Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkingen over het vooroordeel dat de inbeelding der moeders invloed kan hebben op heur vrucht, derwyze, dat daar door op, of aan, hun lichaam kunnen voortgebragt worden vlekken, of andere wangestaltens.
| |
[pagina 111]
| |
geweest van den Invloed der inbeelding van de moeders op heur vrucht. ‘Eene zwangere vrouw, zegt hy, die eene dolle trek heeft tot het eeten van aarde en koolen, en zoo zy deezen vreemden lust kan voldoen, zal een kind ter waerelt brengen dat aan het hoofd de tekens draagt van deeze zelfstandigheden: Proegnantibus si terra aut carbones in cibum expetantum, eaque edant, in foetus capite ubi in lucem editus fuerit, horum signum apparet.Ga naar voetnoot(*)’ Ongetwyfelt zoude het zeer moeijelyk zyn, om, met volle zekerheid, de oorzaaken te kunnen aanwyzen welken den grond tot dit gevoelen gelegt hebben. Alles wat men dus ten deezen opzichte, met de meeste waarschynelykheid, van dit gevoelen kan zeggen, is, dat 'er van alle tyden vrouwen zyn geweest, welken heur belang daar ingesteld hebben, om die geenen, welke heur omringden, te bedriegen. Dus om heur buitensporigheden te bedekken, en zich van de gelykheid te ontschuldigen, die hunne kinderen hadden met zekere perzoonen, misschien zelf om een sluijer te spreiden over den oorsprong van wanstaltige of gebrekkelyke voortbrengzels,Ga naar voetnoot(†) zullen zy wellicht doortrapt en listig genoeg zyn geweest om volstrekt staande te houden, als dat deeze voortbrengzels hun bestaan hadden aan ongeschikte begeertens, aan wonderlyke aandoeningen, aan hevige schrikken, of schrikbaarlyke ontroeringen. Die heusche verzeekering, welke zoo natuurlyk uit den mond der vrouwen voortvloeit, en het vermogen dat zy op de ligtgeloovigheid en toegeevenheid der mannen hebben, heeft veel geholpen om dit gevoelen onder het volk te verspreiden. Het gemeen, dat, over het algemeen, toch altoos dom is, dat het wonderbaare bemind, en dat zich zonder erg verbeeld iets verwonderlyks te vinden, in | |
[pagina 112]
| |
al dat geen dat zy niet gewoon zyn te zien, heeft vastelyk gelooft, dat de vrucht de speelbal is van de inbeelding eer Moeder, en het slagtoffer van heur vreemde kuuren of eigenzinnigheid. De Geneeskundigen, die ook, helaas! maar al te zeer zich laaten misleiden door de heerschende vooroordeelen, en de dwaalingen van hunne eeuw, zyn ook door de meenigte in dit gevoelen medegesleept geworden, en hebben dus het zelve, op hun beurt, gezag bygezet; maar heden ten dage, nu de Natuurkundiger Geneeskunde zulke zigtbaare vorderingen gemaakt heeft, is 't niet moeijelyk om de Natuur wederom in heure rechten te herstellen, de inbeelding te zuiveren van heur dwaalingen waar toe zy niet bekwaam is, en aan de Vrouwen eene gerustheid te bezorgen, naar dewelke zy met reeden verlangen. Inderdaad de vrucht moet, in den schoot der Moeder, als een op zich zelf staande leevend schepzel beschouwt worden: zy heeft met de Baarmoeder geen gemeenschap als door buitengemeen zagte vliezen, welken geen het minste verband met dezelve hebben, dan door eenige vaten van hunne uitwendige oppervlakte. Even eens als het kieken in het Ey, heeft de Vrucht, in den schoot zyne Moeder, heur eigene Herssenen, Zenuwen, Vaten, Werktuigen, en byzonderen Bloedsomloop; en heeft in 't geheel geene wezenlyke aanraaking plaats, tusschen de vaten der Vrucht, en die, welke eigen zyn aan de Moeder; zoo 'er dan al aandoeningen in de vrucht mogten plaats hebben, worden zy in deszelfs eigene werktuigen gebooren; zo zy denkt, geschied zulks door middel van heur eigene ziel: in een woord; deszelfs leeven is zo onderscheiden van het leeven der Moeder, dat, na de dood van deezen, den omloop van het bloed in de vrucht noch aanhoud, tot dat de koude tot eene hoogte is geklommen boven het punt van de stremming der vogten, en het ophouden der beweeging. Weshalven het dan onmogelyk is, dat de inbeelding van de moeder onmiddelyk op het lichaam van het kind zoude kunnen werken. Daarenboven, indien de Moeders zo veel vermogen op heure inbeelding hebben, hoe komt het dan toch dat zy zo veel meer macht op heur Vrucht, dan op haar eigen zelve, hebben? Waarom, by voorbeeld, zal eene oude vrouw, die zich zelve op het allerkragtigst zo schoon verbeelt te zyn als Venus, daar door de rimpels van heur aangezigt niet zien verdwynen, om plaats te maaken voor | |
[pagina 113]
| |
een vel zoo blank en zo schoon als Lelien en Roozen? En waarom ontdoen zy zich als dan ook niet van haar oude huid gelyk de Slang, om zich wederom te vertieren met alle de bevalligheden en aanlokzelen van de jeugd. Kan men ook niet insgelyks vraagen, waarom deeze inbeelding van de Moeders byna nooit anders voortbrengt dan vreemde en schadelyke zaaken? Ook zoude men zeggen, dat het heur ook even gemakkelyk moest zyn, om zo wel zeer schoone als gebrekkelyke kinderen te krygen; ook zoo wel een Zoon als een Dogter, en eindelyk, dat het heur maar weinig heeft te kosten, om aan het kind alle de voordeelen te geeven van lichaam en van geest. Eindelyk: eene laatste rede die ontegenzeggelyk bewyst, dat de Moeder geen indrukzel kan maaken van eenige merkbaare tekenen van allerley zinnelykheden, is dit, dat men alle dagen, door capricieuze of zotte Moeders, Kinderen ter waereld ziet brengen, die geen de minste tekenen van deeze vlekken op heur lichaam draagen, welke men zo oneigentlyk den naam van lusten toeeigent. Maar, zal men zeggen, van waar komen dan die vlekken, welken men op de huid van zekere perzoonen vind? Om daar van de wezenlyke oorzaaken te ontdekken, zal het genoegzaam zyn, van zich te binnen te brengen, dat de Vrucht aan een aantal van Ziekten is onderworpen, geduurende den tyd dat die in den schoot der moeder is opgeslooten. De weekheid der deelen, ik zoude by na zeggen de vloeibaarheid, waarin het schepzel zich bevindt, inzonderheid geduurende de eerste dagen die na de ontvangenis volgen, maaken het volstrekt ondergeschikt aan eene menigte van vreemde modificatien, die, zeer ligt, het werk van de Natuur kunnen veranderen, en daardoor gelegenheid geeven tot die uitwerkzelen die zoo vreemd schynen, en welke men dwaalingen van de Natuur noemt. Derwyze is het dat wy zomtyds by de Kinderen Huidskoleuren, Vlekken, buitengemeene formatiën, en in schyn gebrokene of wel vernietigde Ledemaaten aantreffen, welken het domme Gemeen aan de inbeelding van de Moeder toeschryft, en in welken het eene ideale of denkbeeldige gelykenis meent te vinden, het zy met vruchten, met dieren, of wel met andere onderwerpen. De Natuurkundigen zullen in deeze verscheidene verschynselen, niets vinden dan zuiver natuurlyke uitwerk- | |
[pagina 114]
| |
zelen, die kunnen voortkomen uit een oneindig getal van byzondere oorzaaken; zo als, onder anderen, het gebrek, of een overvloed, van voedende sappen; eene vertraaging in den omloop der vogten; eene verslapping of styfheid in het weefzel van zekere deelen; eene onregelmaatige wasdom; de zaaden van onderscheidene ziektens; eene val van den kant der moeder; de drukking en de vernaauwing van de Baarmoeder. De Schryver van het Boek, genaamt De genituraGa naar voetnoot(*), vestigt inzonderheid zyne aandagt op de twee laatste oorzaaken, waarvan wy thans spreeken: zie hier hoe hy zich, by deeze gelegenheid, uitdrukt (in het VI. Hoofdstuk): ‘Wanneer de Lyfmoeder bovenmaate vernauwd is, moet 'er noodzaakelyk uit volgen, dat het Lichaam, 't welk in deeze enge plaats zich moet beweegen, aldaar verminkt word. - Het zelve ziet men in de Boomen, die, in de aarde geplant zynde, en geen genoegzaame ruimte hebbende, het zy door steenen, of iets anders, in hunne groeijing belet wordende, wanneer zy boven de aarde komen, krom gedraaid, of aan de eene zyde dik, of aan de andere dun, uitschieten: - dit zelve zien wy waarlyk in een kind gebeuren, wanneer de Baarmoeder op verscheidene plaatzen, of geheel, te naauw zynde, de formeering van dit Lichaamtje geheel of ten deele belet. Deeze plaats is zeer ophelderend: inderdaad hoe dikmaals ziet men niet, in de Planten, een gebrek van Organisatie, van monsters, het zy in een buitenspoorigen of gebrekkelyken wasdom, of byzondere veranderingen in de koleur; de gezonde Natuurkunde leert ons ook, dat deeze verschillende gebreken van conformatien eeniglyk afhangen, van den invloed der lucht die deeze planten omringt; van de zon, door welken zy groeijen; door gebrek van doorstraaling; door de te nabyheid van te harde lichaamen; door te geweldige aandoeningen, welken zy moeten ondergaan; van kwetzingen en verscheuringen voor welken zy zyn blootgesteld; van den kant van insecten en van andere dieren. Om reden te geeven van deeze verschynzelen, moet men geen toevlucht neemen tot vreeze of schrikken, of buitenspoorige driften, noch tot onregelmaatige wenschen, die op eene geweldige wyze | |
[pagina 115]
| |
de inbeelding van deeze planten kunnen aandoen. Waarom dan zal men aan de inbeelding dezelfde gebreken van organisatie toeëigenen, welke men zomtyds, hoewel zeer zeldzaam, by de dieren aantreft? Het kind staat in een en denzelfden rang met de laagkruipende Heester, gelykelyk blootgesteld aan zoo veele toevallen, aan zoo veele onderscheiden ziekten in den schoot van zyne moeder, dat wy ons wel geluk mogen wenschen, dat, van zoo een uitgebreid getal van kinderen die ter waereld komen, zelf in de allerongunstigste omstandigheden, 'er noch zoo weinigen zyn geschonden of verminkt. |
|