Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie der gekken.(Volgens den Heer de buffon.)
In alle wel bezintuigde weezens ontdekt zich het Instinct door standhoudende werkzaamheden, die alle tot hun behoud strekken; dit gevoel waarschuwt hun, en leert hun vlieden, 't geen kan schaaden, en zoeken, 't welk strekt tot hun behoud en gemak. De Vogels, van welken wy thans zullen handelen, schynen van de Natuur slegts de helft van dat Instinct ontvangen te hebben, groot en kloek, gewapend met een sterken Bek, voorzien met lange Vleugels, en Pooten, geheel en breed gevliesd, bezitten zy alle eigenschappen, noodig tot het uitoefenen van hunne bekwaamheden, 't zy in de lugt, 't zy in 't water; zy hebben dus al het noodige, om te werken en te leeven, en ondertusschen schynen zy onkundig van 't geen zy moeten doen, of laaten, om den dood te ontwyken. Van het eene einde des werelds tot het andere verspreid, in de Noorder- en Zuider-Zeeën, nergens hebben zy hun gedugtsten vyand leeren kennen; het zien van een | |
[pagina 172]
| |
Mensch verschrikt noch vervaart hun; zy laaten zich niet alleen vatten op het rondhout der Schepen; maar op 't Land, op de Eilanden, op de Kusten, doodt men ze met stokslagen in grooten getale, zonder dat de domme hoop van vlugten of vliegen weet, of zelfs om zich van de Vogelvangers af te wenden, die ze den een voor, den ander naa, tot den laatsten, wegneemen. Deeze onverschilligheid, omtrent gevaar, ontstaat niet uit koenheid of moed; dewyl zy geen wederstand weeten te bieden, noch zich te verdeedigen, veel min aan te vallen, schoon zy 'er alle middelen toe bezitten, zo door de kragt huns lichaams, als door de wapenen, hun van de Natuur geschonken. 't Is, derhalven, alleen door onbekwaamheid, dat zy zich niet verdeedigen, en, uit welk een oorzaak het ook voortkome, deeze Vogels zyn eer dom dan gek: want men kan, aan de zonderlingste berooving van Instinct, niet wel een naam geeven, die meer voegt aan het misbruik, daar van gemaakt. Doch, daar alle inwendige bekwaamheden en hoedanigheden der Dieren uit derzelver gesteltenisse ontstaan, moet men, aan zekere natuurlyke oorzaak, die onbeschryflyke traagheid toeschryven, welke het deeze overgifte van zich zelven veroorzaakt, en het schynt, dat men die oorzaak te zoeken hebbe in de bezwaarlykheid, waar mede dit slag van Vogelen de zeer lange vleugels in beweeging brengt: een onvermogen, misschien groot genoeg, om die logheid te wege te brengen, welke hun beweegloos laat, zelfs in het tydstip des dreigendsten gevaars, en tot dat de doodlyke slag hun treft. Wanneer zy, ondertusschen, de hand der Menschen ontkomen, schynt hun de moed te ontbreeken, om zich te ontslaan van eenen anderen vyand, die niet aflaat hun te plaagen; deeze vyand is de Fregat-Vogel, deeze valt op de Gekken aan, zo ras hy ze ontdekt, vervolgt ze zonder ophouden, en dwingt ze, door 't slaan der Vleugelen, en pikken met den Bek, om den gevangen prooi over te geeven, welken zy terstond opslikken: want de lafhartige Gekken doen, op den eersten aanval, des afstand, en gaan terstond een anderen prooi zoeken, welken zy op nieuw aan dezelfde roovers overgeeven. De Gekken visschen, op hunne vleugelen, bykans zonder beweeging dryvende, en vallen op den visch aan, op 't oogenblik dat deeze zich aan de oppervlakte des waters vertoonen; zyn vlugt, schoon snel en lang, is veel | |
[pagina 173]
| |
minder dan die des Fregat-Vogels, dus gaan zy min verre af dan deezen; en dezelve te ontmoeten verzekert den Zeeman vry gewis, dat hy zich niet zeer verre van Land bevindt. Niettemin zyn 'er Vogels van dit geslacht, die onze Noordsche Kusten bezoeken, en gevonden zyn op verste en eenzaamst gelegene Eilanden, in 't midden van den Oceaan. Zy woonen daar te midden van Meeuwen, Keerkring-Vogelen, Fregat-Vogelen, en dergelyken; de laatstgemelden, die zeer op 't naazetten der Gekken gesteld zyn, laaten niet na ze derwaards te volgen. Dampier geeft ons een keurlyk verhaal van de vyandlykheden, tusschen een Fregat-Vogel, door hem le Guerrier geheeten, tegen de Gekken, welken hy BoubrêsGa naar voetnoot(*) noemt, voorgevallen op het Eiland Alcranes, op de Kust van Yucatan. ‘De menigte der Boubrés is aldaar zo groot, dat ik door de plaats, waar zy zich onthielden, niet heen kon komen, zonder last te lyden van hun pikken met den bek; ik merkte op, dat ze by paaren stonden, 't geen my dezelve voor Mannetje en Wyfje deedt houden. Naa deeze Vogels geslaagen hebbende, vloogen 'er eenige weg; doch de meeste bleeven zitten, en maakten niet heen te komen, schoon ik ze daar toe wilde noodzaaken. Ik merkte ook op, dat de Guerries en de Boubrés altoos wagts lieten by hunne Jongen; bovenal wanneer de Ouden zich na Zee begaven, om voedzel te haalen. Wy zagen een vry groot getal zieke of verminkte Guerries, die buiten staat scheenen om hun voedzel te gaan zoeken; zy onthielden zich niet by de Vogels van hunne soort, en 't zy ze uit die maatschappy uitgeslooten waren, of vrywillig 'er zich van afgescheiden hadden, zy waren op onderscheide plaatzen verspreid, om 'er, naar allen schyn, gelegenheid, tot het maaken van buit, te zoeken. Op zekeren dag zag ik 'er meer dan twintig op een der Eilanden, die van tyd tot tyd op 't veld uitgingen, om iets te bejaagen; doch zy keerden schielyk weder; een hunner, die een jonge Boubré zonder wagt verrastte, gaf hem terstond een zwaaren slag met den bek op den rug, om hem tot het uitspuwen van het | |
[pagina 174]
| |
gevangene te noodzaaken, 't geen oogenbliklyk volgde, en door den ouden Guerrier nog schielyker werd opgeslokt. - De gezonde en sterke Guerriers speelen den zelfden trek aan de oude Boubrées, welke zy in Zee aantreffen. Ik heb gezien, dat 'er een rechtstreeks op een Boubré aanvloog, en met een slag van den bek dwong, den gevangen Visch af te staan; terwyl hy deezen liet vallen, was de Guerrier gereed om denzelven op te vangen, eer hy het water bereikteGa naar voetnoot(†).’ Met de Kormorans hebben deeze Vogels de meeste overeenkomst, uitgenomen dat zy den Bek niet haakswyze, maar slegts een weinig gekromd hebben: ook verschillen zy daar in, dat hunne Vleugels niet buiten den Staart uitsteeken: zy hebben vier Vingers, door een en het zelfde vlies vereenigd, de Nagel van den middelsten is van binnen als een zaag getand; rondsom de oogen is een kaale plek; de rechte, kegelswyze gevormde, Bek is aan 't einde een weinig gekromd, en de kanten zyn even getand; de Neusgaten vertoonen zich niet; maar in derzelver plaats twee lange groeven in de bovenkaak: 't byzonder merkwaardige in den Bek is, dat het bovenste gedeelte als uit drie stukken bestaat, door twee geledingen verbonden: de eerste is naby de punt, en vertoont zich als een losse nagel, de andere is by den kop aan 't grondstuk des Beks, en geeft aan dit gedeelte van het bovenste des snavels de bekwaamheid, om zich te splyten en na omhoog te openen; de punt meer dan twee duimen van den onderkaak opligtende. Deeze Vogels slaan een sterk geluid, 't welk tusschen het krassen der Raaven, en het schreeuwen der Ganzen, inkomt, inzonderheid laaten zy zich hooren, als zy vervolgd worden door hun Erfvyand, den Fregat-Vogel, wanneer een schielyke schrik hun treft. - Voor het overige houden zy vliegende den Hals uitgestrekt, en den Staart opgewipt: zy kunnen niet wel de vlugt neemen dan van zekere hoogte, waarom zy, even als de Kormorans, roesten. Dampier merkt zelfs op, dat zy op het Eiland Aves op de boomen nestelen, schoon hy op andere plaatzen zag, dat zy het op 't Land deedenGa naar voetnoot(§), en altoos | |
[pagina 175]
| |
in groote menigte op dezelfde plaats. Zwakheid veeleer dan gezelligheid schynt ze zamen te brengen: zy leggen niet meer dan twee Eyeren, dikwyls slegts één; de Jongen blyven langen tyd met een zeer zagt dons, by de meesten zeer wit, bedekt. Van den Gek in ons Werelddeel, zullen wy een byzonderer verslag geeven. Hy wordt door de Engelschen Soland Goose, en op de Feroë Eilanden Sula, by de Franschen le Fou de Bassan, by de Hollanders Jan van Gent, geheeten, in 't Latyn Anser Bassanus, of Sula Bassana. Het Eiland Bass, of Bassan, in de Golf van Edenburg, is niets meer dan een zeer groote Rots, welke ter verblyfplaats dient aan dit groot en schoon geslacht van Vogelen; men heeft 'er den naam van Gekken van Bassan aan toegevoegd: dewyl men meende, dat ze alleen te dier plaatze voorkwamen; ondertusschen weet men uit het getuigenis van clusius en sibbald, dat men ze even zeer aantreft op de Feroë Eilanden, op het Eiland Alise, en andere der HebridesGa naar voetnoot(‡). Deeze Vogel heeft de grootte van een Gans, bykans drie voeten langte, en meer dan vyf voeten vlugts: hy is geheel wit, uitgenomen de grootste vleugelpennen, die bruin of zwart zyn, en het achterhoofd, 't welk na den geele trekt, en van verscheidenen voor een teken van ouderdom gehouden wordt; de kaale huid, rondsom de oogen, is schoon blaauw, als mede de Bek, die zes duimen in de langte haalt, en zich kan opensplyten, om aan een visch, als groote Makereel, den doortocht te geeven: deeze is altoos niet genoeg om zyn vraatzugt te voldoen. De Heer baillon heeft ons een dier Gekken gezonden, in volle zee gevangen, en hadt zich zelven | |
[pagina 176]
| |
verstikt, door een te grooten visch te willen instokkenGa naar voetnoot(**). De visch, waar op zy meest jagt maaken, is de Haring: en het vleesch van deezen Vogel heeft een Haringsmaak; nogthans is dat der Jongen, die altoos zeer vet zyn, lekker genoeg, om de moeite te neemen dat men ze gaat vernestelen, met zich aan lange touwen by de rotzen neder te laaten: de Jongen kunnen op geene andere wyze gekreegen worden; gemaklyk gaat het de Ouden met stokken dood te slaan, of met steenen dood te smyten; doch derzelver vleesch is niets waardig. Voor het overige zyn ze zo onvermogend als de andere Gekken. Zy nestelen op het Eiland Bassan, in de holen der rotzen, waar in zy één Ey leggen: het Volk vertelt elkander, dat zy het uitbroeden met 'er een hunner Pooten op te zetten: dit Volks denkbeeld kan hervoortkomen uit de breedte van de Pooten deezer Vogelen. Deeze zyn breed gevliesd, en de middelste, als mede de buitenste, Vinger, zyn ieder vier duimen lang; en alle vier door een zelfde vlies aaneen gehegt. De huid zit niet aan de spieren vast, noch op 't lyf geplakt, alleen is dezelve daar aan gehegt door kleine vezeltjes, op ongelyke afstanden geplaatst, omtrent twee duimen van elkander, en in staat om zich zo veel te verlangen: zo dat de Vogel de huid vlak trekkende, deeze zich als een vlies uitstrekte; doch dezelve als een blaas zich liet opzetten. Van dit vermogen bediende zich deeze Vogel, om zyne uitgebreidheid te vergrooten, en dus in de vlugt ligter te doen worden; nogthans ontdekt men de buizen niet, die de gemeenschap uitmaaken tusschen de lugtpyp en de huid; doch 't is zeer mogelyk, dat de lugt daar komt door het eelagtig weefzel heen, gelyk in verscheide andere Vogelen. Deeze waarneeming, die buiten twyfel door zal gaan omtrent alle soorten van Gekken, is gedaan door den Heer daubenton den Jongen, op eene Gek van Bassan, hem fris van de Kust van Picardie gezonden. Deeze Vogels, die in 't Voorjaar komen, om op de Noordsche Eilanden te nestelen, verlaaten ze in den | |
[pagina 177]
| |
Herfst; en meer Zuidwaards aftrekkende, komen ze ongetwyfeld nader aan 't gros van hunne soort, die in de Zuidlyker Gewesten blyven; misschien zelfs zou men, indien de verhuizingen deezer in Europa voorkomende Gekken beter bekend waren, bevinden, dat zy zich veréénigen met andere soorten, op de Kusten van Florida, de algemoene Verzamelplaats der Vogelen, die uit ons Noorden afkomen, en kragts genoeg bezitten, om de Zeeën van Europa na America over te vliegen. |
|