Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 48]
| |
van anderen kunnen verdragen; even zo min, als menschen, die gewoon zyn anderen geduurig te berispen, verdragen kunnen dat hun van een ander eenige faal onder het oog gebragt worde. Men ziet al dikwils, dat iemand tot dat geen vervalt, waar voor hy, buiten het geval zynde, zich gemakkelyk meent te kunnen wagten. Het is dierhalven meer een geluk, dan eene sterkte van geest, wanneer men niet tot dezelfde feilen vervalt, die men veelal in anderen zo zeer afkeurt, en aan lafhartigheid, of zwakheid van geest, toeschryft. Wanneer onze zintuigen ons misleiden, komt zulks daar uit voort, of dat de voorwerpen op ten verren afstand van ons geplaatst zyn; of dat zy zich in eene geheel andere gedaante vertoonen, dan zy wezentlyk bezitten. Maar, wanneer ons verstand ons bedriegt, komt het hier uit voort, of dat ons de onderwerpen niet genoeg bekend zyn, waaromtrent het werkzaam is; of, om dat wy over dezelve verkeerd redeneren. Men zegt veel, de Rede is bedorven: dan dit is verkeerd; maar onze verkeerde redenering overdwarst de Rede. De voortreffelykheid van den Godsdienst, en deszelfs noodzakelykheid, zyn beiden, in deszelfs aart en natuur, ze duidelyk opgesloten, dat men den dienst van God, van een Almagtig Wezen, dat alles heeft voortgebragt en onderhoud, slegts oppervlakkig behoeft te overweegen, om van deszelfs voortreffelykheid en noodzakelykheid overtuigd te worden. De ongeoorlofde vermaken laten voor het gemoed niets over, dan wroeging en knagend hartzeer; de lusten van den wellust staan den mensch, helaas! veel te duur. Dan het is doorgaans het naberouw, dat 'er hem een gezigt van geeft: maar naberouw en klagten komen veelal te laat. Het hart van den mensch is zo veel als het Autaar, waar op der Godheid geofferd word; dat zelfde hart zegt elk mensch, ieder ogenblik, dat God gediend moet worden; en, bedaard denkende, overtuigt het elk een van de volstrekte noodzakelykheid dezer pligtsbetrachtinge! Dan, hoe veel vreemd vuur word 'er niet op dezen Autaar gebragt! De schoonheid is een zonderling geschenk des Hemels: maar hoe vol gevaar is dit geschenk; en hoe veel misbruik word van het zelve niet gemaakt! aan hoe veele listige aanvallen is zy niet bloot gesteld; en hoe bezwarelyk zyn deze te weêrstaan! |
|