Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBreedvoerig verslag van de gebruiken en zeden der tegenwoordige inwoonders van Syrie.(Vervolg van bl. 139.)
Het Staatsbestuur deezer Maatschappye is teffens Gemeenebestisch, Aristocratisch, en Opperhoofdig, zonder stipt met een deezer Regeeringsvormen overeen te komen. Het is Gemeenebestisch, voor zo verre het Volk een grooten invloed heeft op alle zaaken, en 'er niets kan verrigt worden, zonder toestemming der meerderheid. Het is Aristocratisch: dewyl de Familien der Shaiks eenige voorregten bezitten, welke overal de magt vergezellen. En, eindelyk, is het Opperhoofdig, vermids de Opper-Shaik een onbepaald en bykans volstrekt Gezag bezit, 't | |
[pagina 186]
| |
welk hy, een Persoon van agtbaarheid en invloed zynde, kan misbruiken; doch de toestand deezer Stammen beperkt zelfs dit misbruik binnen zeer nauwe paalen; want, indien een Opperhoofd een daad van onregtvaardigheid pleegde, indien hy, by voorbeeld, een Arabier doodde, zou het hem bykans onmogelyk weezen, de straffe te ontkomen. De wraak der beledigde Party zou geen ontzag betoonen voor zyne waardigheid; de Wet der wedervergelding in volle kragt weezen; en, wanneer hy het Bloed niet betaalde, zyn dood zeker. Indien de Opper-Shaik zyne Onderdaanen met strengheid behandelt, verlaaten zy hem, en gaan over tot een anderen Stam. Zyne eigene Bloedverwanten bedienen zich van zyn wangedrag, om hem af te zetten, en zyne Waardigheid te verwerven. Hy kan geen steun vinden in vreemde Hulpbenden; en zyne Onderdaanen kunnen te gereed met elkander overeen komen, om het voor hem mogelyk te maaken, dat hy verdeeldheden onder hun verwekke, en een Aanhang, ten zynen voordeele, vorme. Daarenboven, hoe kan hy hun betaalen, dewyl hy geen schatting van de Stammen ontvangt; de rykdom van 't meerendeel zyner Onderdaanen bestaat in niets meer dan de volstrekte leevensnoodwendigheden; en zyne eigene is bepaald tot zeer middelmaatige bezittingen, en deeze zyn belast met zwaare uitgaven. De Opper-Shaik, in elken Stam, betaalt de onkosten van allen die in het Kamp komen, of 't zelve verlaaten. Hy ontvangt de bezoeken der Bondgenooten, en van een ieder, die met den Stam iets te doen heeft. Naast zyn Tent is een groot Pavillion, om 'er Vreemdelingen en Reizigers in te ontvangen. Veelvuldige Vergaderingen der Shaiks en Aanzienlyken worden 'er gehouden, om het vestigen of opbreeken der Kampen te bepaalen, en wegens Vrede of Oorlog te beslissen, en de verschillen met de Turksche Landvoogden en de Dorpen te bepaalen, als mede de twisten der byzondere Leden af te doen. Aan de zodanigen, die ter Vergaderinge komen, moet hy Koffy, Brood, onder asch gebakken, Ryst, en zomwylen gebraaden Vleesch, geeven: met één woord, hy moet open tafel houden; en 't is voor hem van te meer aanbelangs, edelmoedig en ryklyk te weezen, daar zulks met gevolgen van de grootste aangelegenheid vergezeld gaat. Zyne magt en invloed hangt 'er van af. De uitgehongerde Arabier is zeer gesteld op eene ruimgiftigheid, welke | |
[pagina 187]
| |
hy voor een beginzel van alle deugd houdt; en dit vooroordeel is niet ongegrond: want de ondervinding heeft hun geleeraard, dat gierige Shaiks nooit Mannen waren van wyd strekkende uitzigten; van hier by hun het juist en Laconisch Spreekwoord: Een Geslooten Vuist, een Bekrompen Hart. Om deeze kosten goed te maaken, heeft de Shaik niet dan zyn kudde, eenige plekken bearbeiden grond, de inkomst van den buit en de schatting van de openbaare wegen geheeven: het geheele beloop betekent weinig. De Shaik, by welken ik my in het Land van Gaza bevond, omtrent het einde des Jaars MDCCLXXXIV, werd voor een der vermogendste in deeze strecken gehouden, en nogthans gingen zyne bezittingen, die van een welgezeten Boer by ons, niet te boven. Zyne goederen, bestaande in eenige Pelteryen, Carpetten, Wapenen, Paarden, en Kameelen, konden met elkander geen 50,000 Livres haalen. - Wy moeten, derhalven, van de Bedoulnen spreekende, aan de woorden Prins, of Opperheer, de denkbeelden niet hegten, welke deeze woorden doorgaans mede brengen. Zy gelyken meer naar de Boeren, in bergagtige Landstreeken, zo in de eenvoudigheid hunner Kledinge, als in hun Huislyk Leeven en Zeden. Een Shaik, die het bevel voert over 500 Paarden, rekent het niet beneden zich, zyn eigen Paard te zadelen en op te toomen, 'er haver en gekapt stroo aan te geeven. In zyn Tent maakt zyne Vrouw de Koffy gereed, kneedt het deeg, en heeft het opzigt op het toebereiden der Spyze. Zyne Dogters en Vrouwlyke Bloedverwanten wasschen het Linnen, en gaan, met kruiken op 't hoofd, en sluiers voor het aangezigt, om water te putten. Deeze Huislyke Zeden komen volmaakt overeen met de beschryvingen van die der Helden, welke wy by homerus, en die der Aardsvaderen, welke wy by moses, aantreffen. De eenvoudigheid, of liever de armoede der laagere rangen, onder de Bedouinen, is geëvenredigd aan 't geen wy in derzelver Hoofden hebben waargenomen. Al de rykdom van een Gezin bestaat in tilbaare have, en uit de volgende goederen: eenige weinige Kameelen, eenige Geiten en Hoenders; een Merrie, met Toom en Zadel; een Tent, een Lans, van zestien voeten lang, een kromme Sabel, een roestig Musket met een vuurslot of lontstok, een Pyp, een Handmolen, een Kookpot, een Lederen Zak, een kleine Kossybrander, een Mat, eenige Kleede- | |
[pagina 188]
| |
ren, een zwarte wollen Mantel, en eenige glazen of zilveren Ringen, die de Vrouwen om de armen en beenen draagen. Indien 'er niets van dit alles ontbreekt, is de Huislyke toestel volkomen. Doch 't geen de armen meest behoeft, en waar in hy het grootste belang stelt, is de Merrie: want dit Dier strekt ten sterksten steun des Huisgezins. De Bedouin trekt met zyn Merrie tegen de vyandlyke Stammen te velde, of gaat op buit uit, in land en langs de wegen. Zy geeven de voorkeuze aan een Merrie boven een Paard; dewyl zy niet hinnikt, bestuurbaarder is, en melk geeft, die, nu en dan, den dorst en zelfs den honger des Meesters stilt. In deezer voege, tot de volstrektste noodwendigheden des leevens bepaald, vindt men by de Arabieren zo weinig vlytbetoons als hunne behoeften weinig zyn: alle hunne Kunsten bestaan in het weeven van grof doek, en het maaken van matten, en boter. - Hunne geheele Koophandel bepaalt zich tot het verruilen van Kameelen, eenig Vee en Melk, voor Wapenen, Kleederen, een weinig Ryst of Kooren, en Geld, 't welk zy begraaven. - Zy zyn van alle kennis der Weetenschappen ontbloot, en hebben geen het minste denkbeeld van Starrekunde, Wiskunde, of Geneeskunde. Zy bezitten geen enkel Boek, en niets is ongemeener onder de Skaiks, dan dat zy kunnen leezen. Al hunne Letterkunde (mag ze dien naam draagen,) bestaat in het ophaalen van Vertellingen en Historien, op de wyze der Arabische Nachtvertellingen, (op deeze zyn ze zeer gesteld, en besteeden hunne meeste ledige uuren, en die hebben zy veelvuldig,) in dezelve op te haalen. 's Avonds zitten zy neder aan de deur hunner tenten, of daar in by 't vuur, met de beenen kruislings, en de pypen in den mond, eenigen tyd in een diep stilzwygen, tot dat een hunner die stilte schielyk afbreekt, met aan te vangen, Op zekeren tyd - Het begin eener vertelling der Lotgevallen van een jongen Shaik, en een lief Bedouintje. Hy verhaalt, dit is het doorgaande beloop dier Vertellingen, op welk een wyze de Jongeling, eerst steelswyze, het gezigt kreeg van zyne Zielsvoogdes, hoe hy smoorlyk op haar verliefd werd; tot de minste byzonderheid beschryft hy de Schoone, roemt haar zwarte oogen, zo groot en zagt als die van eene Gazelle, haar kwynende en kwetzende lonken, haar net geboogde wenkbraauwen, gelykende naar twee ebbenhouten boogjes; haar middel, | |
[pagina 189]
| |
recht en buigzaam als een lans; hy vergeet haar gang niet, vlug als die van een Veulen; noch haare blaauw geschilderde lippen, noch haare nagelen, geverfd met goudkleurige henna, noch haare borsten, twee granaatappelen gelykende, noch haare woorden, zoet als honig. - Hy vermeldt het lyden van den jeugdigen Minnaar, dermaate uitgemergeld, door minverlangen en liefdedrift, dat zyn lichaam geen schaduw meer geeft. - Eindelyk, naa het ophaalen van de veelvuldige poogingen, te werk gesteld om zyne Zielsvoogdesse te zien, de hindernissen door de Ouders in den weg gelegd, de invallen van den vyand, en het gevangen neemen der twee Gelieven, enz., besluit hy, tot groot genoegen der luisterenden, met het Paar, vereenigd en gelukkig, na de Vaderlyke Tent te brengen, en ontvangt de schatting, aan zyne welspreekenheid verschuldigd; zy roepen uit: Maccha-allah, of hy heeft lof verdiend. De Bedouinen hebben ook hunne Minnezangen, waar in meer gevoels en natuur is dan in die der Turken en der Stedelingen; ongetwyfeld, om dat de eersten, wier Zeden zuiver zyn, weeten wat Liefde is; terwyl de laatsten, aan ongebondenheid overgegeeven, alleen de voldoening van Dierlyken lust kennen. Wanneer wy in opmerking neemen, hoe zeer de toestand der Bedouinen, bovenal in 't diepste der Woestyne, in veele opzigten, gelykt naar dien der Wilden in America, moeten wy ons verwonderen, waarom zy dezelfde woestheid niet hebben; waarom, schoon dikwyls het prangen des nypendsten hongers lydende, men nooit gehoord heeft, dat het eeten van Menschenvleesch by hun plaats greep; en waarom, met één woord, hune Zeden zo veel zagter en gezelliger zyn. Deeze zwaarigheid wordt, myns bedunkens, door de volgende bedenkingen, volkomen opgelost. Het schynt, in den eersten opslag, dat America, ryk zynde in Weidlanden, Meiren en Bosschen, meer dan eenig ander Land, geschikt is tot het Herders leeven. Maar, indien wy opmerken, dat deeze Bosschen, der Dieren eene gereede schuilplaats verleenende, hun te veiliger beschutten tegen den Mensch, mogen wy besluiten, dat de Americaansche Wilde, uit den aart zyner Landsgesteltenisse, aangezet werd, om eer een Jaager, dan een Veehoeder te worden. In deezen staat loopen alle hebbelykheden zamen, om eene wreedheid van character te vor- | |
[pagina 190]
| |
men. De zwaare vermoeienissen van de Jagt harden zyn lichaam, veelvuldige en langduurige honger, gevolgd door overvloed van gevangen Wild, maakt hem vraatagtig. De gewoonte om bloed te storten, zyn prooy te verscheuren, maakt hem gemeenzaam met het gezigt van lyden en dood. Door honger gepraamd, verlangt hy na vleesch, en het gereed te verkrygen vindende, door zyn Medemensch te slachten, kan hy niet lang in twyfel hangen om hem te dooden, en de begeerte des raazenden hongers te voldoen. De eerste proeve genomen zynde, verandert deeze wreedheid in hebbelykheid; hy wordt een bloedgierig en verslindend Menscheneeter, en zyne Ziel krygt al de ongevoeligheid zyns Lichaams. Veel hier van verschilt de gesteldheid des Arabiers. Te midden van wyd uitgestrekte naakte vlakten leevende, zonder water, zonder bosschen, kan hy, door gebrek aan visch en wild, geen Jaager of Visscher worden. De Kameel bepaalt hem tot het Herderlyk Leeven, en de Zeden daar van hebben invloed op zyn geheel character. Een ligt, maar bestendig en genoegzaam, voedzel by de hand vindende, verkrygt hy eene hebbelykheid om zich sober te behelpen. Te vrede met zyn melk en dadels, voelt hy geen trek tot vleesch, hy stort geen bloed, zyne handen zyn het slachten niet gewoon, noch zyne ooren aan het geschreeuw van lydende Dieren, hy bewaard een menschlyk en aandoenlyk hart. Dan, de wilde Veehoeder hadt zo ras geen kennis aan het Paard gekreegen, of die kunde moest eene groote verandering in zyne leevenswyze baaren. De gemaklykheid, om schielyk over groote vlakten Lands heen te snellen, deedt hem een Zwerver worden. Behoeften maakte hem greetig, en de gretigheid vormde hem tot een Roover, en dit, in de daad, is zyn tegenwoordig character. De Arabier, eer een Plunderaar dan een Krygsheld, heeft geen bloedgierigen moed; hy valt alleen aan om te rooven, en, indien hy wederstand ontmoet, agt hy nooit een kleine buit zo veel waardig om zyn leeven in gevaar te stellen. Tergt men hem, moet men zyn bloed storten, als dan is hy zo dol in zyne wraake, als hy zich voorzigtig toonde in gevaar te ontvlieden. Men heeft dikwyls de Arabiers deeze Roofzugt verweeten; doch, zonder my tot een verdeediger van dezelve op te werpen, mag hier wel in 't oog gehouden worden, dat men op eene omstandigheid niet genoeg ge- | |
[pagina 191]
| |
let heeft, naamlyk, dat dezelve alleen plaats grypt omtrent de zodanigen, die zy voor vyanden houden, en gevolglyk gegrond is op de erkende Wetten van bykans alle Volken. Onderling steeken zy zo zeer uit in goede trouwe, onbaatzoekenheid en edelmoedigheid, dat het de beschaafdste Volken eere zou aandoen. - Wat kan edeler zyn, dan het regt van Vryplaatzen, zo geëerbied onder alle Stammen. Een Vreemdeling, ja zelfs een Vyand, bereikt de Tent van een Bedouin, en van dit oogenblik af is zyn Persoon heilig. Het zou voor eene allerveragtlykste laagheid en onuitwischbaare schande gehouden worden, ten koste der Herbergzaamheid, zelfs eene regtmaatige wraak voldoening te verschaffen. Indien een Bedouin toegestemd heeft, om brood en zout met zyn Gast te eeten, kan niets op de wereld hem vervoeren dien te verraaden. De magt van den Sultan zelve zou niet in staat weezen, een Vlugteling aan de bescherming van een Stam te ontrukken, dan door de geheele uitdelging van den Stam. De Bedouin, buiten zyne Legerplaatze zo roofzugtig, heeft 'er den voet niet in gezet, of hy wordt gunstryk en edelmoedig, 't Weinige, 't geen hy bezit, is hy gereed met een ander te deelen. Hy heeft zelfs de kieschheid, om niet te wagten tot het hem verzogt wordt. Wanneer hy den maaltyd neemt, gaat hy aan de deur zyner tent zitten, om de voorbygangers te noodigen, dat zy 'er deel aan neemen; zyne edelmoedigheid is zo opregt, dat hy dit bedryf niet beschouwt als eene verdienste; maar louter als een pligt: waarom hy ook gereedlyk dezelfde vryheid by anderen gebruikt. Wanneer men het gedrag der Arabieren onderling jegens elkanderen beschouwt, zou men zich veelligt verbeelden, dat zy alle goederen in 't gemeen bezaten. Nogthans zyn zy geene vreemdelingen, ten aanziene van den eigendom; doch dezelve gaat niet gepaard met de zelfzoekenheid, welke de ingebeelde behoeften der weelde daar aan onder beschaafde Volken heeft bygezet. Men moge in 't midden brengen, dat zy deeze gemaatigdheid hebben dank te weeten aan de onmogelykheid, om hunne genietingen grootlyks te vermenigvuldigen; doch, indien men toestemt, dat de deugden van het gros des Menschdoms alleen moeten toegeschreeven worden aan de noodzaaklykheid der omstandigheden, zyn de Arabieren misschien, uit deezen hoofde, niet min agtenswaardig- | |
[pagina 192]
| |
Zy zyn ten minsten gelukkig, dat die noodzaaklykheid onder hun een stand der dingen heeft ingevoerd, die de verstandigste Wetgeevers als de volmaaking der Menschlyke Staatkunde hebben aangezien: ik meen eene soort van gelykheid in de verdeeling des Eigendoms, en eene verscheidenheid van Leevensstanden. Verstooken van eene menigte van genietingen, welke de Natuur met eene ruime hand over andere Landen heeft uitgestrooid, vinden zy zich minder blootgesteld aan verzoekingen, die hun kunnen bederven en verlaagen. 't Valt te bezwaarlyker voor hunne Shaiks, een Aanhang te vormen, om het lichaam des Volks te verslaaven en te verarmen. Elk Lid, in staat om in zyne eigene behoeften te voorzien, is daar door te bekwaamer om zyn character en onafhangelykheid te bewaaren; en byzondere Eigendom wordt tevens de grondslag en het bolwerk van algemeene Vryheid. Deeze Vryheid strekt zich zelfs tot den Godsdienst uit. Wy ontdekken een opmerkenswaardig onderscheid tusschen de Arabieren der Steden en die van de Woestyne: want daar de eerstgenoemden zich krommen onder het dubbel juk van Burgerlyke en Godsdienstige eigendunklyke Heerschappye, zyn de laatstgemelden van beide ontheeven. Op de grenzen van het Turksche Gebied, 't is waar, neemen de Bedouinen, uit Staatkunde, het vertoon van Mahumedaanen aan; doch zy gaan zo weinig schroomvallig te werk met het onderhouden der Plegtigheden, dat ze doorgaans van de Turken aangezien worden als Ongeloovigen, die noch Wet, noch Propheet, erkennen. Zy zyn openhartig genoeg, om te zeggen: ‘dat de Godsdienst van mahometh niet voor hun geschikt is: want,’ voegen zy 'er by, hoe zullen wy ‘de Wasschingen volbrengen, daar wy geen water hebben? Hoe kunnen wy, arm zynde, Aalmoessen geeven? Waarom zouden wy in den Ramadan Vasten, daar het geheel Jaar voor ons een Vasten is? En welk eene noodzaaklykheid zou 'er zyn, om Bedevaartgangen na Mecca te doen, als god overaltegenwoordig is?’ - In 't kort, elk denkt en doet omtrent den Godsdienst zo als het hem behaagt, en 'er heerscht onder hun de volkomenste Verdraagzaamheid. Niets kan hier van een beter denkbeeld geeven, of tot een voldingendst bewys hier van strekken, dan een Zamenspraak, door my, met een hunner Shaiks, gehouden. | |
[pagina 193]
| |
Waarom,’ vroeg hy my, wenscht gy onder de Franken weder te keeren? daar gy geen afkeer hebt van onze Zeden; daar gy den spiets weet te zwaaijen, en het paard te beryden als een gebooren Bedouin, blyf by ons. Wy zullen u Vellen, een Tent, een braaf en jong Bedouinsch Meisje geeven, en een beste Merrie: gy zult onder ons Huisgezin leeven.’ - Weet gy niet, was myn antwoord, dat ik onder de Franken gebooren, in hun Godsdienst ben opgevoed? Met welk een oog zullen de Arabieren een Ongeloovigen, of die zy voor een Afvalligen houden, aanzien? - ‘Bemerkt gy zelve dan niet,’ gaf my de Shaik te verstaan, dat de ‘Arabieren leeven, zonder zich met den Propheet, of het Boek (de Koran) te bemoeijen? Elk onzer volgt de inspraaken van zyn Geweeten. De Menschen hebben regt om over daaden te oordeelen; doch het oordeel over den Godsdienst moet god alleen overgelaaten worden.’ - Een andere Shaik, met my in gesprek treedende, sprak my aan, met gewoone pligtpleeging: ‘Luister, en bid den Propheet.’ In stede van het gebruiklyk antwoord, Ik heb gebeden, antwoordde ik, glimlachende, Ik luister. Hy bemerkte zyne misvatting, en lachte op zyn beurt. Een Turk van Jerusalem, by dit voorval tegenwoordig, vatte de zaak ernstiger op, zeggende: ‘ô Shaik! hoe kunt gy de woorden der waare “Geloovigen een Ongeloovigen te gemoet voeren?” De Tong’ antwoordde de Shaik, vergrypt zich ligt, laat het Hart maar zuiver weezen; doch gy, die de Zeden der Arabieren kent, hoe kunt gy een Vreemdeling beledigen, met wien wy Brood en Zout geëeten hebben? Zich daar op tot my vervoegende, vroeg hy: ‘Zyn alle die Stammen van Frankestam, van welken gy my verhaald hebt, dat de Wet des Propheets niet volgen, talryker dan de Musulmannen? - Men heeft’ antwoordde ik, gerekend, dat ze vyf- of zesmaal talryker zyn, de Arabieren zelfs mede gerekend. - Zyn eenig zeggen daar op was, god is Regtvaardig, hy zal ze in zyne weegschaale opweegenGa naar voetnoot(†)! |
|