| |
| |
| |
Breedvoerig verslag van de gebruiken en zeden der tegenwoordige inwoonders van Syrie.
(Overgenomen uit c.f. volney's Voyage en Syrie & en Egypte.)
(Vervolg van bl. 74.)
De Bedouinen zyn, over 't algemeen, mager, klein en taanverwig van kleur; doch meer dusdanig in 't diepst der Woestyne dan op de grenzen van het bebouwde Land; doch altoos van een bruiner verwe dan de nabuurige Boeren. Zy verschillen ook van elkander in dezelfde Legerplaatze, en ik heb opgemerkt dat de Shaiks, dat zyn de Ryken en hunne Huisgenooten, altoos grooter van gestalte en dikker zyn, dan de gemeene Lieden. Eenigen hunner haalden meer dan vyf voeten en zes duimen, schoon zy doorgaans bezwaarlyk over de vyf voeten kunnen meeten. - Dit verschil kan alleen toegeschreeven worden aan hun voedzel, 't welk de eerstgemelden in grooter overvloed erlangen, dan de laatstgenoemden. De uitwerkzels hier van zyn desgelyks blykbaar in de Arabische en Turcomannische Kameelen: want de laatsten, in landen vol weelige weidlanden zich onthoudende, worden sterker en vleeschiger dan de anderen.
Men mag ook verzekeren, dat de laagere rangen onder de Bedouinen in een staat van geduurige behoeften en elende leeven. 't Zal ons bykans ongelooflyk voorkomen, schoon het eene ontwyfelbaare waarheid is, dat de hoeveelheid van voedzel doorgaans, by 't meerendeel gebruikt, geen zes Oncen op één dag te boven gaat. Deeze onthouding ziet men meest onder de Stammen van de Najo en de Hedjaz. Zes of zeven Dadels in gesmolten Boter geweekt, een weinig versche of dikke melk, zyn genoeg voor een Man, den geheelen dag; en hy rekent zich gelukkig, als hy 'er eene kleine hoeveelheid grof meel of een kleine klomp ryst by mag hebben. Vleesch wordt alleen voor groote Feesten bewaard; en nimmer dooden zy eenig jong beest, dan by een Huwelyk of Begraafenisse. Eenige weinige ryke, en het 'er van neemende Shaiks, alleen, dooden jonge Kameelen, en eeten gebakken Ryst by hunne spyze. In tyden van schaarsheid, want deeze kunnen by een Volk met zo weinig te vrede nog ontstaan, sterft het gemeene volk bykans van gebrek, en slingert de
| |
| |
gemeenste soorten van voedzel in, als Springhaanen, Ratten, Hagedissen en Slangen op doornen gebraaden. - Door nood gedrongen, worden zy plunderaars der bebouwde Landstreeken en Roovers op den weg. Uit deeze schaarschheid van voedzel, volgt de tederheid hunner gesteltenisse, de kleinheid en magerheid hunner lichaamen, die eer vlugheid dan sterkte hebben. 't Is optekenenswaardig, dat hunne ontlastingen van allerlei soort, tot de doorwaasseming toe, zeer gering zyn; hun bloed is zo weinig van weiagtig vogt voorzien, dat niets, dan een sterke hette, de vloeibaarheid kan bewaaren. Doch dit belet niet, dat zy, in andere opzigten, zeer gezond zyn; minder ziekten treft men by hun aan, dan onder de Inwoonders van het bebouwde Land.
Uit het gezegde moeten wy niet besluiten, dat de spaarzaamheid der Bedouinen, in 't neemen van voedzel, enkel eene daad van Verkiezing, of zelfs van de Lugtsgesteltenisse is. De groote Hette, waar in zy leeven, maakt ongetwyfeld hunne Spysonthouding gemaklyker, door die werkzaamheid, welke de koude aan de maag byzet, weg te neemen. Zy, gewoon zynde aan zulk eene schraale leevenswyze, komen daar door de uitzetting der Maage voor, en stelt zulks hun in staat tot eene zo verre gaande Spysonthouding: dan, het eerste en voornaamste drangmiddel tot het verkrygen deezer hebbelykheid, is by hun, gelyk by 't geheel Menschdom, de noodzaaklykheid, in welke zy zich gesteld vinden, of uit den aart der grondsgesteltenisse, te vooren vermeld, of uit den staat der zamenleevinge, waar in zy verkeeren, en door ons nu nauwkeuriger moet worden naagegaan.
Reeds heb ik gezegd, dat de Bedouinsche Arabieren verdeeld zyn in Stammen, welke zo veele onderscheide Volken uitleveren. Elk deezer Stammen eigent zich een streek lands toe, welke zyn grondgebied uitmaakt; en hier verschillen zy niet van beschaafde Volken, dan alleen daar in, dat hun grondgebied een grooter uitgestrektheid moet hebben, tot het verschaffen van voedzel aan hun vee, een geheel jaar door. Ieder deezer Stammen is verzameld in een of meer kampen, over 't land verspreid, en die 't geheel doortrekken, naar gelange het door de kudden wordt afgeëeten. Te deezer oorzaake zyn, in eene groote uitgestrektheid, alleen eenige weinige plekken bewoond, 't welk van dag tot dag verandert; maar, dewyl de geheele uitgestrektheid vereischt wordt tot het jaarlyks
| |
| |
onderhoud van den Stam, wordt een ieder, die 'er inbreuk op maakt, voor een schender des eigendoms gehouden: en dit is hun Volksregt.
Indien, derhalven, een Stam, of eenigen der daar aan onderhoorigen, op vreemden grond kome, worden zy behandeld als Vyanden en Roovers, en 'er ontstaat kryg. En, naardemaal alle de Stammen aan elkander verbonden zyn door Bloedverwantschappen of andere Verdraagen, worden 'er Verbindtenissen gevormd, welke aan deeze Oorlogen meer of min uitgebreidheids geeven. De wyze, op welke zy, te dier gelegenheden, te werk gaan, is zeer eenvoudig. Berigt ontvangende van de belediging, stygen zy te paard, en zoeken den vyand op: deezen ontmoetende, treeden zy in gesprek, en wordt by monde het verschil dikwyls afgedaan; zo niet, dan vallen zy in kleine partyen, of man voor man, op elkander aan. Zy ryden op elkander in, met vollen ren, met gevelde speeren, die zy zomtyds, niettegenstaande derzelver lengte, op den wykenden vyand werpen. Zeldzaam twist men lang om de overwinning; de eerste aanval beslist doorgaans, en de overwonnenen vlieden, met allen spoed, over de dorre woestyn. De nagt begunstigt veelal hunne ontkoming. De overwonnen Stam neemt de tenten weder, wykt op een afstand, met snelle schreden, en zoekt eene schuilplaats by de Bondgenooten. De vyand, te vrede met de overwinning, dryft het vee verder op, en de gevlugten neemen welhaast de oude plaats weder in.
Maar de slachting, in deeze gevegten voorgevallen, zaait menigmaal de zaaden van voortduurenden haat. Overweegingen van algemeene veiligheid hebben, van voor veele eeuwen, eene wet onder hun vastgesteld, in gevolge van welke het Bloed van elk verslaagenen moet gewrooken worden, door dat van den Man, die hem doodde. Deeze wraak wordt Tar, of Wedervergelding, geheeten; en het regt, om die te eischen, komt voor den naasten Bloedverwant des gesneuvelden. Zo kiesch en teder zyn de Arabieren op dit punt van Eer, dat iemand, die verzuimt deeze Wedervergelding te zoeken, eene onuitwischbaare schandvlekke aankleeft. Hy speurt, derhalven, elke gelegenheid, om zich te wreeken, op. Indien zyn vyand, door eenige andere oorzaak, omkomt, is hy niet voldaan; maar zyn wraak wendt zich op den naasten Bloedverwant die aan zyn wraak ontsnapte. Deeze wraakneemingen gaan, als een erfgoed, van Vader op
| |
| |
Zoon over, en houden nooit op dan met het uitsterven een der Gezinnen; of zy moeten overeenkomen om den schuldigen op te offeren, of het bloed te koopen voor een vastgestelden prys in Geld of in Vee. Buiten deeze voldoening, is 'er noch vrede, noch bestand, noch verbintenisse tusschen hun, en dikwyls niet tusschen geheele Stammen. Daar is Bloed tusschen ons, zeggen zy, by elke voorkomende gelegenheid, en dit zeggen is eene onwegweerbaare hinderpaal tegen alle vriendlyke verbintenis. Dusdanige toevallen noodwendig veelvuldig zynde in een lang tydverloop, heeft het grootste gedeelte der Stammen oude geschillen, en leeven zy in een geduurigen staat van kryg. Deeze, gevoegd by hunne doorgaande Leevenswyze, vormt de Bedouinen tot een Krygsvolk, schoon zy, in den Oorlog, als eene kunst aangemerkt, geene groote vorderingen gemaakt hebben.
De Kampen der Bedouinen vormen een ongeregelden kring, bestaande uit een enkele ry Tenten, met grooter of kleinder tusschenruimten. Deeze Tenten, van Geiten of Kameelshair gemaakt, zyn zwart of bruin, waar in zy verschillen van die der Turcomannen, die zich wit vertoonen: zy rusten op drie of vier staaken, niet meer dan vyf of zes voeten lang, 't welke 'er een zeer plat voorkomen aan geeft. Zodanig een Kamp doet zich van verre op als eene menigte zwarte plekken; doch het scherpziend oog der Bedouinen wordt 'er niet door misleid. Ieder Tent is bewoond door eene Familie, en door een gordyn verdeeld in twee vertrekken, een derzelven is voor de Vrouwen geschikt. De tusschenruimte in den grooten kring dient, om alle avonden het derwaards gedreeven Vee te bergen. Zy hebben geene verschanssingen; en de eenige buitenposten zyn honden. Hunne paarden houden zy gezadeld, gereed om by 't eeste alarmteken op te zitten: maar, dewyl 'er noch orde, noch regel, is in deeze kampen, kunnen ze altoos gemaklyk overrompeld worden, en, aangevallen, geen wederstand bieden. Die aanvallen gebeuren menigvuldig, en daaglyks wordt 'er vee weggevoerd. In deeze soort van stroopenden Kryg zyn de Arabieren zeer afgerigt.
De Stammen, in de Nabuurschap der Turken, zyn nog meer gewoon ontrust en overvallen te worden: want deeze Vreemdelingen, zich, volgens het regt der Overmeestering, den eigendom des geheelen lands aanmaatigende, behandelen de Arabieren als wederspannige Onderdaanen,
| |
| |
of als onrustige en gevaarlyke Vyanden. Van hier laaten zy nooit af, heimlyk of in 't openbaar, tegen hun te oorlogen. De Turksche Pachas zoeken hun, by alle gelegenheden, te plaagen. Zomtyds twisten zy met hun over een streek lands welke zy hun hadden afgestaan; zomtyds eischen zy eene schatting door de andere nooit beloofd te betaalen. Indien eene Familie van Shaiks verschil heeft, ontstaande uit belang of eerzugt, komen zy beurtlings nu de eene dan de andere party te hulp, 't welk op beider bederf uitloopt. Dikwyls brengen zy de Opperhoofden, wier dapperheid of krygsbekwaamheid zy vreezen, schoon ze met hun in een verbond staan, door vergift, of moorddaadig, om 't leeven. - Arabieren van den anderen kant, de Turken aanziende als overweldigers en verraadelyke vyanden, verzuimen geene gelegenheid om hun afbreuk te doen; doch ongelukkig treft hun wraak, dikmaaler, den onschuldigen dan den schuldigen; de onschadelyke Boer moet dikwyls voor de beledigingen, door den Soldaat aangedaan, boeten. Op den minsten onraad snyden de Arabieren hun te veld staand koorn af, voeren hun Vee weg, en sluiten alle gemeenschap en koophandel. De Boeren hun, met regt, Roovers; doch de Bedouinen beroepen zich op het Regt des Oorlogs, en misschien hebben zy ook gelyk. Deeze beroovingen brengen, egter, misverstand te wege tusschen de Bedouinen en de Inwoonders der hebouwde Landen, die hun in vyandschap met elkander doen leeven.
Zodanig is de uitwendige gesteltenis der Arabieren, en deeze onderhevig aan groote omwentelingen, in gevolge van het goed of slegt gedrag hunner Opperhoofden. 't Gebeurt zomwylen, dat eene zwakke Stam vergroot, terwyl eene magtige vervalt, of geheel te niet geraakt: niet dat alle de Leden omkomen, maar dat zy by eenen anderen Stam worden ingelyfd; 't welk ontstaat uit de inwendige gesteltenis der Stammen. Elke Stam bestaat uit één of meer voornaame Familien, welker Leden den naam van Shaiks, dat wil zeggen, Hoofden of Heeren, draagen. Deeze Familien hebben veel overeenkomsts met de Patricen van Rome, en de Edelen van het hedendaagsch Europa. Eén der Shaiks heeft het oppergezag. Hy is de Veldheer van hun klein Leger, en neemt zomtyds den tytel van Emir, zo veel betekenende als Bevelhebber, of Prins, aan. Zyne magt is geëvenredigd aan 't getal zyner Bloedverwanten, Kinderen, en Bondgenooten. By
| |
| |
deezen voegt hy byzondere Afhangelingen, die hy aan zich verbindt door het verzorgen van alle hunne noodwendigheden. Een aantal kleine Gezinnen, daarenboven, die bescherming en verbintenis noodig hebben, laaten zich onder de banieren van dit Opperhoofd aanschryven. Zulk eene vereeniging wordt Kabita, of Stam, geheeten. Deeze Stammen zyn van elkander onderscheiden, door den naam van elks Opperheeren, of door dien van de regeerende Familie; en, wanneer zy spreeken van de byzondere Leden eens Stams, noemen zy hun Kinderen van zulk een Opperhoofd, schoon ze allen niet van zynen bloede zyn, en hy zelve voorlang gestorven is. Dus zeggen zy, Beni Temin Oulad Tai, de Kinderen van Temin en van Tai. Deeze wyze van uitdrukking wordt ook overdragtlyk gebezigd om Landen te benoemen: de gewoone wyze, om de Inwoonders aan te duiden, is hun Kinderen van zulk een Land te heeten. Zo zyn de Arabieren gewoon, door Oulad Masr de Egyptenaars, door Oulad Sham de Syners, te betekenen; zy zouden ook door Oulad Fransa, en Oulad Moskou, ons de Franschen en Russen beschryven. Deeze kleine aanmerking is in de beoefening der Geschiedenisse van aangelegenheid.
(Het Vervolg hierna.)
|
|