Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBreedvoerig verslag van de gebruiken en zeden der tegenwoordige inwoonderen van Syrie.‘Syrie is in de Oudheid zo beroemd geweest, bovenal in de Heilige Geschiedenissen, en vervolgens als de voornaamste Zetel des Oorlogs, ten tyde der Kruistogten, dat een Verslag van de Gewoonten en Zeden diens Lands, in den tegenwoordigen tyd, niet dan welgevallig kan weezen voor dat gedeelte onzer Leezeren, en dit is niet gering, die smaak vinden in Volksberigten, welke wy hun gaarne, zo ras eene gunstige gelegenheid zich aanbiedt, mededeelen. Deeze vonden wy in 't voortreflyk Werk, van den Heere c.f. volney, getyteld, Voyage en Syrie et en Egypte, pendent les Années MDCCLXXXIII - MDCCLXXXIV en MDCCLXXXV, en dus van zeer laate Jaartekening. Meer behoeven wy het tegenwoordig Stukje, 't geen voor zich zelven zal spreeken, niet aan te pryzen.’
Syrie, zo wel als Egypte, heeft, veele Eeuwen geleden, groote omwentelingen ondergaan, die de Stammen van derzelver Inwoonderen in een gemengd hebben. Staan- | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
de het verloop van 2500 Jaaren, kunnen wy vyf Invallen tellen, die agtereenvolgend een vreemd Volk in dit Land bragtenGa naar voetnoot(*). - De Assyriers van Ninevah, omtrent den Jaare DCCL, vóór de Christelyke Jaartelling, den Euphraat overgetoogen, bragten in zestig jaaren, bykans, het geheele Land, ten Noorden van Judea, te onder. - De Chaldeen van Babylon, dit Ryk, van 't welk zy afhangelyk geweest waren, verwoest hebbende, volgden, als by erfregt, in de bezittingen op, en voltooiden de vermeestering van Syrie; het Eiland Tyre alleen uitgenomen. - Op de Chaldeen volgden de Persen van cyrus, en op deezen de Macedoniers van alexander. - Men zou hier uit verwagt hebben, dat Syrie niet afhangelyk zou worden van eene vreemde Mogenheid, en, volgens het natuurlyk Ryk van elk Land, een eigen Ryksbestuur gehad hebben: maar het Volk, 't geen in de SeleucidenGa naar voetnoot(†) alleen eigendunklyk regeerende Dwingelanden aantrof, zich genoodzaakt vindende een juk te draagen, verkoos het minst knellende, en Syrie werd, door de wapenen van pompejus, een Wingewest des Romeinschen Ryks. Vyf Eeuwen laater, wanneer de twee Zonnen van theodosius hun onmeetelyk Vaderlyk Erfgoed verdeelden, werd Syrie aan het Ryk van Constantinopolen gehegt. - In 't Jaar DCXXII, namen de Arabische Stammen, onder de banieren van mahometh, bezit van dat Land, en veranderden 't zelve in een tooneel van verwoesting. - Zints dit Tydperk is het van een gereeten door de Burger Oorlogen der Fathimiten en Omniaden; den Caliphen onttrokken door hunne wederspannige Plaatsbekleeders; de oorlogzugtige Turcomannen ontweldigden het deezen; de Europische Kruisvaarders betwistten het hun; de Mamaluken van Egypte hernamen het; tam-rlane met zyne Tartaaren verwoestten het, en viel het eindelyk in han- | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
den der Turken, die 'er twee honderd acht en zestig jaaren meester van bleeven. Uit zo veelvuldige lotwisselingen, is eene zeer groote verscheidenheid van Bevolking des Lands ontstaan; in zo verre, dat de Inwoonders niet moeten aangemerkt worden als het zelfde Volk; maar als een mengzel van verscheide Volken. In drie hoofdsoorten kunnen ze onderscheiden worden.
't Is noodig, ter oorzaake van eenige volgende onderscheidingen, de eerste en tweede hoofdsoort nader te onderscheiden. Dus moeten de Grieken gesplitst worden in - 1. Eigenlyke Grieken, doorgaans Schismatiken geheeten, of die verschillen van de Roomsche Kerkgemeenschap. - 2. Latynsche Grieken, met die Kerkgemeenschap vereenigd. - 3. Maroniten, of Grieken, van den Aanhang van den Monnik maron, voorheen onafhangelyk van de twee gemelde Kerkgemeenschappen; doch thans met de Latynsche vereenigd. De Arabieren scheiden zich nader in de vier volgende soorten. - 1. De Afstammelingen der Overwinnaaren, die veele verwandschappen hebben aangegaan, en het grootste gedeelte uitmaaken. - 2. De Montualen, van de voorgenoemde onderscheiden, door hunne Godsdienstige Begrippen. - 3. De Drusen, even zeer afgezonderd door hunne denkbeelden in den Godsdienst. - 4. De Ansarien, desgelyks van de Arabieren afstammende. By deeze Volken, die de oudste Inwoonders van Syrie, en de Bebouwers des Lands zyn, hebbe men drie andere Stammen te voegen, bestaande uit Schaapherders, die een zwervend leeven leiden: te weeten, de Turcomannen, de Kourden, en de Arabische Bedouinen. Dit zyn de Geslachten, verspreid over het Land, tusschen de Zee en de Woestyne ingeslooten, van Gaza tot Alexanderetta. - In deeze optelling is het aanmerkenswaardig, dat het Oude Volk geen zigtbaaren Vertegenwoordiger heeft: deszelfs Character is geheel en al vermengd met dat der Grieken: die, in de daad, zints | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
de dagen van alexander, in zekeren voege, tyds genoeg gehad hebben, om zich den tytel van Oorspronglyke Bewoonders toe te eigenen: het Land alleen, en eenige trekken der Gewoonten en Gebruiken, bewaaren de voetstappen der vroegere Eeuwen. Syrie, daar in ongelyk aan Egypte, heeft niet geweigerd vreemde Geslachten aan te neemen. Alle zyn ze daar, gelykerhand, Landeigen geworden. De Kleur volgt, in dit Land, dezelfde Wetten als in 't Zuiden van Europa, in de verschillendheden, uit den aart der Lugtstreeke ontstaande. Dus zyn de Inwoonders der Vlakten in 't Zuiden bruiner dan die in 't Noorden, en nog meer dan de Bergbewoonders. Op den Libanon, en in het Land der Drusen, verschilt de kleur niet van die der Franschen, in 't midden van dat Ryk. Men heeft hoog opgegeeven van de schoone kleur, en de geregelde weezenstrekken, der Vrouwen te Damascus en te Tripoli: doch dit laatste moeten wy op goed geloof aanneemen: want de sluier, welke zy bestendig draagen, laat niemand toe des algemeene waarneemingen te doen. - In veele streeken deezes Lands zyn de Vrouwen, ten dien opzigte, min schroomvallig; schoon niet min kuisch. In PalestinaGa naar voetnoot(§), by voorbeeld, ziet men de Vrouwen met ontbloot gelaad en hals; doch armoede en zwaare arbeid hebben haar geene persoonlyke bevalligheden overgelaaten. De oogen alleen zyn over 't algemeen schoon. De kleeding, welke zy over 't algemeen draagen, veroorzaakt, dat men de lichaamsgestalte by elke beweeging kan zien. 't Ontbreekt zomtyds aan fraaiheid; doch aan geene evenredigheid. Ik herinner my niet, in Syrie, of zelfs in Egypte, zwaar gebochelde of mismaakte Persoonen gezien te hebben. 't Is waar, dat men die ranke gestalten, welke in Frankryk zo zeer in den smaak vallen, hier zelden ontmoet: men heeft 'er in 't Oosten niets mede op. De jonge Dogters volgen haare Moeders, en gebruiken reeds vroeg bygeloovige middelen, om zwaarlyvig te worden. De Syriers zyn over 't geheel middelbaar van grootte: en, gelyk in alle heete Gewesten, schraaler dan de Inboorelingen van het Noorden. Niettegenstaande dit, treft men in de Steden 'er eenigen aan, wier uitsteekende bui- | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
ken toonen, dat de invloed der Leevenswyze, in zekere maate, dien der Lugtstreeke kan opweegen. Het Arabisch is de algemeene Taal in Syrie. De Heer niebuhr verhaalt, van hooren zeggen, dat het Syrisch nog gesprooken wordt in zommige Dorpen, op het gebergte; doch, schoon ik hier over eenige Monniken, die het Land zeer wel kenden, onderhouden heb, kon ik niets daar van verneemen. Zy berigtten my, 't is waar, dat men in de Steden Maloua en Sidnaia, niet verre van Damascus, zulk een bedorven Taaleigen hadt, dat het zeer bezwaarlyk te verstaan was. Doch deeze bezwaarlykheid bewyst niets: want in Syrie, even als in alle de Arabische Gewesten, veranderen de Tongvallen op alle plaatzen. Ten aanziene deezer Streeken mag het Syrisch als een doode taal worden aangemerkt. De Maroniten, die dezelve in hun Kerkdienst behouden hebben, verstaan nauwlyks iets van 't geen zy voorleezen. Ten opzigte van de Grieksche Taal, mag men dezelfde aanmerking maaken. Onder de Monniken, 't zy Schismatiken of Catholyken, zyn 'er weinigen die dezelve verstaan. Om kennis van die Taal te krygen, zouden zy 'er zich byzonder op moeten toeleggen op de Eilanden, in den Archipel. Daarenboven is het bekend, dat het hedendaagsche Grieksch in zulk eene maate bedorven is, dat het iemand, daar in kundig, zo weinig in staat stelt, om demosthenes te verstaan, als het Italiaansch hem cicero zou doen begrypen. De Turksche Taal wordt in Syrie van niemand gesprooken dan van de Soldaaten, de Landbestuurders, en de Turcomansche Horden. Eenige Inboorelingen leeren dezelve, om te gemaklyker met de Turken om te gaan, gelyk de Turken mede het Arabisch zich eigen maaken. Doch 'er is zo weinig overeenkomsts in de uitspraak en tongval deezer twee Taalen, dat geen derzelven ooit algemeen kan worden. De monden der Turken, gewend aan een brommende uitspraak, treffen zelden de scherpe toonen en sterke blaazingen van de Arabieren. Deeze taal bedient zich van zo veele Klinkers, en door de keel gevormde Medeklinkers, dat, wanneer men ze voor de eerste keer hoort, het niet anders gelykt dan het gegorgel in de keel. Deeze eigenschap maakt dezelve alle Europeaanen lastig: doch zo veel vermag de gewoonte, dat, wanneer wy by de Arabieren des klaagen, zy ons beschuldigen van mangel aan gehoor, en hetzelfde gebrek | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
aan onze Tongvallen wyten. Aan de Italiaansche Taal geeven zy den voorrang; en zy vergelyken, met eenigen grond van reden, de Fransche by het Turksch, en de Engelsche by het Persiaansch. Tusschen dezelve vindt men bykans dezelfde verschillendheden. Het Arabisch in Syrie is veel ruwer dan in Egypte: de Uitspraak der Regtsgeleerden te Cairo wordt ten voorbeeld van vloeibaarheid en fraaiheid bygebragt; dan, volgens de waarneeming van niebuhr, is die der Inwoonderen van Yemen, en van de Zuidkust, zeer veel aangenaamer, en zet aan het Arabisch eene vloeibaarheid by, voor welke men die Taal ongeschikt zou agten. - Men heeft het ondernomen, om overeenkomsten te vinden, tusschen de Lugtstreeken en de Taaluitspraaken: en, by voorbeeld, gezegd, dat de Bewoonders in het Noorden meer met de lippen en tanden spreeken, dan die van het Zuiden. Zulks moge waarheid weezen, ten opzigte van eenige gedeelten van ons Vaste Land; doch, om eene algemeene toepassing te maaken, moesten onze waarneemingen byzonderer en uitgestrekter weezen. In alle algemeene begrippen, de Taalen en derzelver aart betreffende, behoort men veel oplettenheids aan te wenden: want zy redenkavelen bestendig uit onze eigene, en, bygevolge, met een vooroordeel van hebbelykheid, 't welk zeer veel nadeels aan de juistheid der redenkavelingen toebrengt. De Turcomannen, de Kourden, en de Arabische Bedouïnen, hier boven vermeld, hebben geen vaste Woonsteden; doch zwerven steeds met hunne tenten en kudden in bepaalde Landstreeken, van welken zy zich als Eigenaars aanmerken. De Turcomannische Herderlegers staan zich, by voorkeuze, neder in de Vlakte van Antiochie; de Kourden in 't Gebergte, tusschen Alexanderetta en den Euphraat; en de Arabische Bedouïnen op de grenzen van Syrie, naby hunne Woestynen, en zelfs in de Vlakten, dieper landwaards in, als die in Palestina, Beka en Galilea. Laaten wy van elk derzelven een byzonder verslag geeven, en wel eerst van de | |||||||
Turcomannen.De Turcomannen behooren tot het aantal dier Tartaarsche Volkplantingen, die, ten tyde der groote Ommewentelingen van het Ryk der Caliphs, van het Oosten der Caspische Zee uittoogen, en de groote Vlakten van Ar- | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
menie en Klein Asia overstroomden. Hunne taal is dezelfde met de Turksche. Hunne Leevenswyze komt overeen met die der Arabische Bedouïnen. Gelyk zy, zyn ze Schaapherders, en gevolglyk genoodzaakt uitgestrekte Landen te doorzwerven, om spyze te vinden voor hunne talryke kudden. Doch 'er doet zich dit verschil tusschen beiden op, dat de Turcomannen, ryke weidlanden hebbende, eene grootere menigte Vee kunnen houden, zonder zich zo verre te verstrooijen als de Stammen in de Woestynen. Ieder hunner Ordous, of Legerplaatzen, erkent een Opperhoofd, wiens magt niet bepaald wordt door vastgestelde Wetten; maar door Gebruiken en Omstandigheden. Zeldzaam maakt hy 'er misbruik van, de Maatschappy niet talryk zynde, en de aart der dingen eene genoegzaame gelykheid tusschen de Leden bewaarende. Elk Man is in staat om de wapenen te draagen, en stelt 'er zyn eer in; dewyl niet alleen zyne veiligheid, maar de agting, op welke hy eisch kan maaken, van zyne persoonlyke sterkte afhangt. Al hun rykdom bestaat in Vee, als Kameelen, Buffels, Geiten, doch bovenal Schaapen. Hun voedzel krygen zy van de voortbrengzels der kudde en derzelver vleesch, 't geen zy in grooten overvloed hebben. Wat zy ten eigen gebruike niet behoeven, verkoopen zy in de Steden, aan het Volk op 't platte Land, en is bykans alleen genoegzaam om de Slagters huizen te voorzien. Voor 't zelve koopen zy Wapens, Kleederen, Zilver en Koorn. De Vrouwen houden zich onledig met spinnen, en het vervaardigen van Carpetten, welker gebruik, zints onheugelyke tyden, in deeze Landen heeft stand gegreepen: eene byzonderheid, die ten bewyze strekt van een Leevensstaat zonder verandering. De eenige bezigheid der Mannen is rooken, en het oppassen van het Vee. Steeds te paard zittende, met de lans op den schouder, met een krommen houwer op zyde, en een pistool in den gordel, zyn ze geweldige Ruiters en onvermoeide Krygslieden. Menigvuldige twisten voeren zy met de Turken, voor welken zy vreeslyk zyn: maar, dewyl zy, in afdeelingen, van Legerplaats tot Legerplaats voorttrekken, verkrygen zy die overmagt niet, welke hunne kragten, in één Lichaam verzameld, zouden te wege brengen. Dertig duizend zwervende Turcomannen telt men in de Landstreeken van Aleppo en Damascus, de eenige streeken van Syrie, waar in zy zich onthouden. In den Zomer bezoekt een | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
groot gedeelte deezer Stammen Armenie en Caramanie, waar zy de versche Weidlanden aantreffen: in den Winter betrekken zy hunne gewoone Kwartieren. Men noemt dit Volk Mussulmannen, van welken zy in 't algemeen het voornaamste Teken, de Besnydenis, draagen. Maar zy bekommeren zich over den Godsdienst weinig, en hebben noch de plegtigheden, noch de geestdrift, van een gezeeten Volk. - Wat hunne Zeden betreft, 't zou noodig weezen, zich lang onder hun opgehouden te hebben, om daar over, met nauwkeurigheid, te spreeken. De eenige byzonderheid, welke ik, met zekerheid, kan melden, is, dat zy het character van Roevers niet hebben, gelyk de Arabieren, schoon zy noch min edelmoedig, noch min gastvry, zyn dan deezen: en, wanneer wy in aanmerking neemen, dat zy een genoegzaam deel van de goederen des leevens, hoewel geen overvloed, bezitten, dat zy aan den oorlog gewoon, en tegen allen leed gehard, zyn, kan men zich gereed verbeelden, dat deeze omstandigheden hun voor het zedebederf der Stadbewoonderen, en van de verlaaging der Landlieden, moet bewaaren. - Het tweede Volk, 't geen wy, byzonderder, in overweeging zouden neemen, zyn de | |||||||
Kourden.De Kourden vormen een ander Volkslichaam, welks verdeelde Stammen zich, op gelyke wyze als de Turcomannen, over Neder-Asia verspreid hebben. Zy besloegen, bovenal, een honderd jaaren geleden, eene groote uitgestrektheid Lands. Hun oorspronglyk Gewest is die Bergketen, waar uit de onderscheide takken van de Tigris ontspringen. Deeze keten loopt Zuidwaards, tot de grenzen van een Land, door de hedendaagsche Aardrykskundigen, onder de benaaming van Kourd-estan, beschreeven. De oudste Oostersche Overleveringen en Geschiede nissen gewaagen van dit Land, als het Tooneel van veele Fabelgebeurtenissen. Zy zyn de eigenste Kourden, door xenophon vermeld, onder den naam van Kardukes, die zich tegen het wederkeeren der Tien Duizend verzetten. Die Geschiedschryver tekent op, dat zy, schoon van alle kanten door het Persisch Ryk omgeeven, altoos de magt van den Grooten Koning, en wapens van diens Sutrapen, uitgetart hebben. Hun Volkstoestand is nog bykans | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
dezelfde; want, hoewel in schyn schattingschuldig aan de Ottomannen, betoonen zy weinig ontzags voor de bevelen van den Grooten Heer en diens Pachas. Volgens 't berigt van niebuhr, die deeze streeken, in den Jaare MDCCLXIX, bezogt, hebben zy, in 't gebergte, eene soort van Leenregeering, niet ongelyk aan die by de Drusen gevonden wordt. Elk Dorp heeft zyn Opperhoofd, en het geheele Volk is verdeeld in drie voornaame en van elkander onafhangelyke Partyen. De geschillen, natuurlyk uit deeze regeeringloosheid ontstaande, hebben een groot aantal Stammen en Gezinnen van het Volk afgezonderd, die het zwervend leeven der Turcomannen en Arabieren aannamen. De Kourden zyn verspreid in Diarbeck, in de Vlaktens van Azroum, Erivan, Sivas, Aleppo en Damascus. Alle hunne Volkplantingen vereenigd, worden geschat op meer dan 140,000 Tenten, dat is zo veel gewapende Mannen, te bedraagen. Zy zyn, even als de Turcomannen, zwervende Schaapherders, doch van hun in Zeden verschillende. De Turcomannen geeven hunne Dogters ten Huwelyk met eene Bruidschat; de Kourden verkoopen ze tot Wyven voor eene geldsomme. De Turcomannen stellen geene waarde op de oudheid van afkomst, met den naam van Adel betyteld; de Kourden agten dit boven alles. De Turcomannen rooven nooit, de Kourden worden overal voor Bandetti gehouden, en zyn, onder dien naam, verschriklyk in het Land van Aleppo en Antiochie, waar zy de Gebergten, ten Oosten van Betlam, bezitten. Hier, en in het Pachaschap van Damascus, beloopt hun getal meer dan 20,000 Tenten en Hutten: want zy hebben ook hunne vaste Woonsteden. De Kourden draagen den naam van Mussulmannen, doch zy bemoeijen zich weinig met bespiegelende begrippen en plegtigheden. Veelen hunner, onder den naam van Yazdie, dienen den Chaitan of Satan dat is het Weezen Gode vyandig. Dit denkbeeld, voornaamlyk standgrypende in Diarbeck en op de grenzen van Syrië, is een overblyfzel van het oude Stelzel der twee Beginzelen, het een Kwaad en het ander Goed, 't welk, onder verscheide gedaanten, als Persische, Joodsche, Christlyke en Turksche, altoos in deeze Gewesten geheerscht heeft. Men heeft zoroaster aangezien voor den eersten Uitvinder; doch, langen tyd vóór dien Propheet, kende Egypte, onder de naamen van Osiris en Typhon, de | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Weezens, Ormuzd en Ahrimanes geheeten. 't Is desgelyks eene dwaaling, te gelooven, dat dit Stelzel niet voortgeplant zou weezen, tot den tyd van darius, den Zoon van hystaspes: want zoroaster, de Leeraar van 't zelve, leefde in Media gelyktydig met Salomo. De Taal, de voornaamste aanwyzing van de verwantschap der Volken, is onder de Kourden, in drie Uitspraaken, verdeeld. Dezelve heeft noch de blaazingen noch de keelletters van de Arabische, en men beweert, dat dezelve niet naar de Persiaansche gelykt; gevolglyk dat het eene oorspronglyke Taal moet weezen. Indien wy nu de oudheid van het Volk, 't welk dezelve spreekt, in aanmerking neemen, en de verbintenissen, welke het gehad hebbe met de Meden, Assyriers, Persen, en zelfs met de Parthen, zou men mogen vermoeden, dat de kennis dier Taale eenig licht zou kunnen verspreiden op de oude Geschiedenis deezes Lands.
('t Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|