Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Natuurlyke historie der keerkring-vogelen.(Volgens den Heer de buffon.)
Wy hebben Vogels gezien, die van het Noorden na het Zuiden trokken, en, met een vrye vlugt, alle de Lugtsteeeken te land en zee doorvlogen; wy zagen andere aan de Poolgewesten bepaald, en, als laatste Kinderen der stervende Natuure, aan de bevroozene streeken bepaald. De Keerkring-Vogel in tegendeel, schynt een weezen, aan de Zonnekar gehegt onder de brandende Lugtstreek, door de Keerkringen bepaald. 't Is uit deezen hoofde dat linnaeus hem den Dichterlyken naam van Phaëton geeft. In 't hedendaags Latyn heet hy Lepturus, by de Engelschen Tropick Bird, by de Franschen Oiseau Tropique of Paille en queue by de Spanjaarden Rabo di Junco, by de Hollanders Pylstaart. Zonder ophouden in die brandende Lugtstreek vliegende, zonder ooit buiten de twee uitersten van den Zonneweg te gaan, kondigt hy den Zeelieden de nadering aan der Keerkringen; een eigenaartige oorsprong van den naam daar aan gegeeven. Het zien deezes Vogels strekt ten ontwyfelbaaren teken, dat men onder de Brandende Lugtstreek komt, 't zy men van 't Noorden of 't Zuiden nadert; in die Zeeën ontmoet men Keerkring-Vogels. 't Is op de afgelegenste en diepste in Zee geplaatste Eilanden in den Oceaan der beide Indiën, als l'Ascension, St. Helene, Rodrigue, de France en Bourbon, dat deeze Vogels, by voorkeuze, heen vliegen, en hun verblyf houden. De groote ruimte der Atlantische Zee, ten Noorden, schynt hem tot de Bermudes gevoerd te hebben, bykans negen Graaden buiten den Noorder Keerkring, waar catesby ze zag komen nestelen, en broeden op de hooge rotzen, die deeze Eilanden omringenGa naar voetnoot(*); dit is de plaats des Aardkloots, waar zy zich het verste van den Brandenden Wereldgordel verwyderd hebben: voorts bewoonen zy, en zweeven heen, door de geheele breedte van dien Wereldkring, en worden weder gevonden aan de andere grenspaalen ten Zuiden, waar zy de Eilanden bevolken, door den Scheepsbevelhebber cook ontdekt, | |
[pagina 17]
| |
op het Paasch-Eiland, de Societeit- en de Vriendlyke Eilanden. De Heeren cook en forster hebben ook deeze Vogels aangetroffen op verscheide plaatzen in volle Zee, omtrent op dezelfde Breedte: want schoon derzelver verschyning aangemerkt wordt als een teken van de nabyheid des Lands, blykt het onlochenbaar, uit de verhaalen der Zeelieden, dat zy zich zomtyds op verbaazende afstanden verwyderen, en verscheide mylen ver vliegen. ‘Wy zagen’ schryft feuillee, ‘een Keerkring-Vogel op twintig Graaden Noorder Breedte, en drie honderd zes en dertig Graaden Langte. Ik stond versteld, deezen Vogel, op zulk een grooten afstand van het Land, als wy ons toen bevonden, aan te treffen; onze Capitein, die verscheide reizen na de Americaansche Eilanden gedaan hadt, myne verwondering bemerkende, verzekerde my, dat deeze Vogels 's morgens van de Eilanden afvloogen, om hun leevensonderhoud op Zee te zoeken, en 's avonds na hunne nesten wederkeerden, zo dat zy zich omtrent vyf honderd mylen van die Eilanden moeten verwyderenGa naar voetnoot(†).’ Behalven dat de Keerkring-Vogels zeer sterk en vlug van vlugt zyn, hebben zy, om zulk een langen weg af te leggen, het vermogen, om op het water te rusten; labat wil, dat zy 'er zelf op slaapen, en daar een steunpunt te vinden, door middel hunner breede geheel gevliesde Pooten, welker vingers gansch aaneen verbonden zyn door een vlies, gelyk die der Kormorans, Fregat-Vogelen, met welken de Keerkring-Vogel in aart overeenkomt, als mede in de gewoonte, om op de boomen te roesten; ondertusschen heeft hy meerder overeenkomst met de Zee-Zwaluwen, dan met een der gemelde Vogelen; naar dezelve gelykende in de langte der vleugelen, die kruislings over den Staart leggen, wanneer de Keerkring-Vogel zit; ook gelykt hy naar dezelve, in de gedaante van den bek, die, egter, veel sterker, veel dikker, en aan de kanten even getand is. De grootte van den Keerkring-Vogel is die van een gewoone Duif: en 't helder wit zyner Pluimadie zou genoegzaam weezen om hem uit te doen munten; doch zyn in 't oogloopendst kenmerk is een dubbele lange veder, welke zich vertoont als een Stroohalm, in den Staart gestoo- | |
[pagina 18]
| |
ken, 't geen hem den naam van Peille en queue heeft doen krygen. Deeze dubbele lange veder bestaat uit twee stukken, elk gevoegd aan de zyde van een bykans kaale pen, alleen bezet met zeer korte baardjes; deeze zyn verlangingen van de twee middelste Staartpennen, de Staart is voor het overige kort en bykans geen; deeze dubbele lange veder is twee- of vierentwintig duimen lang, dikwyls is de een langer dan de andere, zomtyds ziet men 'er slegts één, 't welk van toeval of den ruityd afhangt: want deeze Vogels verliezen als dan die wyduitsteekende Staartpennen, 't is als dan, dat de Inwoonders van Otaïti, en de daar omstreeks liggende Eilanden, deeze lange pennen opzamelen in de bosschen, werwaards die Vogels zich ter nachtrust begeeven. Die Eilanders vervaardigen 'er vederbosschen van voor hunne Oorlogshelden; de (aruïbes van America steeken deeze zelfde Staartpennen door het middenschot der neuze, om 'er zich fraaijer of verschriklyker door te maaken. Ligt valt het te begrypen, dat een Vogel, die zo hoog, zo vry, zo ver vliegt, zich bezwaarlyk aan een gevangen staat konne gewennen. De Markgraaf de querhouënt, op Isle de France zynde, hadt langen tyd een jongen Keerkring-Vogel gehad; doch hy moest, om hem te doen eeten, schoon reeds groot geworden, met geweld den bek openen, om hem het vleesch, waar mede hy hem voedde, te doen nuttigen; nooit wilde hy uit zich zelven eeten, en sliep bykans den geheelen dag. De korte en agterwaards staande Pooten maaken deezen Vogel zo log en loom van gang op den grond, als ligt en vlug in de lugt. Zomtyds heeft men waargenomen, dat deeze Vogels, afgemat, of door storm weggevoerd, het wand der Schepen in Zee ter rustplaats namen, en zich met de hand lieten grypen. Men onderscheidt de Keerkring-Vogelen in twee of drie soorten, welke my alleen als Verscheidenheden voorkomen. De Markgraaf de querhouënt verklaart deeze drie, op het Eiland l'Ascension, by elkander gezien te hebben. Het verschil is meest in de grootte gelegen; ééne soort of verscheidenheid heeft de uitsteekende Staartpennen rood. Meergemelde Markgraaf heeft de goedheid gehad, my het volgende berigt, op Isle de France opgesteld, mede te deelen: ‘de Keerkring-Vogel, met roode Pennen, nestelt op dit Eiland zo wel als de gewoone Keerkring-Vogel; de laatstgemelden in de holle | |
[pagina 19]
| |
boomen, op het groote Eiland, de eerste in die op de kleine Eilanden, daar omstreeks. Men ziet een Keerkring-Vogel, met roode Staartpennen, bykans nooit op 't groote Eiland komen, en buiten den Paartyd verschynt 'er de gewoone Keerkring-Vogel desgelyks zeldzaam; zy brengen het leeven door met wyd en zyd te gaan visschen, en rusten op het kleine Eiland, Coin-de-mize geheeten, twee mylen van Isle de France gelegen. In September en October heb ik de nesten der Keerkring-Vogelen gevonden, en in ieder derzelven twee Eyeren, geelagtig wit, met rosse plekken: men verzekerde my, dat 'er dikwyls slegts één was in het nest van de grootste soort der Keerkring-Vogelen: dus schynt het getal deezer Vogelsoort niet zeer groot te kunnen weezen.’ |
|