Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de middelen, om, zo veel mogelyk is, de Schepen, in volle Zee, op ééne plaats te houden, of ten minsten de ongunstige beweegingen, door de Winden en Baaren aan dezelve gegeeven, te vertraagen.In Zeeën, die niet zeer diep zyn, valt het gemaklyk het Schip vast te leggen: men heeft niets anders te doen dan het Anker uit te werpen; doch dit middel kan niet baaten waar men geen grond vindt. Ondertusschen zou het, in veelvuldige gevallen, nuttig weezen, dit te kunnen doen, als by storm en slegt weer; doch men heeft, in dergelyke omstandigheden, geen ander middel dan een bylegger te maaken, en dit doende, legt men altoos meer of min wegs af, en ten minsten twee mylen in één uur. Derhalven zal in een storm, die vyftig uuren aanhoudt, 't welk niet zelden gebeurt, een Schip misschien meer dan honderd mylen van den bedoelden koers verwyderd worden, en kan 't zelve daar door, op een Plaat gevoerd, schipbreuk lyden. Om voor te komen, dat men, in diepe Zeeën, op die wyze niet ten speelbal van den wind strekke, heeft men een Anker noodig, 't welk de volgende eigenschappen bezit. - Voor 1. moet 't zelve het Schip in den wind doen opdraaijen: een stand, waar in het minste nood heeft om af te deinzen. Ten dien einde moet de opper- | |
[pagina 178]
| |
vlakte van dit Anker groot genoeg weezen, om, in 't water zynde, en aan 't einde van een Touw wederstand biedende, deeze uitwerking te wege te brengen. - Ten 2. moet het een genoegzaamen wederstand veroorzaaken, om het Schip te beletten, te veel wegs af te leggen. - Ten 3. moet dit Anker, door zyne zwaarte en gedaante, in diervoege zinken, dat het beneden de golven kome, zonder te diep te gaan. - Ten 4. Men moet het gemaklyk in Zee kunnen werpen, en den noodigen stand, tot het te wege brengen dier uitwerkzelen, doen aanneemen. - Ten 5. Behoort men het gemaklyk te kunnen op, en in, 't Schip haalen. - Ten 6. Moet het aan boord niet te veel plaats wegneemen, of hindernis veroorzaaken. Ik heb, in vroegeren tyde, een oud, kundig en schrander Zeeman gekend, die tot een vlottend Anker, van deeze soort, het volgend Werktuig voorstelde. - Een soort van kleine vierkante Mast, vyf en twintig voeten lang, en vier duimen aan elken kant dik, moest voorzien worden van vier plankjes, alle één voet breed; het een achttien, het ander zestien, het derde veertien, en het laatste twaalf duimen lang. Deeze plankjes moesten in 't midden een gat hebben, aan alle kanten van vier duimen, en glad afgestreeken, ten einde zy, naar eisch, gemaklyk langs den stok konden schuiven, en ondertusschen altoos in een perpendiculaaren stand blyven. Zy moesten aan den stok gestooken worden, op eene wyze, dat ze zich op zekeren afstand van elkander verwyderd vonden. - Men ziet uit deeze opgave, dat dit Werktuig zeer veel gelykheids heeft met het oude in de Scheepvaart gebruikt, en, uit hoofde van de gedaante, de Hamer, of Arbalestrille, geheeten. Hy dagt, dat dit vlottend Anker, in Zee geworpen, genoegzaam zou weezen om het Schip op te houden, by den wind te doen draaijen, en voor afdryven te behoeden; als mede, dat men, de plankjes verwyderende, het gemaklyk zou kunnen ophaalen. Zie 't zelve afgebeeld op Pl. III. Fig. 15. Ik geloof gaarne met den Uitvinder, dat dit Anker, voor een gedeelte, aan het oogmerk zou beantwoorden; doch ik kan niet nalaaten te denken, dat het, in Zee gelaaten, door elken golf onvermydelyk zou geschokt, en dus het Schip bykans even driftig gelaaten worden. Ik heb twee Werktuigen tot het zelfde einde bedagt, | |
[pagina 179]
| |
min eenvoudig dan het gemelde; doch myns bedunkens beter geschikt, om het verlangde uitwerkzel te wege te brengen. Beide zal ik ze beschryven, om ze aan uw oordeel te onderwerpen; ten einde gy kunt beslissen, of ze van dienst kunnen weezen, en welke van de twee de voorkeuze verdient. Het eerste moet eveneens gemaakt worden als de Papieren Vliegers, en in het water gebruikt naar dezelfde beginzels als de Vliegers in de lugt. Men geeve 'er eene grootte aan naar evenredigheid der Schepen, die 'er zich van zullen bedienen. Om 'er, by voorbeeld, een te maaken van vyftien voeten, neemt men een hout van die langte; zie AB, Fig. 16, voor het middelste gedeelte, en een ander, CD, half zo lang, tot een dwarshout. Men vereenige dezelve door een schroef in E, derwyze, dat zy daar op kunnen draaijen, en, naar de zaak het eischt, een kruis maaken, of in een zelfde richting loopen. Men neeme, vervolgens, tot bekleedzel, sterk Zeildoek, van gedaante als Fig. 17 oplevert. Om dit bekleedzel te vervaardigen, zonder het Zeildoek verkeerd te snyden, moet men de stukken van eene voeglyke langte, aan elkander naaijen, als in Fig. 18, als dan alles volgens de diagonaal-lynen, a, b, c, snyden, en het stuk keeren, dat het breede gedeelte tegen over G komt, en desgelyks het stuk H tegen over het stuk I, en ze, zamengenaaid, de gedaante van Fig. 17 vertoonen. Dit bekleedzel, in diervoege vervaardigd, moet gespannen worden over het kruis, Fig. 16. Het boven en beneden einde aan den langen stok wel vastgemaakt zynde, moet men aan de twee zydpunten, d en e, twee touwen doen, die, uit den hoek van den ring komende, (welke gelyk moet weezen aan die van een Vlieger,) dwars door twee ringen gaan, aan de twee einden van het dwarshout, zo dat, men daar aan trekkende, het doek zich uitspreide. Het geheele Werktuig moet, in Zee geworpen zynde, zich geschikt vinden, als in Fig. 19 is afgebeeld. Men ziet een touw, 't welk voortkomt uit het breede gedeelte des Werktuigs, waar aan een zak is met zwaarte, om 't zelve te doen zinken, en aan 't andere einde een klein ledig vaatje, desgelyks met een touw vast, om het op de oppervlakte te doen dryven. Dit touw moet lang genoeg weezen, om den Vlieger ter noodige diepte te doen daalen: het moet vast weezen aan een ander touw, geschikt om het gemaklyk op te haalen. Men kan een klein loo- | |
[pagina 180]
| |
pend touw, van genoegzaame langte, aan het bovendryvend vaatje doen; daar aan trekkende, zal men den Vlieger met weinig kragts kunnen inhaalen; de wederstand niet groot kunnende weezen, daar 'er aan een der einden getrokken wordt. Het dunkt my hoogstwaarschynlyk, dat een dergelyke Vlieger, aan 't einde van een lang touw vast gemaakt, een Schip in den wind op zou houden, en, wederstand biedende aan elken schok, beletten dat het niet zo schielyk afdreef, als of het een bylegger maakte, en niets hadt om de vaart te belemmeren. Of, indien men door dit middel zo verre kwam, om de helft van het afdryven te beletten, zo dat het in een storm, als boven vermeld, slegts vyftig, in stede van honderd mylen, afdreef, zou dit zelfs een groot voordeel weezen, en kunnen voorkomen, dat een Schip zo ras niet aan laager wal geraakte, en daar een ongeluk beliep. - Indien het enkel Zeildoek iemand te zwak mogt denken, om de werking des Schips zonder scheuren tegen te houden, men kan het verdubbelen, of versterken, door een netwerk van agteren, als in Fig. 20. Het andere Werktuig, ten zelfden einde strekkende, moet vervaardigd worden op eene wyze, dat het meer naar een Parasol gelyke, zo als het afgebeeld is in Fig. 21. De stok van de Parasol moet een vierkant hout weezen, van eene gepaste langte, met vier beweeglyke armen; twee deezer zyn afgebeeld by CC, in Fig. 22. Deeze armen moeten vastgemaakt worden in vier geledingen, als in DD, ieder op een zyde des stoks; doch op eene wyze, dat de vier armen zich kunnen openen; op een hout draaijende in 't punt der zamenvoeginge. Wanneer ze geopend zyn, vormen zy een kruis, waar over men een vierkant zeildoek uitspreidt, welks hoeken aan de uiteinden van ieder der armen vast zyn. Deeze uiteinden moeten ook gehegt weezen door touwen aan den middelstok, zodanig, dat ze zich niet verder dan rechthoekig kunnen verwyderen; men maakt aan een deezer armen een zak vast, gevuld met zwaarte, en aan den tegenovergestelden arm een ledig vaatje. Deeze toestel, in Zee geworpen, zal zich terstond openen, en tot het bedoelde oogmerk strekken. Den storm bedaard zynde, trekt men denzelven op met een touw, aan het andere einde vast, 't welk, door zyne werking, den Parasol omkeert en opvouwt: waar door 't gemaklyk valt dien aan | |
[pagina 181]
| |
boord te krygen. Dit Werktuig, welks goede werking my zekerder toeschynt dan die van de eerst beschreevene, komt my eenvoudiger en ook gemaklyker voorGa naar voetnoot(*). | |
Over de middelen, om de Stroomen op Zee te onderkennen; en over eene zaak, die invloed schynt te hebben op den voortgang der Schepen.De voortgang der Schepen wordt zomtyds vertraagd, en zomtyds versneld, door de Stroomen in Zee, die zich dikwyls niet vertoonen. De Tolkamer, te Boston, zondt, in den Jaare MDCCLXIX en MDCCLXX, een Vertoog aan de Heeren der Thesaurie, waar in dezelve zich beklaagde, dat de Paketboots, die van Falmouth na Nieuw-York voeren, doorgaans veertien dagen langer onder weg waren dan de Koopvaarders, die van Londen op Rhode Eiland voeren, en stelde teffens voor, dat, in 't vervolg, deeze Paketboots na Rhode Eiland, in stede van na Nieuw-York, zouden stevenen. Ik had toen het bestuur over de Posteryen in America, en werd, ingevolge daar van, over dit stuk geraadpleegd; dewyl het my vreemd voorkwam, dat 'er zulk een verschil was tusschen den tyd, besteed, om zich na die twee Steden te begeeven, die nauwlyks één dag reizens van elkander liggen, kon ik niet nalaaten te denken, dat 'er iets verkeerds verstaan, of verkeerd voorgestelds onderliep. In de daad, ik kon zo veel te bezwaarlyker dit verschil toestaan; dewyl de Koopvaardyschepen doorgaans zwaarder belaaden, en min sterk bemand zyn dan de Paketboots: ik had, daarenboven, nog eene andere rede om des te twyfelen: naardemaal de eerstgemelden de Rivier de Theems moeten afzeilen, en een gedeelte van het Canaal oversteeken, eer zy de Engelsche Kust verlaaten, terwyl de Paketboots rechtstreeks van Falmouth afvaaren. Toevallig bevondt zich de Capitein van een Koopvaardyschip van Nantucket, ten dien tyde, te Londen; ik deelde hem mede, wat ik, ten | |
[pagina 182]
| |
deezen aanziene, verstaan hadt. Hy gaf my ten antwoord, wel te gelooven, dat het vermelde waarheid was; doch dat het daar uit ontstondt, dat de Capiteins van Rhode Eiland den Golf-Stroom, of den Stroom van het Canaal van Bahama, kenden, en deeze den Capiteinen der Paketboots onbekend was. Wy, vervolgde hy, kennen dien Stroom maar al te wel, want, in het naazetten der Walvisschen, die zich daar omstreeks onthouden, doch nooit in den Stroom komen, naderen wy dikwyls op den kant, en zomtyds zeilen wy 'er in by het oplaveeren. Meer dan eens hebben wy die Engelsche Paketboots in 't midden gezien, alle poogingen doende om 'er door te geraaken: wy onderrigtten hun, dat zy tegen een Stroom opvoeren, die hun met eene snelheid van drie mylen in één uur wegvoerde, hun aanraadende te wenden, en 'er uit te zeilen: doch zy waren te wys, om zich door eenvoudige Americaansche Visschers te laaten onderrigten. Hy voegde 'er by, dat, wanneer de Wind slap was, de Stroom de Schepen meer agteruit zette dan de Wind ze voorwaards deedt gaan: en dat, wanneer de Wind eenigzins doorblies, zy ten minsten zeventig mylen daags van hun koers verlooren, eene zaak, die van eenig gewigt moest gerekend worden. - Ik merkte op, hoe 't jammer ware, dat deeze Stroom op de Zeekaarten niet uitgemerkt stondt, en verzogt hem zulks te doen op eene Kaart, die voor de hand lag, hy deedt het terstond, en gaf 'er zyne raadgeevingen nevens, om dien Stroom te vermyden, van Europa na Noord-America zeilende. Ik liet denzelven snyden, op last van de Postery, op de oude Kaarten van den Atlantischen Oceaan, by mountain en page, te Londen. Men zondt 'er afdrukken van na Falmouth: doch de Capiteins der Paketbooten rekenden het niet; naderhand heeft men dien Stroom op de Fransche Kaarten aangeweezen. Deeze Stroom wordt waarschynlyk gebooren uit de onmeetlyke hoeveelheid waters, die de Winden aanvoeren op de Oostkust van America, tusschen de Keerkringen. Men weet, dat in een grooten Poel, van tien mylen lang, en waar in het water niet meer dan drie voeten diepte heeft, het water, door een geweldigen wind, zodanig kan verdreeven worden, dat het in een gedeelte zes voeten hoog staat, terwyl het in het tegen overgestelde, van waar de wind komt, weggeloopen, de grond droog ligt. Dit nu kan ons een denkbeeld geeven, van | |
[pagina 183]
| |
de groote hoeveelheid waters, op de Kust van America opgezet, en van de oorzaak, dat het vervolgens, door een geweldigen Stroom, door de Eilanden heen, na de Golf van Mexico gevoerd wordt, en ons teffens leeren, hoe, door diezelfde oorzaak, de Stroom, uit die Golf komende, die van Florida mede neemt, en langs de Kusten loopt tot de Bank van Terre-Neuve, waar dezelve zich wendt, en vervolgens voorby de Westersche Eilanden den koers neemt. Naderhand verscheide keeren deezen Stroom overgezeild zynde, in het vaaren van America na Europa, heb ik myne aandagt gevestigd op verscheide omstandigheden, die 'er betrekking op kunnen hebben, en door welke middelen ik kon onderkennen, of wy in den Stroom of buiten denzelven waren. Want, behalven de Zeegewassen uit de Golf van Mexico, die 'er overal in gevonden worden, bevond ik dat het water in den Stroom altoos veel warmer was, dan het zeewater ter wederzyde: als mede, dat dit water nooit by nagt vonkte, gelyk ander zeewater. - Op drie Reizen, door deezen Stroom, deed ik waarneemingen met den Thermometer: welke my uitweezen, dat een Thermometer eenen Zeeman zeer te stade kan komen: dewyl men zeer waarschynlyk zal ondervinden, dat het water der Stroomen, uit het Noorden aangevoerd, en in de Zuidelyker Zeeën gestort, veel kouder is dan dat dier Zeeën; gelyk het duidelyk is, dat de Stroomen uit het Zuiden veel warmer water medebrengen dan de Noordsche Zeeën, waar in ze doorbreeken: men hebbe zich, derhalven, niet te verwonderen, dat het water, van de Keerkringen komende, en uit de Golf gaande, om in de Noordzeeën te storten, eene groote hoeveelheid warm waters, van zulk eene verbaazende diepte en ontzaglyke breedte, - men hebbe zich niet te verwonderen, zeg ik, dat dit water de warmte behoudt, meer dan twintig of dertig dagen lang, welke het noodig heeft, om de Bank van Terre-Neuve te bereiken. In de daad, de hoeveelheid is te groot, de diepte te aanmerkelyk, om schielyk te bekoelen, in een veel kouder lugt overgaande. Ondertusschen zal de lugt zelve, die 'er onmiddelyk boven is, 'er zulk eene maate van warmte door ontvangen, dat ze 'er door verdund, en overzulks geschikt, wordt om zich te verheffen, door die hette ligter geworden zynde dan die zich ter wederzyden van dien Stroom bevindt. Nu moet men 'er onvermyde- | |
[pagina 184]
| |
lyk eene beweeging in de lugt hebben, strekkende om de plaats dier lugt te vervullen, welke zich, door haare warmte, heeft moeten opheffen: deeze verschillende lugtstroomen kunnen zeer wel oorzaak weezen van de draaiwinden en hoozen, zo veelvuldig op die Zeeën: want de damp van een glas vol heet waters, en de adem van een dier, nauwlyks zigtbaar in een heete kamer, worden zulks in een veel kouder: de damp des Strooms, nauwlyks merkbaar by de Keerkringen, moet desgelyks zich verdikken, als dezelve op de Noorder Breedte komt, en die nevels veroorzaaken, welke in die Zeeën zo opmerkelyk zyn. Die kragt des Winds, om het Zeewater op te zetten, is ons in America ten vollen bekend, door de hoogte der Vloeden, welke dezelve veroorzaakt in alle onze Havens, wanneer een sterke Noord-Ooste wind tegen dien Stroom van de Golf van Bahama aanwaait. Uit deeze aanmerkingen blykt, dat een Schip, uit Europa na Noord-America zeilende, een derde van zyn weg kan bekorten, als het vermydt in den Stroom van die Golf te geraaken, en dat, in zulk een geval, een Thermometer van grooten dienst kan weezen. Desgelyks volgt 'er uit, dat een Schip, uit Noord-America na Europa stevenende, zyne reis kan versnellen, door zich van dien Stroom te bedienen. 't Is waar, dat toeval dikwyls den tyd des overtochts zeer bekort heeft, de Schepen voerende op dien koers, dat ze voordeel trokken van die omstandigheden: doch 't is nuttig dezelve te kennen, om 'er zich van te bedienen, zonder van 't geval af te hangen. Men kan niet lochenen, dat deeze oorzaak den overtocht van Noord-America na Europa begunstigt; doch zou 'er nog geene andere weezen, onafhangelyk van Winden en Stroomen, die denzelven korter maakt? - Ik heb 'er eens het volgende over ontworpen. Om dit vraagstuk wel te onderzoeken, veronderstel ik, dat een Schip Oostwaards zeilt, en afvaart van eene plaats, op veertig Graaden Noorder Breedte gelegen, om zich te begeeven na eene andere, op vyftig Graaden, van dezelfde Breedte; in Lengte van de eerste vyf en zeventig Graaden afliggende. Wanneer men van veertig Graaden Breedte na de vyftig zeilt, gaat men van eene plaats, waar de Graad van Lengte omtrent acht mylen grooter is dan die waar men | |
[pagina t.o. 184]
| |
[pagina 185]
| |
komt, nu is een Graad gelyk aan vier minuten tyds, bygevolge zal een Schip, deelende in de dagelyksche beweeging van de Haven, welke het verlaat, daan door voortgaan met eene snelheid, van twee mylen meer in een minuut, dan hetzelve zal doen, als het zich weder na de plaats zyner bestemming begeeft, 't welk honderd twintig mylen in een uur maakt. De beweeging van een belaaden Schip is zeer sterk, en indien men het schielyk kon opligten, en van de Haven, waar het stil ligt, op 't oogenblik overbrengen op de Breedte van de Haven, werwaards het heen moet, zou het, schoon met stilte, eens in beweeging gebragt, een groote ruimte met eene verbaazende snelheid afleggen; doch in het vaaren neemt die kragt allengskens af, door den slag des waters, en hier door wordt waarschynlyk de reis verkort; doch weder keerende, gebeurt dan het tegen overgestelde, en wordt dan daar door de Reis vertraagd en verlengd?Ga naar voetnoot(†)
(Het Vervolg en Slot hierna.) |
|