Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBreedvoerig verslag van de gebruiken en zeden der tegenwoordige inwoonderen van Syrie.(Overgenomen uit c.f. volney's Voyage en Syrie & en Egypte.)
(Vervolg van bladz. 33.)
Wy zyn, in ons Verslag van de Gebruiken en Zeden der der tegenwoordige Inwoonderen van Syrie, gevorderd tot de Arabische Bedouinen. De Arabische Bedouinen maaken een derde zwervend Volk in Syrie uit, in Egypte treft men ze reeds aan. Van deezen kan ik thans met meer nauwkeurigheid en byzonderder spreeken; dewyl ik een reisje na eene hunner Legerplaatzen, niet verre van Gaza, gedaan, en my verscheide dagen onder hun opgehouden heb. Wanneer wy van de Arabieren handelen, moeten wy, in 't algemeen, onderscheid maaken, of zy Landbouwers dan Veehoeders zyn: want deeze verschillende Leevenswyze veroorzaakt zulk een groot onderscheid in hun aart en zeden, dat zy, met betrekking tot elkander, om zo te spreeken, bykans verschillende Volken worden. - De Arabieren, die vaste Woonplaatzen hebben, en onderworpen zyn aan een geregeld Staatsbestuur, leeven in een staat van Maatschappy, niet zeer veel van den onzen verschillende. Zodanig zyn de Inwoonders van Yemen, en de Afstammelingen van die oude Vermeesteraars, van welken de Ingezetenen van Syrie, Egypte, en de Barbarysche Staaten, meest allen afstammen. Maar de zwerven- | |
[pagina 67]
| |
vende Veehoeders, alleen een voorbygaand belang by het Land hebbende, verhuizen gestadig van de eene plaats na de andere, zyn aan geene wetten onderworpen, en bestaan op eene wyze, welke men niet aantreft by beschaafde of by wilde Volken. Deezen verdienen, overzulks, te meer onze oplettende aandagt. Tot die afdeeling behooren de Bedouinen, of de Inwoonders der wyduitgestrekte Woestynen, welke van de Persische Grenzen tot Marocco loopen. Schoon verdeelde en van elkander onafhangelyke Stammen, dikwyls vyandig tegen elkander, mogen zy, nogthans, als één Volk worden aangemerkt. De gelykheid van Taal is een blykbaar bewys van deeze naaverwantschap. Het eenige verschil bestaat hier in, dat de oorsprong der Arabische Stammen laater is dan de vermeestering deezer Gewesten, door de Caliphs, of Opvolgers van mahometh, en gevolglyk min oud, terwyl de Stammen in de Woestynen van Arabie, eigenlyk zo geheeten, door een onafgebrooke opvolging, van de vroegste Eeuwen afstammen. Van deezen zal ik bepaald handelen. De Oosterlingen zyn gewoon, aan hun den naam van Arabieren te geeven, als zynde zo wel het zuiverste als oudste soort. Het woord Bedaoui betekent zo veel als Inwoonders der Woestyne; en is het te eigenaartiger, dewyl het woord Arab, in de oude Landtaal, eene Eenzaamheid, of Woestyn, wil zeggen. 't Is met reden, dat de Inwoonders der Woestyne zich beroemen de zuiverste van alle de Arabische Stammen te weezen: want zy zyn nooit overwonnen, noch hebben zich, door overmeesteringen te maaken, met eenig ander Volk vermengd. De zodanigen, door welken de algemeene naam van Arabieren vermaard geworden is, behooren weezenlyk alleen tot de Stammen van de Hedjar en Yemen; doch de Inboorelingen van het binnenste des Lands zyn nooit, ten tyde der omwentelingen, door mahometh veroorzaakt, verhuisd, of, indien zy 'er eenig deel in gehad hebben, bepaalde het zich tot eenige weinigen, door Eerzugt aangeprikkeld, om een ander gedrag dan hunne Landgenooten te houden. Dus vinden wy, dat de Propheet in den Koran, de Arabieren der Woestyne, steeds den naam van Wederspannelingen en Ongeloovigen geeft; en heeft het lang verloop van tyd geene aanmerkenswaardige verandering te wege gebragt. Integendeel schynen | |
[pagina 68]
| |
zy, in alle opzigten, hunne oude eenvoudigheid en onafhangelykheid bewaard te hebben. Alles, wat wy, in de oude Geschiedenissen, verhaald vinden van hunne Zeden, Gewoonten, Taal, zelfs van hunne Vooroordeelen, is, bykans, tot de geringste byzonderheid toe, waar, tot op deezen dag: en wanneer men daarenboven aanmerkt, dat deeze éénigheid van Character, zo veele jaaren oud, nog bestaat, zelfs op de grootste afstanden, dat is, dat de Stammen, meest van elkander verwyderd, eene nauwkeurige gelykheid behouden, moet men bekennen, dat de omstandigheden, die een zo zonderlingen Zedelyken Staat vergezellen, een zeer bezienswaardig voorwerp van beschouwing opleveren. In Europa, en bovenal in de beschaafdste deelen daar van, hebben wy geene voorbeelden van zwervende Volken; en wy kunnen ons nauwlyks verbeelden, wat de Menschen kan aanzetten, om eene Leevenswyze, zo strydig met onze denkbeelden, aan te vangen. Zelfs begrypen wy bezwaarlyk wat een Woestyn is, of hoe een Land, geheel dor, Bewoonders kan hebben; of waarom het niet beter bebouwd is, als het beter bebouw kan worden. Ik heb my met deeze zwaarigheden verlegen gevonden, en zal daarom, de bedryven van dit Volk zelve, die ze alleen kunnen oplossen, met meerder nauwkeurigheids, naagaan. 'Er zyn twee oorzaaken voor het zwervend en Herdersch Leeven, van verscheide Asiatische Volken. De eerste is de natuur van den grond, die, ongeschikt tot den Landbouw zynde, de Menschen noodzaakt de toevlugt te neemen tot zulk Gedierte, als zich vergenoegt met de voortbrengzelen, in 't wilde groeiende. Waar deeze gewassen slegts schaars voorkomen, zal één enkel Dier, binnen korten tyd, het gegroeide eener groote uitgestrektheid van grond opeeten, en men het noodig vinden wyde Landen te doorzwerven. Dit is 't geval der Arabieren in de eigenlyk zo geheeten Arabische Woestyn, en in die van Africa. Maar, dewyl de grond overal zo schaars niet is, integendeel, bearbeidbaar, ja zelfs, op veele plaatzen, vrugtbaar, als op de grenzen van Syrie, Diarbeck, Natolia, en het grootste gedeelte van de Streeken, bewoond en doorzworven van de Turcomannen en Kourden, moeten wy Hebbelykheid, of Gewoonte, voor eene tweede oorzaak stellen. Doch deeze Gewoonte komt my voor, al- | |
[pagina 69]
| |
leen een uitwerkzel te weezen van de Staatkundige gesteltenisse des Lands: zo dat de eerste oorzaak tot het Staatsbestuur zelve te rug gebragt moet worden. - Dit denkbeeld wordt, door de dagelyksche ervaarenis, gestaafd: want, zo dikwyls de onderscheide zwervende Stammen, vrede, zekerheid, en de mogelykheid aantreffen, om genoegzaam onderhoud in eenige Streek te vinden, neemen zy 'er hun verblyf, en, ongemerkt, een vast bepaald leeven aan; zich op de kunsten des Landbouws bevlytigende. - Integendeel, wanneer de Onderdrukking des Landbestuurs de Inwoonders van een Dorp tot het uiterste dryft, verlaaten zy hunne Huizen, trekken na het Gebergte, of zwerven in de Vlakten; zorg draagende, om van Verblyfplaats dikwyls te veranderen, ten einde daar in niet verrast en ontrust te worden. - 't Gebeurt ook dikwyls, dat byzondere Persoonen, die Roovers geworden zyn, om zich aan de Wetten te onttrekken, of de Dwinglandy te ontgaan, zich veréénigen, kleine Legerplaatzen vormen, door de wapens in stand blyven, en, vermeerende, nieuwe Horden, en nieuwe Stammen worden. Wy mogen, derhalven, als eene vaste waarheid ter neder stellen, dat, in bebouwbaare Landen, het zwervend Leeven ontstaat uit Onregt, of gebrek in 't Staatsbewind; en dat de vastgezette Leevensstand die is, waar toe de Menschen het meest natuurlyk neigen. De Arabieren schynen, door den aart hunner Woestynen zelve, tot een zwervend Leeven verweezen. Om zich eenig denkbeeld van die Woestynen te vormen, moet de Leezer voor zynen geest haalen een onbewolkte Lugt, van hette als geduurig in brand staande; onmeetlyke vlakten, zonder huizen, boomen, beeken of heuvelen, waar het oog doorgaans niets ontmoet dan een eenzelvige gezigteinder, gelyk op Zee, schoon, op zommige plaatzen, de grond steenagtig is en oneffen. De meest geheel barre grond vertoont eenige weinige wilde Planten, schaars verspreid, en kreupelboschjes, nooit gestoord dan door Antelopen, Haazen, Springhaanen en Rotten. Zodanig is bykans de gesteltenis des geheelen Lands, 't welk in langte 600, en in breedte 300, Mylen haalt; zich van Aleppo tot de Arabische Zee, en van Egypte tot de Golf van Persie, zich uitstrekkende. In deeze verbaazende uitgebreidheid verandert, nogthans, de grond zeer veel op onderscheide plaatzen. Op | |
[pagina 70]
| |
de grenzen van Syrie, by voorbeeld, is de grond, over 't algemeen, ryk, en zelfs vrugtbaar: zodanig is dezelve ook gesteld op de oevers van den Euphraat; maar dieper landwaards in, wordt de grond wit en kalkagtig, als omstreeks Damuscus; rotzig, als in de Tih en de Hedjar; en enkel zand, als ten Oosten van Yemen. Deeze verscheidenheid van grond veroorzaakt eenige kleine verscheidenheden in de gesteltenis der Bedouinen. By voorbeeld, in de onvrugtbaarste Landen, als de Woestyn van Suez, die van de Roode Zee, en het binnenste van de Groote Woestyn, de Najd geheeten, zyn de Stammen niet alleen zwak, maar schaars over 't Land verspreid. Wanneer de grond vrugtbaarder is, als tusschen Damascus en den Euphraat, zyn ze talryker, en min van elkander verwyderd; en, eindelyk, in de bebouwbaare Streeken, als in het Pachaschap van Aleppo, de Hauran, en in de nabuurschap van Gaza, vindt men de Legerplaatzen veelvuldig en digt by den anderen. Te eerstgemelder plaatzen zyn de Bedouinen volstrekte Veehoeders, en leeven van het voortbrengzel hunner Kudden, en van een weinig Dadels, welken zy eeten, of versch geplukt, of in de zon gedroogd, en tot meel gestooten. Op de laatsten bezaaijen zy eenig Land, en voegen Koorn en Ryst by hun ander voedzel. Onderzoeken wy na de oorzaaken van de dorheid en onbebouwden staat der Woestyne, wy bevinden, dat zulks voornaamlyk moet toegeschreeven worden aan 't gebrek van bronnen en rivieren, met één woord, aan mangel van water. Deeze schaarsheid van water wordt veroorzaakt door den aart der Landsgesteltenisse, die vlak, en van gebergte beroofd zynde, de wolken over de heete oppervlakte, even als over Egypte, doen heen dryven. Zy toeven 'er nimmer dan in den Winter, wanneer de koude des Dampkrings de wolken belet opwaards te stygen, en ze in regen doet ontlasten. De blootheid van den grond is een tweede oorzaak van de droogte; de Lugt, daar door te eerder heet geworden, maakt dat de wolken opklimmen. 't Is waarschynlyk, dat 'er eene verandering van Lugtsgesteltenisse zou kunnen te wege gebragt worden, als de geheele Woestyn met boomen, by voorbeeld met Pynboomen, beplant werd. Het gevolg van de Winterregens is, dat in die Streeken, waar de grond goed is, als op de grenzen van Syrie, eene bearbeiding van denzelven plaats kan hebben, vry gelyk aan die van het binnenste des Lands: maar, | |
[pagina 71]
| |
dewyl die Winterregens geen wellen, of standhoudende stroomen, veroorzaaken, zyn de Inwoonders onderworpen aan het ongemak, van den geheelen Zomer geen water te hebben. Om dit te voorkomen, is het noodig de toevlugt te neemen tot het aanleggen van Waterbakken, waar in zy den voorraad voor een jaar verzamelen. Zodanige werken vorderen geld en arbeid, en staan met dat alles voor verscheide toevallen bloot. De Oorlog kan, op éénen dag, den arbeid van verscheide maanden verwoesten, en den voorraad van een geheel jaar wegneemen. Eene Droogte, die maar al te dikwyls voorvalt, kan een misgewas, en een volslaagen gebrek aan water, te wege brengen. 't Is waar, men kan, door van zes tot twintig voeten te delven, water vinden; doch dat water is brak, gelyk in alle de Woestynen van Arabie en AfricaGa naar voetnoot(*); het droogt ook menigmaal uit, in welk geval Dorst en Honger elkander vergezellen, en worden, komt de Regeering met geene schikkingen tusschen beide, de Dorpen verlaaten. 't Is, derhalven, blykbaar, dat de Landbouw in dit Land zeer onzeker gaat, en dat het, onder zulk een Landsoestuur als dat der Turken, veel veiliger is, een zwervend leeven te leiden, dan eene vaste woonplaats te verkiezen, en, ten aanziene des leevensonderhouds, van den Landbouw af te hangen. In die Streeken, waar de grond steenagtig en zandig is, als in de Tih, de Hedjaz, en de Naja, doen de Winterregens de zaaden der wilde Planten, en het Kreupelhout, groeijen. Zy vormen moerassen in de laagste Streeken, die Riet en Gras hervoortbrengen, en de vlakte krygt een eenigzins groene gedaante. Dit is het Saizoen des overvloeds, en voor de Kudde en voor de Meesters: maar, met het wederkeeren der Hette, droogt alles op, en de aarde, in een fyn graauw stof veranderd, vertoont niets dan dorre struiken, zo hard als hout, waar mede Paarden, Ossen, noch zelfs Geiten, zich kunnen voeden. In deezen staat zou de Woestyn onbewoonbaar weezen, en geheel verlaaten moeten worden, hadt de Natuur geen Dier ge- | |
[pagina 72]
| |
vormd, niet minder tegen allen leed gehard, en ryklyk opleverende, dan de grond dor en onvrugtbaar is; ik bedoel de Kameel. Een Dier, 't welk ik, met betrekking tot de Arabieren, wat breeder moet beschryven. Geen Dier schynt zo byzonder geschikt voor de Landen Lugtstreek zyner Geboorte. Wy worden onwederstandelyk gedrongen te erkennen, dat de natuur van het eene zo zeer gepast is na de andere, door eene wyze beschikkende Oorzaak. De Kameel, verordend om in een Land te woonen, waar hy weinig voedzel kan vinden, is spaarzaam geweest in den geheelen aanleg van dit Schepzel. Zy heeft de zwaarlyvigheid van den Os, van het Paard, of van den Olyphant, 'er niet aan geschonken, maar zich bepaalende tot het volstrekt noodzaaklyke, hem een kleinen Kop gegeeven, zonder uitsteekende ooren, aan 't einde van een langen hals, bykans zonder vleesch; aan de Dyen en Pooten geen meer spieren toegevoegd dan onvermydelyk ter beweeging noodig zyn, en, met één woord, aan 't geheele lichaamsgestel niets geschonken, dan 't geen vereischt word om 't zelve zamen te houden. Zy verleent den Kameel sterke kaakbeenen, om het hardste voedzel te kauwen; maar, ten einde hy niet te veel zou gebruiken, de Maag zeer klein gemaakt, en hem genoodzaakt te herkauwen. De Pooten zyn omrand met een vleeschkorst, die op de klei uitglipt, en, geheel niet tot klimmen gevormd, hem alleen geschikt doen zyn voor een droogen, vlakken en zandigen grond, gelyk die van Arabie: desgelyks is dit Dier blykbaar tot slaaverny bestemd: dewyl het alle middelen van verdeediging tegen de vyanden ontbreekt. Onvoorzien van Stieren hoornen, Paarden hoeven, Olyphants tanden, en de snelheid van een Hart, kan de Kameel de aanvallen van den Leeuw, den Tyger, of den Wolf, niet afweeren. Om deeze Diersoort te bewaaren, heeft de Natuur dezelve verborgen in de diepte deezer Woestynen, waar 't gebrek aan Kruiden geen Wild kan lokken, en van waar 't mangel aan Wild de Roofdieren verwydert. - De Kameel, een Huisdier geworden, heeft de dorste grond des aardbodems bewoonbaar gemaakt. Hy alleen vervult alle de behoeften zyns Meesters. De melk van het Wyfje voedt de Arabieren, leverende Melkspyze, Kaas en Boter; ook is het Vleesch eetbaar. Van de Huid vervaardigen zy Schoenen, en andere ledere dekzels; Tenten en Kleederen van het Hair. Zy vervoeren, met deezer Dieren be- | |
[pagina 73]
| |
hulp, zwaare lasten, en, wanneer de grond voedzel weigert op te leveren aan de Paarden, den Bedouinen zo noodig, vervult de Kameelenmelk die behoefte, en geniet dit Dier, voor zo veelvuldige diensten, niets anders dan eenige dorre struiken en gestooten Dadels. Van zo veel aangelegenheid voor de Woestynbewoonders is de Kameel, dat, waren zy verstooken van dit nuttig Schepzel, zy dezelve niet zouden kunnen bewoonen. De gelegenheid, waar in de Natuur dus de Bedouinen geplaatst heeft, heeft hun tot een Geslacht van Menschen gevormd, even zonderling in hunne Natuurlyke als in hunne Zedelyke hoedanigheden. Deeze zonderlingheid loopt dermaate in 't ooge, dat hunne Nabuuren, de Syriers, zelve hun aanzien als buitengewoone weezens, in 't byzonder die Stammen, welke in het diepste der Woestynen hun verblyf houden, als te Anaza, Kaibar, Tai, en anderen, die nooit tot de Steden naderen. Wanneer, ten tyde van shaik daher, eenige hunner Ruiteren, zo verre als Acre, kwamen, verwekten zy daar zo veel nieuwsgierigheids, als een bezoek der Wilden uit America by ons zou doen. Elk zag met verbaasdheid deeze Lieden, kleinder, magerder, en zwarter dan eenigen der bekende Bedouinen. Hunne schraale beenen scheenen alleen uit spieren te bestaan, zonder kuiten, de buik scheen aan den rug vast, en het hair was gekroesd, als dat der Negeren. Deeze Bedouinen stonden niet min versteld, over 't geen zy beschouwden; zy konden niet begrypen, hoe het mogelyk was, dat de Huizen en Minarets overeinde bleeven staan, en hoe de Menschen daar onder durfden woonen, als mede, hoe zy altoos op dezelfde plek gronds hun verblyf hielden: bovenal werden zy in verrukking opgetoogen, toen zy de Zee in 't oog kreegen; 't was hun onbegrypelyk wat die Woestyn van Water mogt weezen. Wanneer men tot hun sprak van Mosques, van Gebeden, van Wasschingen, vroegen zy, wat die woorden betekenden; zy vroegen, wie moses, jesus christus en mahometh waren; en waarom de Inwoonders, van geen onderscheide Stammen zynde, verschillende Leidslieden volgden? Maar wy moeten ons niet verbeelden, dat de Arabieren op de grenzen zo onkundig zyn als deezen. Verscheide kleine Stammen, die dieper in 't Land woonen, als in de valei van Beka, van de Jordaan, en in Palestina, komen den Boerenstand nader; doch deezen worden | |
[pagina 74]
| |
van de anderen veragt, die hun aanzien als Bastaard-Arabieren en Rayas, of Slaaven der Turken. Ik zal nu de waare Arabische Bedouinen, in hunne Leevenswyze, breedspraakiger beschryven.
('t Vervolg in een ander Stukje.) |
|