| |
| |
| |
De geschiedenis van den heer Saintfort.
Voorbeeldlyk schetzende het Geluk eens Mans van een buitenspoorig en verkwistend leeven bekeerd.
Naa een veeljaarig verblyf in Engeland, dreef Koopbelang, zich paarende met de natuurlyke begeerte om zyn Geboorteland te zien, my aan, om eene Reis na Schotland te doen, die ik, in 't begin van den laatst verstreken Herfst, ondernam. Ik reisde te paard, van één Knegt slegts vergezeld; dit gaf my gelegenheid om menigmaal den gewoonen weg te verlaaten, en eenige dier romaneske tooneelen, welke het Noorden van Engeland zo veelvuldig oplevert, van nader by te beschouwen.
Op zekeren avond, by het ondergaan der zonne, een gedeelte des Lands, 't welk zeer schoon was, doch een wild en ongehaavend voorkomen had, doorreisd hebbende, kwam ik onverwagt aan eene nauwe valei, waar alles blyk droeg van een kweekende hand. Cieraad, met nut oordeelkundig vermengd ziende, was het ligt te bevroeden, dat Verstand, door Smaak geleid, hier gewerkt hadt.
Terwyl ik, op myn gemak, een slingerend afgaande steilte afreedt, my toegeevende in die aangenaame mymering, welke een tooneel van deezen aart natuurlyk moest verwekken, diende een kleine kolom van rook, uit een digt hoog geboomte opgaande, my tot een verzekerend blyk dat deeze plaats bewoond was: kort daar op den hoek van eene omtuining omrydende, ontdekte ik een laag huis, met een groot voorplein, bezet met moeskruiden. Een langzaam opgaand grasperk omringde het huis van de moestuin door een wit lakwerk afgescheiden. Het huis, zelve was van ééne verdieping, had twee kleine vleugels; aan ieder einde van dezelve zag ik een vrugtboom om de vensters heen geleid. Te wederzyden van de deur stondt een groene tuinstoel.
Met veel genoegen deeze kleine fraaye Buitenplaats beschouwende, ging my op den weg voorby een Man, verbrand van kleur, van middelbaaren ouderdom, in een eenvoudig Landmans gewaad; ik had zyn aangezigt, zo my dagt, meermaalen gezien. Onzeker, nogthans, of dit iets meer mogt weezen dan die dagelyks voorkomende gelykvormigheden, (schoon ik teffens ontdekte, dat hy met eenige aandagt het oog op my sloeg,) reed ik voort. - Vervolgens eenige Werklieden, die na huis gingen, aantreffende, vroeg ik hun na den naam des Eigenaars dier kleine Landhoeve. Zy gaven my te verstaan, dat dezelve toebehoorde aan den Heer saintfort. Die naam trof my. Ik herinnerde my op de Academie eenen wil- | |
| |
liam saintfort gekend te hebben, toen een Jongeling van middelen, van een leevenden aart, niet misdeeld van bekwaamheden; doch los en buitenspoorig van wandel. Ik kon my te binnen brengen, zints gehoord te hebben, dat hy eene Vrouw naar de Mode, hem in losheid gelyk, getrouwd, en, binnen weinig jaaren, alle zyne middelen verspild hadt. Zou dit, sprak ik by my zelven, myn oude Kennis weezen? Zeker, ik dagt my zyn weezenstrekken te herinneren; hy scheen de myne niet vergeeten. 't Is gewis zo. Maar welk eene gedaanteverwisseling! - Vervuld met deeze gedagten, reed ik langzaam voort, en ontmoette andermaal dien Heer. Hy sprak my aan: ‘Indien ik niet mis heb, zyt gy de Heer D****. - Ja, en gy heet saintfort.’ - Dezelfde: ‘Hoe onverwagt is deeze ontmoeting?’ Naa veel wederzydsche gelukwenschingen sprak hy: ‘Kom, ga deezen avond niet verder; blyf hier eenige dagen. Gy moet het bedde en de tafel van uwen ouden Vriend gebruiken, en zien hoe de Landman saintfort leeft.’
Lang verzoeken was noodloos: want ik was verrukt over de ontmoeting, en volgde myn Vriend, die my na de stal geleidde, en zelve hielp, om 'er onze paarden op te zetten: hier op bragt hy my in huis, 't welk van binnen volkomen aan het uiterlyk vertoon beantwoordde. In het spreekvertrek stondt een Piano forte, waar op een Viool lag met eenig Muzyk; in een hoek stonden, op daar toe vervaardigde planken, eenige weinige Boeken, over den Landbouw, de Tuinkunst, eenige Engelsche Dichtwerken, hutcheson's Moral Philosophy, horatius, en eenige andere Latynsche Dichters.
Een oude knegt kwam binnen, en kreeg last om Mejuffrouw saintfort te verzoeken, dat zy een bed voor een vreemd Heer en het Avondëelen vroeg wilde gereed maaken. Tusschen beiden deeden wy eene wandeling in 't veld, en sleeten den tyd met praaten over onze oude Bekenden, tot wy, door een Knaap van twaalf jaaren, en een Meisje, drie jaaren jonger, geroepen wierden, om aan tafel te komen; deeze twee waren de eenige Kinderen van myn Vriend. - De Heer saintfort boodt my zyne Egtgenoote aan, als een oud en dierbaar Vriend. Ik bespeurde In die Juffrouw de uiterste beleefdheid en gespraakzaamheid, gepaard met die losheid van houding, eigen aan de zodanigen, die in een hooger leevenskring zich bewoogen hebben. - Onze Avondmaaltyd was eenvoudig, doch zeer smaaklyk; ons tafelgesprek belangryk en vrolyk. Nooit sleet ik aangenaamer avond. Naa dat Mejuffrouw saintfort heen gegaan was, bleeven wy nog zitten, en haar Man vong dit gesprek aan: ‘Deeze, myn Heer D****, is een der beste Vrouwen. Gy kende my voorheen; en ik heb de natuurlyke verwondering, welke u aangreep, als gy my in
| |
| |
deezen toestand zaagt, opgemerkt Ik zal u myne Geschiedenis verhaalen; want, voor een oud Vriend en Medgezell, kan dezelve, hoe eenvoudig ook, niet anders dan weetenswaardig weezen.
Myns Vaders dood, die voorviel weinig jaaren naa dat ik op de Universiteit kwam, deedt my, gelyk gy u misschien nog wel zult herinneren, een voorwerp worden van den nyd veeler onzer bekenden: dewyl men in 't algemeen sprak, dat ik een jaarlyks inkomen verkreegen hadt van 2000 Ponden Sterling. Reeds was ik aan eenige buitenspoorigheden overgegeeven: en de verspillende leevenswyze, waarin ik my nu dieper en dieper inwikkelde, gepaard met eene Onoplettenheid, niet oneigen aan die jaaren, verhinderde my, voor een geruimen tyd, te ontdekken, dat de vrye inkomsten myner goederen de helft niet beliepen van die men veronderstelde dat my 's jaarlyks ten deele vielen. Zelfs naa deeze ontdekking, vervoerde my de smaak, dien ik verkreegen hadt in alle soorten van verkwistingen naar de Mode, en de ongerymde trots, om het aanzien van een Man van middelen te bewaaren, tot het voortvaaren in die uitgaven, schoon ik overtuigd was, dat ze ten mynen verderve moesten uitloopen.
Myne ydelzinnigheid vondt zich niet weinig gestreeld door de aandagt, die de Jufferschap op my sloeg, die, gelyk zulks gereed viel te ontdekken; my aanzagen als een Jong Heer, in wien te winnen eenige eer stak. - Lucinda N - was, ten dien dage, het cieraad van de eerste gezelschappen in de Stad. Hoe zy 'er toen uitzag, kunt gy nagaan uit het vertoon, 't welk zy nog maakt. Met een allerschoonst gelaad, een welgevormde leest, met de voordeelen eener beschaafde opvoeding, en vry ruime onafhanglyke middelen, hadt zy ontelbaare bewonderaaren. 't Was voor my geen kleine zegepraal, dat deeze kleine Alleenheerscheresse, die over alle anderen de grillige oppermagt eener Coquette oefende, my op eene zo gansch verschillende wyze behandelde, als my moest overtuigen van haare gevestigde genegenheid mywaards. Ik bediende my van de ontdekking, die even zeer myn Hoogmoed streelde als myne Liefde voldeedt: want ik beminde haar opregt. En, in myn Huwelyk met lucinda, wier aart en smaak met de myne volmaakt strookten, stelde ik my voor, het aanhoudend genot van die Vermaaken, om welke te verschaffen, myne middelen thans vermeerderden.
Wanneer ik te rugge zie op de vier eerste jaaren van myn Huwelyk, is het even als de herinnering van een verwarden Droom. In dien geduurig rondloopenden kring van Uitspanning, waar in wy ons begeeven hadden, en, om in welken voort te gaan, de leevende en vrolyke geaartheid myner Egtgenoote my eer aanzette dan te rugge hieldt, bemerkte ik niet, dat haare Middelen, hoe groot ook, geheel niet konden toereiken, om de
| |
| |
bres, in myne eigene gemaakt, te herstellen. Eindelyk werd ik door myn Bankier opgewekt uit myne slaapziekte, door dien hy weigerde meerder gelds te schieten, of ik moest 'er andere panden voor geeven; toen ik my over deeze zaak by een Vriend vervoegde, betuigde deeze my openlyk, dat men my over 't algemeen aanzag als een Man, wiens middelen waren uitgeput.
In stede van door deeze tyding bedweimd te worden, bragt ze my tot myzelven, even gelyk pynlyke middelen de ylingen van een koorts doen overgaan. - Ik zag de dwaasheid der bedekking en teffens de hardheid, om den staat onzer zaaken door een ander aan myne Vrouw te laaten ontdekken. Maar die schrikbaarende ontdekking te doen, baarde zulk een heftige tweestryd, dat ik geen woorden weet om denzelven te beschryven. Ik bragt twee nagten slaapeloos door, zonder moeds genoeg om het geheim aan den dag te brengen. Lucinda's onophoudelyk vraagen na myne ongesteltenisse gaf aanleiding tot de ontdekking. De schok was hevig, en voor een oogenblik gaf zy zich toe aan Vrouwlyke aandoeningen. - 't Was maar voor een oogenblik. Wanneer zy, als met eene nieuwe ziel begaafd, en eene sterkte van geest, die my verbaasde, my in de armen nam, zeggende: Kom william, wy zyn beiden dwaas geweest, 't is niet meer dan regt, dat wy voor onze dwaasheid boeten; doch dat wy 'er uit leeren wys te worden. Dank god, wy zyn gezond, wy hebben elkander lief, en wy kunnen nog jaaren leeven. - ‘Maar,’ was myne vraag, ‘wat zullen wy doen?’ - Doen! sprak zy, Regtvaardigheid in de eerste plaats. Dat wy naauwkeurig nagaan wat wy schuldig zyn, en hoe veel wy bezitten om te betaalen.
't Was een nog heviger worsteling, myn toestand aan de waereld te ontdekken; van eene valsche schaamte veel te lyden hebbende, wilde ik, door nutloos uitstel, den tyd verlangen: doch de manlyke geest van myne lucinda ging myne zwakheid te keer. Het klonk de wereld niet vreemd in 't oor, met zekerheid te verneemen wat zy lang gegist hadt. Binnen kort was de lyst onzer schulden en goederen, nauwkeurig, opgemaakt, en een klein gedeelte van de goederen myner Vrouwe, 't welk zy niet moogt vervreemden, 'er afgenomen zynde, kwam 'er 2000 Pond Sterling te kort tot het betaalen onzer schulden. Dan eene zuivere opgave gedaan hebbende van myne bezittingen, ging ik een verdrag met myne Schuldeischers aan, en ontving de noodige kwytbrieven.
Thans kwam het 'er op aan, om een Leevensplan voor het toekomende te bepaalen. Een oud knegt van myn Vader hadt zich, verscheide jaaren geleden, in 't Noorden van Engeland nedergezet, waar hy op eene Landhoeve van den Graaf ***** woonde. Derwaards beslooten wy voor eenige maanden te gaan, tot wy alles zouden beschikt hebben. - Ik voelde
| |
| |
my getroffen door het wild en romanesk vertoon van dat schoone dal, en afgemat door zorge en angst, kwam myn geest tot kalmte, door de rust en eenzaamheid des landverblyfs. Dan, ik moet u bekennen, myn Vriend, deeze bedaardheid van geest hieldt geen stand De Man van de wereld kan niet op éénmaal de zeden en smaak eens Kluizenaars aanneemen. De verandering van de woeling myns voorigen leevens tot de doodlyke stilte, waar in ik thans myne dagen sleet, was te groot.
Naa eenige weeken verblyfs op het Land, was de nieuwigheid weg. Ik zag niet langer dezelfde schoonheid in de velden, bosschen, rotzen, die in 't eerst myne aandagt trok. De zeden des Landvolks waren my aanstootelyk, door derzelver boersheid; en in 't gezelschap van eenige weinigen der Edelen, hier omstreeks, vond ik niets dat my kon smaaken. Ik zag met hartzeer te rugge op den glans en 't gewoel myns voorigen leevens, en, hoe onmogelyk het voor my was, dezelfde genietingen weder te erlangen, zou ik gaarne na de Stad weder gekeerd zyn: en misschien, dezelfde vernederende rolle daar gespeeld hebben, welke daar vertoond wordt, door zo veele slachtoffers der Mode en Verkwisters, als ik was, die als geesten omzwerven op de plaatzen van openbaare vermaaklykheden; zich te vrede houdende, met aanschouwers te weezen van die tooneelen, waar op zy voorheen de eerste rollen uitvoerden.
Myne lucinda zag, met hartzeer, myn aangroeienden weerzin, en haar gezond verstand bedagt het gepaste hulpmiddel: ‘Wy, was haare taal, verveelen onszelven in een werkloos leeven. Wy kwynen door gebrek aan een voorwerp, om ons bezigheid te verschaffen. Ik heb op eene kleine Proeve gedagt; indien gy dezelve goedkeurt, zullen wy ze neemen. Wat zoudt gy 'er van zeggen, wanneer wy voor een tyd zelve Landhoevenaars wierden. Gy staat verzet over den voorslag; doch vergun my, myne meening breeder open te leggen. Veronderstel dat onze goede Landman zyn Land aan ons overdroeg; dat hy, voor een voegelyk loon, 't zelve behouwde, terwyl de kans, van winst en verlies, voor onze rekening liep. Ik weet, hy zal 'er in toestemmen, ik heb hem daar over gepolst. Het arbeidzaam gedeelte des Landbouws zal voor hem opkomen, wy zullen ons onledig houden, met deeze kleine plek gronds op duizenderlei wyzen te verfraaijen, met cieraaden, welke de Natuur aanbiedt, en waarvan uw goede smaak zich gereedlyk kan bedienen. Denk dat het slegts een Proeve is. Ons beding, dat wy maaken, moet voorwaardelyk weezen. Verveelt het ons, wy kunnen, als 't ons lust, van dit plan afzien, en een ander, 't geen ons dan beter behaagt, opvatten.’ - Om kort te gaan, myn Heer, ik schiep genoegen in het geopperde denkbeeld. Ons ontwerp was welhaast in gereedheid, en ik werd, gelyk gy my thans ziet, de Landhoevenaar saintfort.
Ik sloeg met yver de handen aan 't werk, om alles te verbe- | |
| |
teren; en voortgaande, op het beginzel, om Fraayheid met Nut te paaren, had ik, in 't verloop van weinig maanden, de omtrekken volbragt van dat plan, met welks voltooijing ik my zints heb bezig gehouden. In deeze bezigheid, waar in de geest veel meer deels neemt dan men doorgaans denkt, vond ik een bron van genoegen, veel ryker dan myne verwagting zich voorstelde. Elke dag voegde iets toe aan de schoonheden van myn kleine Paradys, en ik had de voldoening, van te ondervinden, dat deeze werkzaamheden, eerst aangevangen om op te eieren, meermaals het weezenlykst voordeel aanbragten. De schoone verscheidenheid van den grond was bedekt door een verwarde hoop kreupelhout. Ik vergrootte de uitgestrektheid van beploegbaaren grond, door de velden bloot te leggen voor het schynzel der zonne, welke daar op niet had kunnen doordringen, van wegen braamstruiken en distelen. Door het maaken van een Vischvyver, heb ik een stinkenden poel gedempt, en een moeras in een heerlyk weidland hervormd. Op het einde van het eerste jaar, gaf myn Opzigter, over den Landbouw, my hoope dat de volgende Oogst het dubbel zou opleveren, van 't geen de Landhoeve ooit onder zyn opzigt hadt opgebragt. De uitkomst beantwoordde aan zyne voorzegging. Hoe genoeglyk was het voor my, myn Vriend, te bemerken, dat de smaak van myne lucinda zich even als de myne schikte, naar onze nieuw aangenomene Leevenswyze. Verre van behebt te zyn met het zwak van Onbestendigheid, zo algemeen der Sexe toegeschreeven, verminderde haar lust tot het Landleeven niet; haare overleggingen liepen zamen in de zorge voor haar Huishouden, en de Opvoeding haarer Kinderen. Geheel was zy ingenomen met het volbrengen deezer huislyke Pligten, terwyl ik het oog liet gaan op den Landbouw en het Tuinwerk; wy hadden geen andere zorg dan die een saus kon geeven aan onze genietingen. In stede dat de tyd ons lang viel, reezen wy met de Zon op, en vonden
den dag te kort tot de bezigheden.
Wy hadden nu, door ondervinding, geleerd, hoe zeer een maatig inkomen genoeg is, om alle de weezenlyke behoeften des leevens te erlangen. Ten einde van het derde jaar, onze rekening opmaakende, vonden wy een zuiver overschot van 400 Ponden Sterling. Deeze som zouden wy, misschien, zonder eenige inbreuk te maaken op 't geen de wereld Eerlykheid noemt, als onze eigene hebben kunnen aanmerken. Maar, (dank zy gode!) hoe zeer wy aan de Wereld verslaafd geweest waren, wy hadden beter denkbeelden van Zedelyke Regtheid. 't Was onvoegelyk, voor onszelven op te stapelen, zo lang 'er één Persoon was, die kon zeggen, dat wy hem te kort gedaan hadden. Wy lagen dit geld op als het begin van een Fonds, ter betaalinge van dien billyken eisch, welken onze Schuldeischers nog behouden hadden: en 't is thans eenige jaaren geleden, dat wy kunnen zeg- | |
| |
gen, den laatsten penning van onze schuld afgedaan te hebben: 't Genoegen, uit deeze daad spruitende, moogt gy bezeffen; 't zelve te beschryven is my onmogelyk. Hoe jammerhartig zyn, in vergelyking daar van, de zelfzoekende voldoeningen van trotsheid, de laage inwilligingen van opgestookte begeerlykheden, en al die trein van wellustige geneugten, wanneer ze, ten koste van 't Geweeten, gekogt worden!
Zints myn verblyf te deezer plaatze, ben ik, meer dan eens, om het bevorderen myner zaaken, in de Stad geweest. Ik heb 'er dezelfde tooneelen, als voorheen, gezien, en anderen, even als my zelven, bedwelmd door den zwymelwyn van duizeling verwekkende vermaaken. Voor my is die toverkragt verdweenen, en ik verwonder my waar ten eenigen tyde het vermogen huisvestte om my te beleezen. - Maar ik heb in deeze bezoeken, ter Stede afgelegd, eene soort van Vermaak genooten, 't geen ik niet kan nalaaten te vermelden; te weeten, de hartlyke verwelkoming, die ik ontving van de besten onder myne oude Bekenden. Ik las op hun gelaad de goedkeuring van myn gedrag, en in hunne vriendlyke bejegening, met agting gepaard, genoot ik eene belooning, dierbaar naar evenredigheid van de waarde der geenen, die my dezelve schonken. - Niet minder is het genoegen, 't geen ik schep uit de hoogagting myner Buuren op het Land. Hunne Characters had ik voorheen niet op den rechten prys gesteld, ik beschouwde dezelve door de misleidende middelstoffe van myn eigen verbysterd oordeel. En in hun gezelschap smaak ik, met myne lucinda, zo niet de verfynde vermaaken van eene hoogstbeschaafde verkeering, de hoogschatbaarder geneugten van opregtheid, braafheid, en gezond verstand.
Zodanig, myn Heer, is thans veertien jaaren lang myne leevenswyze geweest, en ik geloof niet, dat ik dezelve ooit voor eene andere zal verwisselen. In dien tyd is de Landhoeve op myn naam, en dien van myn Zoon, overgetekend. Vindt hy smaak in een woeliger leeven, hy volge dien. Ik zal my te vrede houden met de bedenking, van hem een beter Vaderlyk Erfgoed naagelaaten te hebben, dan my te beurt viel; een Hart, niet bedorven door het vooruitzigt van ruimen overvloed, die my te wagten stondt, en eene Gesteltenisse, opgebragt tot de deugdzaame hoedanigheden van Vlytbetoon en Maatigheid.
|
|