Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe bespiegelende wysgeer, het oog vestigende op den groei der planten.(Naar het Engelsch.)
Het zeer gunstig Voorjaar, 't welk, naa een gemaatigden Winter, het Groeiend Ryk, in vollen cieraad heeft opgetooid, trekt myne aandagt, en vestigt dezelve op de Planten en derzelver Groei. Het herinnert my de schilderagtige en veelbevattende Dichtregelen, van onzen Jaargety-Dichter van winter.
Thans spreit de groenende aarde ontelbre kruideryen
In milden overvloed, in 't welke aan alle zyên
Een schat van planten en van heesters, door natuur
Op 't minnelykst gekweekt door vocht en zonnevuur.
In dees bepaalden ze aan de takken 't groeibre leven,
In andren doet zy 't zelfs door al de bladren zweeven.
Zy stuwt de voedzelstof, die elke plant bekoort,
In vloeibaar vocht verfynd, door duizend adren voort.
De wortel drenkt het sap, dat, gistende opgesteegen,
Verdund wordt in den tak, en, langs verhoolen wegen,
De bladen kweekt en voedt, ten nut van bloem en vrucht,
De planten ademen door duizend blaên de lucht,
En in den koelen nacht den dauw door slaapende adren,
Daar 't voedzelschenkend sap, allengs gekleinsd, op 't nadren
Der Zon, door bast en blad en knopje en bloempje vloeit,
En aller oppervlak met geurig zweet besproeit.
Met welk een weidsche pracht siert ge, ô Natuur! uw looten!
Hier zien wy bloem en plant uit bollen voortgesprooten,
| |
[pagina 267]
| |
Ginds blyde en mild gevoed door wortels; hier vertoon
Die steng zich dun en teêr; daar ryzig en gekroond.
Hoe weelig zyn de blaên rondsom den tak gestingerd!
Dees zyn geveêrd, getakt, gevleugeld, of gevingerd;
Die zyn gesneên, gescheurd, gekarteld, of getand,
Gehaveld, of gesierd met franjes om den rand.
Hier zien we een helder groen door tintlend licht beschenen,
En van een flauwer kleur een' nieuwen glans ontlenen;
En ginds met geel of wit het donker groen gevlakt,
Met bleekroode adertjes doorweeven, of getakt,
Met purpren doorens, of met wol of ys belaaden,
De schoonste luister straalt, ô bloemptjes! van uw bladen.
Uw kleuren, ryk verguld door 't ryzend morgenlicht,
Vertoonen al de pracht der Lente aan ons gezicht.
Hier zien we u los en vry langs dertle rankjes speelen,
Ginds praalt ge op steiler stam, of buigt uw teng're steelen
Door trossen, welker zaad, in steen of vrugt bedekt,
In vlies of dop beschut, de opmerkende aandacht trekt,
Die, waar zy de oogen wende, een reeks van zeldzaamheden
Ontmoet langs 't veldtapyt, ontrold voor haare schreden.
Dichtregels, die grootendeels bevatten wat ik ten oogmerk heb, by de tegenwoordige Bespiegeling van het Groeiend Ryk, mede te deelen. De stoffe is zeer ryk, en zullen wy alleen de voornaamste, en meest in 't oog loopende, byzonderheden aanstippen; doch zodanig, dat het genoegzaam strekke, om verderen onderzoeklust te wekken by Leezers en Leezeressen, vatbaar voor een wenk, welke hun zomtyds alleen ontbreekt, om met de verschuldigde oplettenheid het geschaapene te beschouwen, en 'er de hand des steeds onderhoudenden wyzen goeden Werkmeesters in gade te staan. Onze onsterslyke Landgenoot, boerhave, geeft ons deeze algemeene bepaaling van een Plant, het hoofdvoorwerp onzer Beschouwing, dat dezelve een bewerktuigd Lichaam is, bestaande uit vaten en sappen; tot welk Lichaam een wortel behoort, of een gedeelte, door 't welk 't zelve gehegt is aan een ander Lichaam,en inzonderheid de aarde, uit welke de plaat leeven en groei ontvangt. Een plaat is van Delfstoffen onderscheiden, door een bewerktuigd Lichaam te weezen, uit vaten en sappen zamengesteld. - Een Plant verschilt van een Dier, | |
[pagina 268]
| |
door gehegt te weezen aan een ander Lichaam, waar uit dezelve voedzel haalt. Dat de Planten bewerktuigde Lichaamen, en met leeven voorzien, zyn, blykt uit eene menigte byzonderheden, aan dezelve eigen, en bovenal uit zekere maate van zelfsbeweeging, in dezelve ontdekt. De Planten, in Trekkassen en Oranjehuizen gezet, hellen na het licht. Opgeslooten of bepaald zynde, zoeken zy, een gat in een muur of schutting vindende, 'er door heen te dringen. Verscheide Planten keeren, over dag, de bloemen na de Zon; de meeste spreiden, by een helderen hemel, de bloemen wyd open, doch sluiten ze voor den regen, of by het naderen van den nagt. De Bloemen van veele Planten hangen 's nagts neder, als of de Planten sliepen, ten einde geen vegen of koude vogtige lugt het vrugtbaarmaakend stof benadeele. Bekend is 't, hoe eenige de Bladeren sluiten of oprollen, by het naderen van Onweer. Eenige Planten, met den naam van Gevoelige onderscheiden, kronkelen, aangeraakt, de Bladeren in een, of schynen agterwaards te deinzen en in te krimpen, terwyl ze korten tyd daar naa zich weder ontrollen en herstellen, niet anders dan of ze, by 't leeven, ook gevoel hadden. - Voorts blykt het, dat de beweeging niet min noodig is tot de sterkte der Planten, dan de lichaamsoefening tot de gezondheid en sterkte der Dieren. Ingevolge hier van, zyn de Gewassen in Trekkassen en Oranjehuizen, schoon voorzien van genoegzaame warmte en voedzel, zwak, de bladeren misverwig van kleur, en schynen te kwynen, wegens mangel aan beweeging, Boomen, door hooge muuren of gebouwen omgeeven, en in een naauwer ommekring bepaald, zyn zwak, schoon ze hoog opschieten. - Daarenboven hebben eenige groote Natuurkundigen eene zeer opmerkenswaardige overeenkomst ontdekt, tusschen het werktuiglyk gestel der Planten en DierenGa naar voetnoot(*). De Wortels, de Stam, de Takken, de Bladeren, de Bloemen, en de Vrugten, maaken de voornaamste uit- | |
[pagina 269]
| |
wendige deelen der Planten uit, op welke wy het oog moeten vestigen. - De Wortels houden, door middel van derzelver verscheide soorten van knobbels, takschietingen, en vezelen, als zo veele houwvasten, de Plant in den grond: terwyl derzelver openingen het voedzelsap, door 't water vloeibaar gemaakt en aangevoerd, opslurpen. Uit den Wortel komt de Stam voort, aan welken de Plant deels haare schoonheid, deels haare sterkte, te danken heeft. Pypswyze gevormd zynde, wordt dezelve gestevigd door geledingen, op behoorelyke afstanden geplaatst. Zomtyds te zwak om zich zelven te ondersteunen, hegt de Steel, die voor Stam dient, zich om een vaster steun, door middel van de nypers, waar mede zy als 't ware met handen en vingeren voorzien is. In eenige Planten is de Stam als een sterke pylaar, en steekt de kruin stout in de lugt; al de woede van wind en weer tartende. De Takken schieten, als zo veele armen uit den Wortel en den Stam, waar aan zy zeer geregeld verdeeld zyn. Ze worden verdeeld en onderdeeld in veele kleine boschjes: terwyl de onderverdeelingen dezelfde orde waarneemen als de hoofdverdeelingen. De Bladeren, die verrukkend schoone cieraaden der Planten, zyn, rondsom den Stam en de Takken, in dezelfde geregelde orde geschikt. Eenige zyn enkel, andere zamengesteld. Deeze zyn glad en effen, andere getand; eenige zeer dun, geene dik, andere hard, zagt, glad of wollig. De Bloemen, wier schoone en veelverwige kleuren aan de Natuur geenzins den minsten luister byzetten, vertoonen niet min verscheidenheids dan de Bladeren. Eenige bestaan uit één enkel Bloemblad, andere uit zeer veele. De gedaanten zyn onnoemelyk verschillend. Deeze vertoonen zich als zonder eenige kunst over de geheele Plant verspreid, geene vormen ruikers, of groeijen pyramiedswyze op. Het meerendeel is voorzien van een kelk, nu eens enkel, dan weder uit verscheide deelen zamengevoegd, of aartig gesneeden. Uit het middenpunt des Bloems ryst een of komen meer kleine pylaaren, glad of gegroefd, rond aan den top of in een punt uitloopende: deeze worden omringd door andere kleindere, die op derzelver bovenste gedeelte eene soort van kleine blaasjes draagen, en vol van een zeer | |
[pagina 270]
| |
fyn poeder, of vrugtbaarmaakend stof: elk korreltje, door een Microscoop gezien, blykt eene zeer geregelde gedaante te hebben, doch verscheiden, naar zyn verschillende soort; nu eens zyn het kleine gladde klootjes, dan weder digt, met steekeltjes omzet, andere driekantig, als een prisma, of van eenige andere geregelde gedaante. Op de Bloemen volgt eene oneindige rykheid van Vrugten en Zaaden. Alle Vrugten en Zaaden hebben dit gemeen, dat ze, onder een of meer bedekzelen, den Zaadkorrel van toekomende Planten bevatten. Deeze hebben alleen zulke bekleedzels, als onmiddelyk het Zaadbeginzel insluiten, welks buitenkant zeer sterk is; onder deezen vindt men 'er die als met vleugelen, pluimen of vederen, voorzien zyn, door middel waarvan ze verspreid, overal heen gevoerd, en op anders ontoeganglyke plaatzen geplant worden. Andere zyn beter omkleed, beslooten in scheeden, met één of meer afdeelingen. Een derde soort bevat, onder een lekkere vrugt, nog veraangenaamd door eene schoone kleur, een steen, en daar in den kern. Nog andere zyn in schellen omwonden, gewapend met prikkels, vol van een bitter sap, of vereierd met een fyn hairig overtrekzel. De buitenkant van Zaaden en Vrugten levert niet min verscheidenheids op dan die der Bladeren en Bloemen; nauwlyks kan men zich een gedaante voorstellen, waar van zy geene nauwkeurige afbeelding schenken. Zodanig zyn de uitwendige deelen der Planten. Inwendig zyn ze zamengesteld uit vier soorten van vaten, te weeten, de Houtagtige Draaden, de kleine blaazen, de eigenlyke vaten, en de lugtblaasjes. - De Houtagtige Draaden zyn zeer kleine kanaalen, in de lengte van de Plant geschikt, en bestaande uit kleine buisjes, naast elkander geplaatst. Zomtyds loopen deeze Houtagtige Draaden evenredig met elkander, op andere tyden zyn ze gescheiden; tusschen zich laatende langwerpige ruimten, die opgevuld worden door eene soort van vliesagtige blaasjes, horizontaal geschikt, en gemeenschap met elkander hebbende. De eigenlyke Vaten zyn eene soort van houtagtige vezels, van de andere voornaamlyk onderscheiden, door derzelver sap, donkerder van kleur, of dikker. In 't midden van deeze, of rondsom een groot getal van houtagtige vezels, zyn eenige vaten, niet zo nauw, bestaande uit veerkragtige blaasjes, zelden iet anders dan lugt bevattende. | |
[pagina 271]
| |
Deeze vier rangen van Vaten, welke door alle de deelen eener Plant verspreid zyn, naar gelange van elks natuur en werking, leveren, althans in Boomen en Heesters, drie voornaame, en eenzelfde middelpunt hebbende, beddingen op, de Bast, het Hout, het Hart. De Bast of het bedekzel, buiten om alles gaande, is glad, effen, en glinsterend in eenige; ruw, en gegroefd in andere: deeze wordt gevormd van de wydste vezelen, 't minst zamengedrukt, en die de meeste lugt toelaaten. - Het Hout, onder den Bast geplaatst, heeft, integendeel, nauwer en zamengetrokkener buizen. De vezels zyn min uitgebreid of gevuld. Het Hart van de Plant is weinig meer dan eene verzameling van blaasjes, die grooter en ruimer zyn dan die van den Bast of het Hout. Door middel van den Wortel en de Bladeren krygen de Planten voedzel. De zout-, olieagtige, en fyne vogt, door het water van de aarde gescheiden, en in een ontbonden staat gehouden, is het voornaame voezel des groeienden Ryks. Het voedend vogt in den Wortel, getrokken door de hairvezelen, klimt van de houtagtige draaden van den Stam, en gaat van daar in de blaasjes, aan denzelven vast. Hier wordt het bereid en gekleinsd. Vervolgens komt het in de eigenlyke Vaten, onder de gedaante van een gekleurd vogt, dat min of meer dik is; en wy mogen gissen, dat het, ten aanziene van de Planten, 't zelfde is als de chyl of bloed voor een Dier. Door fynder en meer rond loopende buisjes gekleinsd, wordt het eindelyk na alle de deelen gevoerd, waar mede het zich vereenigt, en de Plant vergroot. De hoeveelheid van voedzel, welke een Plant uit de aarde trekt, is geëvenredigd aan het getal en de grootte der Bladeren: hoe minder en kleinder deeze zyn, hoe minder de Plant behoeft. Ook wordt de voeding der Planten onmiddelyk door derzelver Bladeren te wege gebragt. Ze dienen niet alleen om het sap op te trekken, te bereiden, van het overtollige te ontlasten; maar zyn een soort van wortels, die uit de lugt de vogten haalen, welke zy aan de naastbygelegene deelen schenken. De Dauw, die uit den grond opryst, is de vornaame bron van dit der Lugt ontleende voedzel. De Bladeren bieden daar aan derzelver beneden oppervlakte, altoos voorzien van een oneindig aantal kleine pypjes, steeds gereed om dat vogt op te slurpen. En ten einde de Bladeren geen hinder mogen lyden | |
[pagina 272]
| |
in deeze werkzaamheid, zyn ze met zulk eene kunst op den Stam en aan de Takken verspreid, dat de onmiddelyk voorgaande de volgende niet dekken. Zomtyds zyn ze beurtlings geplaatst op twee tegen elkander overgestelde evenwydige lynen; zomtyds by paaren, die elkander rechthoekig kruissen; zomtyds geschikt op de punten van veelhoeken, op de Takken beschreeven, en zo geplaatst, dat de punten van den benedensten veelhoek met de zyden van den bovensten overeen komen; zomtyds klimmen de Bladen de geheele lengte van den Stam of der Takken op, in een of meer evenwydige krultrekken. Door eene werking, buiten twyfel zeer eenvoudig, dringt de Wortel van een Plant zich in den grond, de Takken schieten ter wederzyden uit, de Bladeren stellen derzelver bovenste oppervlakte bloot aan de open lugt, en de beneden oppervlakte aan de aarde, of het binnenste gedeelte van de Plant. Indien een Zaad anders om in den grond geraakt is, zal de Wortel en de Stam ieder zich omkeeren, de eerste zich schikken om in den grond te booren, de laatste om in de lugt te komen. Wanneer men een jongen Stam geboogen houdt, zal het uiteinde nogthans recht opgroeijen. Krom de Takken van alle soorten van Planten: schik het dat de beneden oppervlakte der Bladeren na de lugt komen, gy zult wel haast ontdekken, dat alle die Bladeren den voorgaanden stand aanneemen. Veele groote Natuurkundigen hebben een omloop van Sappen in de Planten verondersteld, anderen beweerd, dat het Sap niet omloopt, maar opklimt en nederdaalt, hier in de voetstappen drukkende van Dr. hales, volgens wiens beginzels men de beweeging van het Sap in deezer voege hebbe te begrypen, dat, geduurende de Hette van een Zomerschen dag, alle Planten vrylyk uitwaassemen uit de poriën van Bast en Bladen. Ten zelfden tyde worden de vogten zeer verdund, de hegtvaten verwyderd, zo dat ze de Sapvaten drukken en vernauwen: ingevolge waar van derzelver vogten, niet in staat om door de Wortels zich te loozen, opwaards gedrongen worden, waar de minste tegenstand is, en, in de gedaante van damp, uitwaassemen door de Bladeren en Takken. Wanneer de warmte der Zonne afneemt, vernauwen de lugtvaten, de Sapvaten verwyden, en de Sap daalt neder, even als de vogt in een Thermometer. Ingevolge van deeze verwisseling, geraaken de hairvezels der Bladeren en boventak- | |
[pagina 273]
| |
ken ledig. Omringd zynde door de vogtige dampen van den avond, vullen zy zich volgens de bekende wetten der aantrekking, en laaten de nieuw verkreegene vogten nederdaalen, om met de meer bewerkte vermengd te worden. Zo ras de Zon de gesteltenis der Lugt veranderd heeft, worden de lugtvaten weder uitgezet, en de Sapvaten verengd. Dezelfde oorzaak brengt altoos hetzelfde uitwerkzel voort; en deeze beurtlingsche opklimming en nederdaaling, door hetzelfde zamenstel van vaten, duurt zo lang de Plant leeft. - De ongeregelde beweeging van den Stam en de Takken is eene andere oorzaak, die tot het opklimmen van het Sap het haare toebrengt. Wanneer deeze deelen door de Lugt bewoogen worden, neemen zy onderscheide hoeken aan, die de Sapvaten schielyk vernauwen. De daar in bevatte Sappen ontvangen diensvolgens herhaalde voortstootingen, niet ongelyk aan 't geen gebeurt in 't bloed der Dieren, door de zamentrekking van het hart. Deeze waarneemingen geeven ons een algemeen denkbeeld van de beweeging des Voedzelsaps, welke verandert naar de Weersgesteltenisse, die zelden een oogenblik aan zichzelven gelyk blyft: uit deezen hoofde moeten de vogten in de Planten nu eens sneller, dan weder traager, beweegen: zy zullen veelmaalen op een dag opklimmen en nederdaalen, door schielyke hette voorwaards gestuwd, en vallende door schielyke koude. In deezer voege worden de vogten zamen vermengd, en de afscheidingen bevorderd. |
|