Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVan de betrekking tusschen het Geestelyke en het Stoflyke, of de gemeenschap tusschen de Ziel en het Lichaam. Door E. van Swedenborg. Benevens verscheide andere Stukken. Uit, en door, vergelyking van het Oirspronglyk Latyn, met de Fransche en Engelsche vertaalingen van de Heeren Peraut en Hartley, in het Nederduitsch overgebragt. In 's Gravenhage by J. du Mee en Zoon, 1788. Behalven het Voorwerk, dat XCVII bladzyden bestaat, 102 bladz. in gr. octavo.Van de drie heerschende gevoelens, nopens de gemeenschap tusschen de Ziel en 't Lichaam, te weten, | |
[pagina 615]
| |
dat van den natuurlyken invloed, van den geestlyken (of gelegenheid gevonden) invloed, en dat van de voorafvastgestelde overeenstemming, omhelst de Heer van Swedenborg het tweede opgenoemde; en zyn Tractaet is geschikt, om dat gevoelen uit te leggen; waertoe hy, zo hy ons bericht, de vereischte bekwaemheid heeft. ‘De waarheid naamlyk deezer stelling wordt,’ (gelyk hy zich uitdrukt,) ‘baarblykelyk, wanneer men weet wat, en welk het Geestelyke, met betrekking tot het Natuurlyke, en wat en welke de menschelyke Ziel, eindelyk welke deezen Invloed zy, die in en door de Ziel, in het bevattende en denkende vermoogen, en van daar in het Lichaam afdaald. Maar dit kan niet onderweezen worden dan door hem, aan wien GOD heeft vergund in maatschappy met de Engelen in de Geestelyke waereld, en ten gelyken tyde met de Menschen in de Natuurlyke waereld te weezen; en dewyl ik dit geluk gehad hebbe, heb ik dit alles kunnen verklaaren’. - Hiertoe schift hy zyne Verhandeling over dit Stuk in zestien opmerkingen, waer van de ene ons genoegzaem zo duister is als de andere; des wy, na derzelver overweging, niet in staet zyn, om 's Mans zogenoemde verklaring van dit gevoelen regelmatig en duidelyk te ontvouwen. Zulks ontstaet, denken wy, grootlyks, uit de veelvuldige, zo als ze ons voorkomen, verbloemde voorstellingen, en die de Schryver echter nu en dan letterlyk schynt verstaen te willen hebben; doch wanneer ze, naer ons inzien, geen verstandlyken zin behelzen. En 't is niet vreemd, dat wy ons hoofd hierover vergeefsch gebroken hebben, of 'er ongelukkig in geslaegd zyn; want de Heer van Swedenborg zelf zegt uitdrukkelyk, ‘dat men, om volkomentlyk te weeten wat en welke de geestelyke Invloed zy, moet weeten wat het Geestelyke in zyn weezen, wat het Natuurlyke en eindelyk wat de Menschelyke Ziel zy: om derhalven deeze korte Verhandeling beeter te begrypen, zal het noodig zyn eenige Afdeelingen van het Werk van de Huwlyks-Liefde te raadpleegen, en wel voor het Geestelyke No. 326 tot 329: voor de menschelyke Ziel, No. 315, en voor den Invloed van het Geestelyke in het Natuurlyke, No. 380, en breeder No. 415 tot 422’. - Dit zo zynde hadden de Vertalers deeze Stukken insgelyks behooren over te zetten: dewyl het nu vertolkte, by mangel hier van, het vereischte licht, ten rechten verstande, blyft derven. Zie hier, intusschen, wat 'er ook | |
[pagina 616]
| |
verder van zy, voor hun die zich op het verhael van onzen Schryver durven verlaten, een onwederleglyk bewys voor de gegrondheid van 't gevoelen der Voorstanderen van den geestlyken invloed. 's Mans verhael deswegens, op het zo even aengehaelde volgende, luid aldus. ‘Na ik, het geene men geleezen heeft, hadde geschreeven, bad ik den Heere, dat het my vergund mochte zyn met de Leerlingen van Aristoteles, van Descartes en van Leibnitz te spreeken, om hunne meeningen over den omgang van de Ziel en van het Lichaam te weeten. Onmiddelyk na myn gebed, zag ik rondsom my neegen Mannen, drie Aristoteliaanen, drie Cartesiaanen en drie Leibnitziaanen. De aanbidders van Aristoteles waaren aan de slinke, de aanhangers van Descartes aan de rechte zyde, en van agteren de begunstigers van Leibnitz: van verre en op eenen zekeren afstand den eenen van den anderen, zag ik drie Mannen, die als Aanvoerers scheenen, ik begreep dat het de Hoofden of de Meesters zelfs waaren. Achter Leibnitz was 'er iemand, die met zyne hand den sleep van zynen Tabbaard hield, en men zeide my dat het Wolf waare. Deeze neegen Persoonen weederzydsch elkanderen aanziende, groetten in den eersten elkander welleevend en begaaven zich in gesprek. Maar op het oogenblik verhief zich een Geest uit de Hel, houdende in de rechte hand eene kleine toors die hy voor hun gezicht bewoog, van toen aan wierden zy vyanden, drie tegen drie, zy zagen elkander aan met een dreigend gelaat: de drift van teegenspreeken en van twisten greep hun aan.’ - Ten einde van dit twistgeding, het welk wy, om hier niet te uitvoerig te worden, zullen overslaen, gebeurde naer dit verhael, het volgende. - ‘Als toen verscheen dezelfde Geest met zyne kleene toors op nieuw, maar in de slinke hand, en bewoog die achter hun hoofd. Op het oogenblik waaren alle hunne denkbeelden in de grootste verwarring, en zy begonden allen te roepen: onze Ziel noch ons Lichaam weet niet meer hoe het 'er by staat. Eindigen wy dan deeze geschillen door het lot, en voegen wy ons aan de zyde der party voor wie het eerste lot zal vallen. Zy namen drie kleene stukjes papier, op het eene van het welke zy schreeven, Natuurlyken invloed; op het ander Geestelyken invloed, en op het derde Voorafvastgestelde Overeenkomst. Zy leiden ze alle drie in den bol | |
[pagina 617]
| |
van een hoed, en koozen 'er een uit hun, om 'er een van te trekken. Deeze, de hand in den hoed gestooken hebbende, trok 'er dat geen der Briefjes uit, waarop stond Geestelyken invloed. Allen het gezien en geleezen hebbende, zeiden, de een nochtans met eene heldere en vlotte, de anderen met eene doffe en bedeesde stem: wy zyn allen van deeze parthy, terwyl het lot het dus wil. Maar eensklaps verscheen een Engel, die zeide: geloofd niet dat het by geval zy, dat dit Briefje van den Geestelyken Invloed het eerst uitgekoomen zy: het is door eene uitdrukkelyke toelaating Gods. Want gy, die een wervelwind van verwarde denkbeelden zyt, gy ziet de waarheid van deezen invloed niet; maar de waarheid heeft zelfs zich uwer handen aangebooden, op dat gy haar zoudet volgen.’ Zodanig een verhael van ene Godlyke beslissing over een Wysgeerig twistgeding, en dat nog wel op zo algemeen ene manier, welke niets doet ter ophelderinge van 't gevoelen zelve, zal zekerlyk het meerendeel onzer Lezeren ten uiterste ongerymd voorkomen; dan zo is 't niet by hen, die den Heer van Swedenborg ene ongemene agting toedragen, en hem in 't verhael van soortgelyke gebeurtenissen, of onderhandelingen in de Geestlyke Waereld, die veelvuldig in zyne schriften voorkomenGa naar voetnoot(*), ten hoogste geloofwaerdig houden. Men moet zich in de daed verwonderen over den Heer van Swedenborg, die by allen, welken enige verkering met hem gehad hebben, bekend staet voor een Man van een goed zedelyk character, by uitstek bekwaem, in meer dan één tak van Wetenschap, en die, des niettegenstaende, | |
[pagina 618]
| |
den hoogsten trap van dweepery heeft kunnen bestygen. Dan nog meer is het, althans by ons, te verwonderen, dat hy zo veel aenhangs verkregen heeft, het welk, inzonderheid na zynen dood, (zynde hy te London overleden in 't Jaar 1772, in het 84ste Jaar zynes ouderdoms,) grootlyks is toegenomen. 'Er zyn in Engeland, onder den naem van Theosophisten, en in Frankryk, onder dien van Martiniten, reeds talryke Societeiten, welker Leden hem voor eenen Godlyken Afgezant houden, en 'er zich op toeleggen, om zyne schriften, als van zodanig eenen, te onderzoeken. De Nederduitsche Vertaler verheft, in zyn Voorbericht, 's Mans schriften zeer hoog; maer de Fransche Vertaler Peraut drukt zich, in zyne Voorreden, sterker uit, daer hy ons hem voorstelt, ‘als een Schryver, waar van de Heere zich bediend heeft, als van een Werktuig, om ons alle zyne Verborgenheden te ontvouwen; - en wiens Godgeleerde Werken van eene al te verheevene Natuur zyn, om ze met eenig menschelyk saamenstelsel in vergelyking te doen koomen’. Wyders levert ons het Voorwerk nog ene breedvoerige Voorreden, of inlichtende Redenvoering van den Engelschen Vertaler Hartley, die 'er zyn werk van maekt, om te toonen, dat men zulke byzondere Godlyke bedoelingen, als de Heer van Swedenborg betuigt te bezitten, ook nog heden kan en mag verwachten; als mede dat men hem alleszins voor een volmaekt geloofwaerdig getuigen behoort te houden. Op dien voet stelt hy hem voor als een Ziender van den Heere gezonden, ‘die meer dan 25 jaaren lang door den Heere is begenaadigd geweest met een geduurig openbaar gezicht der geestelyke waereld: - die de buitengewoonste Boodschapper is, die god immer aan den mensch, seederd de tyden der Apostelen, gezonden heeft: - en dien men met goed recht den Apostel onzer dagen kan noemen’. - Uit dien hoofde is 't ook dat de Heer Peraut, welke hem insgelyks beschouwt, als een Schryver, dien het den Heere behaagd heeft de Leere der Waarheid in te geeven, in 't slot zyner byvoegzelen op de Voorreden van den Heer Hartley, allen Vertaleren der Schriften van den Heer van Swedenborg deze waerschouwing geeft. ‘Dat ze wel behooren toe te zien, den Schryver te geeven zo als hy is, zonder hem te veranderen, het zy door 'er by te voegen, het zy door hem iets te ontneemen, of zelfs door hem | |
[pagina 619]
| |
te doen zeggen het geen hy niet gezegd heeft; want ik geloof vastelyk, dat 'er even zoo veel kwaad in zy, vrywilliglyk de Godgeleerde Schriften van Swedenborg te veranderen, of 'er iets, wat het ook zy, van achter te laaten, als 'er zoude zyn in de Heilige Schriften of de Openbaaring te veranderen: in het 18 vaers van het laatste Hoofddeel van welk Boek 'er gezegd is: Ik betuige aan een ygelyk, die de woorden der Prophetie deezes Boeks hoort, dat, indien iemand tot deeze dingen toedoet, god over hem zal toedoen de plaagen, die in dit Boek zyn geschreeven. En in het 19 vaers voegt hy 'er by, indien iemand iets afdoet van de woorden des Boeks deezer Prophetie, god zal zyn deel afdoen uit het Boek des leevens, en uit de heilige Stad, en uit alle de dingen, die in dit Boek zyn geschreeven. De Godgeleerde Werken van Swedenborg zyn de leere onder deeze woorden benoemd: dat men zich des wel wachte iets 'er van te verwerpen, of by te voegen, of te veranderen. Het is beeter, indien gy 'er niet aan gelooft, die aan hun plaats te laaten, als niet tot ons gekoomen, dan ze eenigzins verminkt of veranderd in handen te geeven.’ Wy hebben dit een en 't ander uit het Voorwerk bygebragt, om te doen zien, welk ene hoogagting deze aenhang voor den Heer van Swedenborg voed; nu staet ons nog met een kort woord te melden, dat men by 's Mans Verhandeling, over de gemeenschap van de Ziel en het Lichaam, voorts gevoegd heeft etlyke kleine stukjes, die betrekking hebben tot 's Mans Leven en Schriften. En hier by komt ten laetste zyne voorstelling wegens het witte Paard. Openb. xix. 11-16: ter welker plaetze, volgens zyne voor ons zeer duistere verklaring, geleerd word, ‘dat omstreeks de laatste tyden der Kerke, de geestlyke of innerlyke zin des woords, geopenbaard zal worden: zynde het geene dat als dan moet geschieden, meede vs. 17-21 beschreeven’. - Ongetwyfeld zien de bovengemelde Aenhangers de aenvanglyke vervulling deezer voorspellinge reeds in zyne Schriften, nademael ze dezelven dermate ongemeen verheffen, ook daerom, om dat hy den verborgen, den geestlyken zin des Godlyken Woords voordraegt, daer hy, gelyk de Heer Hartley zich uitdrukt, ‘eene meenigte der moeilykste plaatsen, en die zelfs tot hier toe onbegrypelyk zyn gebleeven, door den regel der overeenkomsten, uitlegd, ons doende zien, hoe de Geestelyke zaaken door de natuurlyke worden vertoond en te kennen gegeeven’. |
|