slegte Philosophen of Redenkundigen, tegen de Wysbegeerte of de Rede.
Een schynbaarder tegenwerping kan tegen de Oordeelkunde worden ingebragt uit de toejuiching, welke zommige Werken ontvangen hebben van het Gemeen, die, nauwkeurig bezien, bevonden worden, tegen alle Regelen, door de Oordeelkunde vastgesteld, aan te loopen. - Het Gemeen, in de daad, is de Opperste Regter, op welken men zich ten laatsten, in elk Werk van Smaak, moet beroepen; de maatstaf van den Smaak gevormd zynde op de Gevoelens, natuurlyk eigen en gemeen aan allen. Maar dikwyls oordeelt men te schielyk, over dit begrip des Gemeens. De egte Smaak des Gemeens blykt niet altoos in de eerste toejuiching verleend, op het in 't licht komen van eenig nieuw Werk. Zo de groote als kleine Gemeente kan ingenomen en verblind worden door oppervlakkige schoonheid, welker bewondering, binnen kort, verdwynt; zomtyds kan een Schryver, voor eene wyl, eene groote agting verwerven, enkel, door dien hy zich schikt naar de Driften, de Vooroordeelen, de Partyschappen, de Bygeloovige Begrippen, die, voor een tyd, bykans een geheel Volk kunnen beheerschen. Hoewel, in zulke gevallen, het Gemeen moge schynen te pryzen, mag waare Oordeelkunde met rede wraaken; en zal deeze eerlang de overhand krygen en behouden: want het vonnis der waare Oordeelkunde, en de stem des Gemeens, eens onbevooroordeeld en zonder drift wordende, zullen, in 't einde, zamenstemmen.
'Er zyn, 't is waar, eenige Werken, vol van groove Overtreedingen der Voorschriften, door de Oordeelkunde opgegeeven, en die, niet te min, eene algemeene en zelfs standhoudende bewondering weg draagen. Van dien stempel zyn de Spelen ven shakespeare, die, als Tooneelspelen aangemerkt, in den hoogsten graad, ongeregeld zyn. Doch hier staat te letten, dat zy de algemeene bewondering verworven hebben, niet door dien ze ongeregeld waren, niet om dat ze de Regels der Kunste overtraden; maar dat men ze, ondanks deeze overtredingen, bewonderde. Zy bezitten, in andere opzigten, schoonheden, overeenkomstig met de nauwkeurigste Kunstregelen; en de kragt van deeze Schoonheden is zo groot geweest, dat ze alle berisping deeden zwygen, en het Gemeen eene maate van voldoening schonken, grooter dan het ongenoegen, uit de gebreken ontstaande. Shakespeare behaagt niet, om dat hy de verrigtingen van verscheide jaaren in één en het zelfde Spel brengt, niet door de wanvoegelyke zamenmenging van het Treur- en Blyspel in één Stuk, niet door de gemaakte geestigheden, zomtyds te passe gebragt; deeze zien wy als gebreken aan, en, schryven ze toe aan de ruwheid der Eeuwe, in welke hy leefde. Maar hy behaagt ons door zyne bezielde en