten, dat ik, schoon ik het my ten regel gesteld hadt t'huis te zyn, my schaamde, het te weigeren, en een afspraak maakte, om hem, ten bestemden uure, te ontmoeten.
Ons gezelschap bestondt alleen uit de la serre zelve, en twee andere Officieren, van welken de een veel ouder was, dan iemand onzer; hy droeg het teken der Orde van St. louis, en bekleedde den rang van Colonel; hy kwam my voor, de aangenaamste Man te weezen, dien ik immer ontmoette. De ongenegenheid waar mede ik my van huis begeeven had, en de verwagting dat ik eene geheel andere Party zou aantreffen, deeden my de tegenwoordige dubbel aangenaam vallen. Ik was by 't inkomen neerslagtig, uit hoofde van het bedwang, 't welk ik my opgelegd had; doch vondt my opgebeurd door het welgevallige, 't geen my omringde, en 't genoegen, 't welk ik schepte in dien ouden Officier, die veel kundigheids, veel vernufts, en oordeels bezat; met één woord, alles waar op ik prys stelde, alles wat ik het minst verwagt had te zullen aantreffen in een gezelschapsman, door de la serre uitgekoozen. 't Was laat eer wy scheidden; en by het scheiden ontving ik, niet zonder genoegen, eene uitnoodiging van den Officier, om den volgenden avond by hem te komen eeten.
't Gezelschap ten zynen huize vond ik verleevendigd door des Officiers Zuster, en eene haarer Vriendinnen eene Weduwe, die, hoewel geene volslagene schoonheid, een voorkomen bezat, 't welk iemand meer innam, dan bloote schoonheid kon doen Als zy zweeg, lag 'er eene betoverende zagtheid op haar gelaad; en deeze vermeerderde, als zy den bevalligen mond opende. Ik werd naas haar geplaatst. Onbedreeven als ik was in de kleine galanteriën des leevens naar de Mode wenschte ik eer dan ik hoopte, my aangenaam by haar te maaken. Zy scheen, nogthans, belang te stellen in myn oppassen en gesprekken; van haaren kant beviel my alles uitneemend. Wy speelden
| |
| |
tegen den zin dier Dame en den mynen, en wy wonnen meer dan ik wenschte. Al ware ik zo ryk geweest als de la serre, ik zou tegen het hoog opzetten van het spel my verklaard hebben; doch wy waren de eenigste van het gezelschap, die niet in onzen schik scheenen, schoon de winnende party; en wy scheidden allervriendlykst. Madame de trenville, (dus was die Weduwe geheeten) den Colonel vriendlyk toelachende, verzogt hem ten maren huize, het geledene verlies te verhaalen; zeggende met eene houding, waar in zedigheid en gulheid zich veréénigden, dat zy hoopte, dat ik, eens deelgenoot van haar geluk geweest zynde, haar de eer zou aandoen, om met haar te deelen in den kans van een min gelukkigen avond.
In den beginne betoonde myne Egtgenoote haar genoegen, dat ik smaak in gezelschap vond, ter verleevendiging van myn post, om haar op te passen. Doch, toen myn afweezen vermenigvuldigde, en, in de daad, ik bevond my bykans alle dagen by Madame de trenville, kon zy, schoon haare uitdrukkingen dezelfde bleeven niet nalaaten, door haare gebaaren, eenig misnoegen over myne uithuizigheid te kennen te geeven. Ik zag dit eerst alleen met tederhartigheid aan; den volgenden avond maakte ik myne verschooning van myn woord te houden. Maar ik vond het gezelschap myner Vrouwe niet als voorheen; stil, doch beschroomd om elkander onze gedagten mede te deelen, toonde emilia haare ongerustheid op haar gelaad, en ik bedekte myne kwelling slegts door een gedwongen vrolyk voorkomen.
's Anderendaags kwam de la serre, en zag emilia voor de eerste keer naa ons Huwelyk. Hy boertte in 't vriendlyke over myn niet komen des voorgaanden avonds, en betuigde eene andere Party voor my tegen dien avond aangenomen te hebben. Myne Vrouw stondt 'er op, dat ik aan die toezegging zou beantwoorden: haar Neef prees haar gedrag, en sprak op zyn gewoonen trant over het goed bestuur der Vrouwen. - Eer ik 's avonds uitging, wenschte ik myne emilia goeden nagt. My dagt, ik zag een traan haare oogen ontglippen, en ik wilde gebleven zyn; doch myne verkeerde Schaamte over het niet heenen gaan, bewoog my, op die traan niet te letten. 't Gezelschap bemerkte myne droefgeestigheid, en de la serre spotte 'er mede. Zelfs myn Vriend de Colonel viel aan 't boerten met den Huwelyken staat. Dit was de eerste keer dat my de onvoegelykheid voor den geest kwam, van de eenige getrouwde Mander geheele Party te weezen.
Wy speelden grover, en zaten laater dan voorheen; doch ik wilde toonen niet bevreesd voor myne Vrouw te weezen, en kantte my noch tegen het een noch tegen het ander. Ik verloor zeer veel, en keerde vol kwelling en verdriet na huis. Den volgenden morgen vond ik emilia geheel kleinmoedig. My dagt, dat zy, met haare oogen, myn gedrag afkeurde en bestrafte, en
| |
| |
ik was verkeerd genoeg om my deswegen te vertoornen. De la serre kwam my verzoeken het middagmaal by hem te houden. Hy merkte op, onder het heenen wandelen, dat emilia 'er misnoegd uitzag. ‘Het gaan na 't Land’, zeide ik, ‘zal haar wel weder in een goede luim brengen.’ - Zult gy dan Parys verlaaten? vroeg de la serre: - ‘Binnen weinig dagen,’ was myn antwoord. - Had ik, voegde hy my toe, zulke Beweegredenen om te Parys te blyven, als gy hebt! - ‘Welke beweegredenen?’ vroeg ik Hy weder. De verknogtheid aan zulke Vrienden; doch Vriendschap is een zoet woord: de verknogtheid aan zulk eene Vrouw als de trenville! Ik weet niet hoe ik hem aanzag; doch wy zetten het gesprek niet verder voort; misschien betoonde ik my minder misnoegd, dan my gevoegd zou hebben.
Na het middagmaal gingen wy na 't huis dier Dame. Zy was allerkeurlykst gekleed, en kwam my schooner voor, dan ooit. Het gezelschap was talryker dan naar gewoonte, en ook leevendiger, 't Gesprek viel op myn oogmerk, om Parys te verlaaten; de belachlykheid der Zeden des lands, de smaakloosheid der Landvermaaklykheden, werden door de la serre, en de meeste jonge lieden des gezelschaps, zeer geestig ten toon gesteld. Madame de trenville deelde niet in die boertende vrolykheid, en keek my nu en dan aan, als of het onderwerp haar te ernstig voor kwam, om mede te gekken. Ik was half beschaamd, half moeilyk, dat ik weder na 't Land zou gaan, min te onvrede dan trots, op de onderscheiding, my betoond.
Ik was nogthans een bloodaart zo wel in 't kwaade als in het goede, en bedagt een middel om my te bevryden van eene ontdekking, die my zou hebben kunnen behouden. Ik besloot myne Vrouw te bedriegen, en myne bezoeken by Madame de trenville te bedekken, onder het voorwendzel van eenige netelige byzonderheden, voorkomende in den boedel, dien ik bezig was te redden. Haare ziel was te zuiver, om agterdogt of jalouzy te huisvesten, 't viel een eerste aankomeling in de valschheid, als ik, ligt haar te misleiden. De la serre bragt my allengskens verder, en kreeg weder op my dien overheerschenden invloed, welke hy voorheen hadt; doch met een nog meerder vermogen, ontleend van de dwaaze verkleefdheid aan Madame de trenville, ontstaan uit zyne trotsheid en zwakheid, vermeesterd door haare schoonheid en streeken.
't Viel juist op deezen tyd voor, dat een Jong Heer uit de nabuurschap van Santonges te Parys kwam, en brieven aan emilia bragt van een haarer Vriendinnen. Hy was een Miniatuur Schilder, en hadt voor, zyne kunst in de Hoofdstad te volleeren. Emilia die onzen kleinen Jongen op het allertederst beminde, stelde hem voor, dien kleinen te schilderen, zo als hy lag te slaapen. De Jonge Schilder vondt smaak in het denkbeeld, mits zy hem toestondt het Kind in haare armen te schilderen. Men
| |
| |
zou dit voor my verborgen houden, om 'er my mede te verrassen, wanneer het stukje af was. Om te beter gelegenheid te hebben tot het volvoeren van dit plan, hoorde emilia dikwyls met genoegen, dat ik myn woord elders gegeeven hadt, en zette my aan, om het te houden, ten einde het Schilderstukje in myn afweezen mogt worden voortgezet.
Emilia wist niet wat, geduurende dat afzyn, myne bezigheid was. Een slaaf van ondeugd en verkwisting, schond ik de trouwe aan haar verschuldigd, in de armen der listigste en snoodste Vrouwe, en verloor de middelen, die ons gelukkig maaken, en ons Kind moesten groot brengen, aan een hoop schurken. Zodanig was de valstrik door de la serre, en zyne Medestanders, my gespannen. Alles hadt het voorkomen van Liefde en Edelmoedigheid. De trenville bezat lists genoeg, om my te doen gelooven dat zy, in alle opzigten, het slachtoffer was van haare genegenheid, mywaards. Myne eerste groote verliezen in het spel gaf zy voor te zullen vergoeden uit haar eigen middelen, en verliet zich op myne Eer, om haar hulp toe te brengen in de verlegenheid, waar in ik haar gebragt hadt. Naa al het geld, 't welk ik bezat, uitgeput, en al myn credit verbruikt te hebben, stond ik op den oever myns verderfs; doch, wanneer ik dagt arm en berooid weder te keeren na de plaats, die ik geagt en gelukkig verlaaten had, bezat ik geen moeds genoeg, om te rug te keeren. Ik nam myn toevlugt tot het wanhoopig besluit, om het overblyfzel myns goeds te verpanden, en waagde dat geld, om het verloorene weder te winnen, of alles te verliezen De uitslag was zodanig, als ik had moeten verwagten.
Naa dat de bedwelmende schrik, over mynen toestand, my 't vermogen van denken weder toeliet, vervoegde ik my na Madame de trenville. Zy ontving my als iemand, die niet langer waardig was bedroogen te worden De overtuiging van baare valschheid, en van het verderf, waar in zy my gestort hadt, trof my op 't diepste. Ik verliet haar met vervloekingen, welke zy aanhoorde met de koelheid van verharde ondeugd of uitgeleerdheid, in verleiding. Ik snelde uit haar huis, en wist niet werwaards. Myne stappen voerden my als ongewillig na myn huis. Aan myn eigen deur stond ik stil, als of de dood my op myne intrede wagtte. Als ik eenige schreden te rug gegaan was, keerde ik weder; tweemaalen poogde ik aan te kloppen, en kon niet, myn hart wierd met een onuitspreeklyken schroom bevangen, myn kniën stietten tegen elkander 't Was nagt, de straat donker, en alles rondsom my dood stil. Ik wierp my voor de deur neder, en wenschte dat een Onverlaat opdaagde, om my te vermoorden. Eindelyk doorsneed de bedenking van myne emilia en myn Kind myne geslingerde ziel, traanen van tederheid gudsden myne oogen uit. Ik rees op; klopte aan; en ging, ingelaaten, zeer stil na de kamer myner Vrouwe. Zy sliep, een nagtlicht brandde, ons Kind rustte op haar boezem, met de
| |
| |
hand om haar hals geslaagen. - Doch wat ik, op dat gezigt, gevoelde! - Zy lachte in haar slaap, en scheen een genoeglyken droom te hebben. Myne harssens geraakten weder van stel, en de elende, waar in zy moest ontwaaken, vermeesterde myne inbeelding. Het schandlyk denkbeeld kwam in my op - ik zidder op 't verhaal! - om ze beiden, zo als zy daar lagen, en vervolgens myzelven, te vermoorden! - Ik strekte myn hand uit na de keel van myn Vrouw! - Het kleine Wicht opende de lieve vingers, en greep een van de myne. Die zagte drukking trof myn hart; de zagtheid keerde in 't zelve weder. Ik borst uit in een vloed van traanen; doch ik kon niet blyven, om emilia ons verderf te verhaalen.
Ik ging weder ten huize uit na eene onbekende herberg, in een afgelegen gedeelte der Stad, schreef eenige weinige luttel zamenhangende regels; haar berigt geevende van myne dwaasheid, en van myne misdryven; dat ik ten oogmerk had, Frankryk onmiddelyk te ruimen, en niet weder te keeren vóór dat ik, door boete, myne misdaaden verzoend, en, door vlytbetoon, de armoede, waar in zy door my gestort was, hersteld had. Ik beval haar, en het Kind, aan de zorge myner Moeder, en aan de bescherming van dien Hemel, welke zy nimmer beledigd hadt. - Deeze Brief afgevaardigd hebbende, verliet ik Parys op 't oogenblik, en was reeds eenige mylen van de Stad verwyderd, eer de dageraad aanbrak. Met het opgaan der zonne, agterhaalde my een Postkoets, die na Brest reedt. Ik begaf 'er my in, zonder eenig plan op myne verdere reis, en zat geheel stil, in een hoek. Dien dag en den volgenden nagt reisde ik voort, met verscheide Reisgenooten, zonder my over voedzel te bekommeren, en geheel slaaploos. Maar den tweeden dag voelde ik myne kragten bezwyken, en als wy 's avonds stil hielden, viel ik in zwym by het intreeden van een herberg. Ik werd te bedde gebragt, en lag meer dan een week in bedwelming, met koorts.
Een liefhebbend Broeder van de Orde, tot welke ik nu behoor, die in de herberg was, paste my op met alle bezorgdheid en menschlievenheid; en toen ik begon te herstellen, bediende de goede oude Man myne Ziel, gelyk hy myn lichaam gedaan hadt, hy gaf my de vertroosting en bystand, welke hy bevondt dat ik zo zeer behoefde. Door zyne tedere oppassinge was ik nu zo verre hersteld, dat ik een weinig lugts kon scheppen in een klein kamertje, aan de straat. Toen ik op zekeren morgen daar zat, kwam dezelfde Postkoets, welke my daar gebragt hadt, weder, en hieldt voor de deur stil, waarop de jonge Schilder, die te Parys ons aanbevolen geweest was, 'er uitstapte. Dit gezigt was voor myne zwakheid onverdraaglyk, ik viel, als leevenloos, van myn stoel. Dit voorval bragt verscheide Persoonen in de herberg, en onder anderen dien jongen Heer. Wanneer zy my weder bygebragt hadden, bezat ik
| |
| |
bezefs genoeg om te verzoeken, dat hy alleen by my mogte gelaaten worden. Het leedt eenigen tyd eer hy my herkende: toen hy het deedt, met veel schriks op zyn gelaad, verhaalde hy my, naa veel marrens, op myn aandrang, het schriklyk gevolg myner misdryven.
Myne Vrouw en Kind waren niet meer. De schok, die myn brief gegeeven hadt, was haar te sterk; Koorts, Ylhoofdigheid en Dood volgden. Het Kind stierf korten tyd naa haar. In eene vlaag van kennis, weinig tyds voor haar dood, verzogt zy haaren Vriend by haar bedde; gaf hem het vervaardigd Schilderytje over, en beval hem, met haaren laatsten adem, dit Stukje, indien hy my ooit aantrof, over te leveren, met de verzekering, dat zy my alles ten vollen vergeeven hadt. - Hy stelde het my ter hand. - Ik weet niet hoe 't my mogelyk was dat oogenblik te overleeven. Misschien moet zulks toegeschreeven worden aan myne zeer verzwakte gesteltenisse. Myn hart was te zwak om te barsten; en eene ongevoeligheid voor de rampen, die my troffen, vermeesterde mynen geest.
Door de beschikking van dien eerwaardigen Man, die my eens van den dood verloste, kreeg ik hier een woonstede, waar ik altoos, uitgenomen eene hartbreekende reize na de plek gronds, waar myne emilia en myn Zoontje begraaven liggen, zints dien tyd, my onthieldt. - Myne Geschiedenis is mynen Kloosterbroederen onbekend. Zy verwonderen zich over de gestrengheid der leevenswyze, waar door ik boete tragt te doen voor myne overtreedingen. - Dan, de Hemel kan door boetedoeningen alleen niet bevredigd worden. Ik tragt door werken van Liefde en Goeddaadigheid, myn aanweezen in 't oog der Godheid niet haatlyk te maaken. - Dank zy gode! Ik heb de Vertroosting, welke ik wenschte, verkreegen. Eene straal van genade verspreidt zich over myne afneemende dagen. De Droomgezigten op deeze harde legerstede krygen iets troostryks. In den jongstverloopen nagt zag my emilia lachend aan; deeze kleine Cherub was by haar!...
De stem van Vader nicholas bezweek. - Hy bezag het Schilderstukje, en hief de oogen beurtlings ten Hemel; een zagte gloed verfde zyne bleeke handen. Ik stond verbaasd op dit gezigt. De Vesperklok luidde; hy vatte myn hand - Ik kuschte de zyne; myne traanen droopen 'er op neder. Hy sprak: ‘Myn Zoon, voor een hart, met die gevoelens als het uwe vervuld, zal de herdenking myner Geschiedenisse niet onaangenaam weezen. Indien de Wereld u aanlokt; indien de Ondeugd u met vermaaken tragt te verstrikken, denk dan om Vader nicholas, - wees Deugdzaam en Gelukkig!
|
|