Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Bybel der Natuur, ontworpen door J.J. Scheuchzer, in leven Hoogleeraar te Zurich, enz. In 't Nederduitsch overgezet en vermeerderd, door L. Meijer, S.Th. Dr. en Prof. Ord. aan 's Lands Hooge School te Franeker, enz. Vyfde Deel. Te Amsterdam, by M. de Bruijn, 1788. In gr. 8vo. 687 bladz.Het merkwaerdige in de Boeken der Koningen voorkomende, dat tot het plan van dit Werk behoort, word in dit vyfde Deel nagegaen, en 't zelve behelst dus ene opheldering van verscheiden gevallen en omstandigheden, welken ons nopens de Geschiedenis van 't Joodsche Volk in die boeken aengetekend zyn. De Hoogleeraer Meijer heeft zynen arbeid, in de Nederduitsche uitgave, naer gewoonte voortgezet, door niet alleen etlyke byzondere aenmerkingen in het Werk zelve in te vlechten, maer ook deze en gene stukken by manier van Toegisten opzetlyk te verhandelen: des Bybelonderzoekers kunnen zien, dat men in den voortgang van den arbeid bestendig werkzaem blyve, om de gegronde achting van dit Werk staende te houden. Zie hier, tot ene nieuwe proeve, het hoofdzaeklyke van 't geen zyn Hoogeerwaarde ons mededeelt, wegens de Stoetery van Salomo, waeromtrent het berigt 1 Kon. IV. 26. en 2 Chron. IX. 25 aldus luidt. Salomo had ook 40,000 paardestallen, tot zyne krygswagens, en 12,000 ruiters. - Of. Ook had Salomo 4,000 paardestallen, en wagens, en 12,000 ruiters: en hy leideze in de wagensteden, en by zich in zyne Koninglyke hofplaats te Jerusalem. Nopens dit bericht komt, in de eerste plaets in overweging, hoe dit bedryf van Salomo te vereffenen zy, met de Godlyke Wet, Deut. XVII. 16, die reeds, by voorraed, het vermenigvuldigen van paerden, en 't zenden van lieden na Egypte ten dien einde aen de Konin- | |
[pagina 610]
| |
gen van Israël verboden had? - Men vind 'er, die Salomo in dit geval vryspreken van overtreding, of hem ten minste als verschoonlyk beschouwen; doch, naer des Hoogleeraers inzien, zyn hunne aengevoerde bedenkingen niet zo gewigtig, dat hy 'er door overgehaeld worde: Salomo overtrad hier mede ene uitdrukkelyke Wet van God, onder anderen, blykbaer, met dat oogmerk gegeven, om Israel te meer van Egypte verwyderd te houden, ten einde dat Volk ene gelegenheid af te snyden, om tot de afgodery der Egyptenaren over te slaen. Verder valt hier, ten tweede, de vraeg; Hoe strookt het getal der paerden, dat men ten minste op 40,000 rekenen mag, met het getal der wagens, die, volgens 1 Kon. X. 26, een getal van 1400 uitmaekten, of wat evenredigheid heeft het zelve, met het getal der ruiteren, die 12,000 sterk waren? - Dan dit laet zich, gelyk de Hoogleeraer toont, op verschillende wyzen gemaklyk berekenen; vooral wanneer men, met Michaëlis, in aenmerking neemt, dat men oudtyds, gelyk ook nog wel heden, altoos een voorraed van paerden in den kryg met zich voerde. ‘Indien men nu, (zegt hy) voor ieder ruiter drie paarden (de Filistynsche ruiters hadden 'er wel vyf,) rekent, dan heeft men 36,000 voor de ruitery; en wierden 'er voor elken wagen twee paarden gespannen, dan vereischten die 1400 wagens 2800 paarden: dan bleeven 'er nog 1200 in voorraad overig, om daaruit, des noods, het gebrek, door onbruikbaar wordende ontstaan, te kunnen aanvullen. Dan is het getal van 40,000 paarden, met het getal der ruiteren en wagens, ten minsten naar die tijden, zoo onevenredig niet.’ Hierin is derhalven geen zwarigheid, maer niet zo gereedlyk valt het, ten derde, in de laetste plaetze, op te lossen: hoe de bepaling van 4,000 paerdestallen, 2 Chron. IX. 25. overeen te brengen zy met 1 Kon. IV. 26, daer 't getal der paerdestallen op 40,000 begroot word? - Het gevoelen van hun, die menen dat het Hebreeuwsche telwoord zo wel in de betekenis van vier, als in die van veertig, genomen kan worden, of hier, in de benoeming van 40,000, om ene schryffeil denken, is den Hoogleeraer Meijer niet aenneemlyk, het eerst aengeduide is niet gegrond, en 't laetste hakt den | |
[pagina 611]
| |
knoop in stukken, in plaets van hem te ontknoopen, Meer overweging verdient, zyns achtens, het volgende. ‘De meeste Uitleggers zoeken dit verschil dus overeen te brengen, dat ze 2 Chron. IX. 4000 geheele paardestallen, hoodanigen wij ook gewoon zijn bij dat woord te verstaan, aannemen; en van dezen zou ieder tien bijzondere, onderscheiden plaatsen, paardesteden of kribben, welken ook josephus Antiq. L. VIII. c. 2. door zijne ϕατνκς uitdrukt, gehad hebben: deeze kleinere stalplaatsen nu maakten dus het getal van 40,000 uit, 't geen 1 Kon. IV. word uitgedrukt. De Heer lilienthal, die in zijne Oordeelkundige Bijbelverklaaring. III D.k. 7. §. 171. deeze oplossing mede opgeeft, voegt 'er ook nog andere bij. Dog de meest waarschijnlijke is, zijns oordeels, dat Salomo, op onderscheiden tijden, dan eens 40,000, dan eens 4,000 wagenpaarden gehad hebbe. De eerste plaats behoort blijkbaar mede tot de beschrijving van den luister, die 'er in 't begin der regering van Salomo, en aan deszelfs hof, eer nog de tempel gebouwd was, plaats had. Maar in de laatste word deszelfs hofstaatsie beschreven, zoo als ze, na het voleindigen van den tempelbouw en andere groote gebouwen, geweest is. In 't begin had hij veellicht noodig, om meer paarden tot den oorlog te houden, dewijl zijn rijk nog zoo zeer niet bevestigd was, dan wel in 't vervolg van tijd, toen hij voor geen vijanden van buiten meer te vreezen had. - (Ook konden hem die paarden, gelijk hezel hierover schrijft, wanneer men deeze woorden tot het begin der regering van Salomo betreklijk maakt, zeer tot dienst strekken, om de bouwstoffen tot den tempel, en zijne andere gebouwen, van buiten 's lands aan te voeren: tot hoedanig een gebruik hij die menigte van 40,000 vervolgens niet meer noodig had, terwijl hij ze toen ook, om zich ontzaglijk te maaken, niet meer behoefde, maar tot 4,000 derzelver getal kon verminderen.) Veellicht was hij nu ook meer oplettend geworden, op het Godlijk verbod, het welk Israëls Koningen niet toeliet, om zoo veel paarden te houden. Veellicht waren door zoo veel kostbaare gebouwen zijne schatten uitgeput, en hij daardoor genoodzaakt, om zijne staatsie te besnoeijen. Langs deeze wegen laat zich deeze schijnstrijdigheid altoos wel oplossen. Dus hebben ook pfeiffer Dub. Vex. Cent. III. Loc. 17. en buddeus Hist. Eccl. V.T. | |
[pagina 612]
| |
F. II p. 183, hunne bedenkingen daarover opgegeven: gelijk mede hamelsveld, Bijbel verdeedigd II. D. bl. 92. in 't korte de bovenstaande oplossingen aangeeft. Eindelijk moeten wij ook nog de gedagten van den Heer michaelis hier omtrend hooren. De eerste plaats vertaalt hij in zijne Overzetting dus: Salomo had stallen voor veertigduizend paarden tot zijne ruiterij, en twaalf duizend ruiters. En in zijne Aanmerkingen daarop verklaart hij ze dus: Stallen voor 40,000 paarden zijn letterlijk 40,000 paarden kribben. Om dit beter te verstaan, moet men weeten, dat de Egiptenaaren, welken Salomo in deezen naarvolgde, gelijk hij ook van hun zijne paarden kreeg, hunne paarden niet ten platten lande, ook niet bij de burgerij in de steden verstrooid liggende, maar bij elkander in de steden hadden, in welken eigene stallen voor de paarden gebouwd waren. Dus had b.v. Thebe in Opper-Egipte 100 stallen, elken van 200 paarden, en 20,000 man aan ruiterij. Aldus maakte Salomo het ook; hij had ook hier en daar in zijn land, zonder dat ik nader weet waar, zijne ruiterij waarschijnlijk verdeeld, en liet stallen voor 40,000 paarden bouwen. Maar deezen worden naar de kribben, van welken wel elk paard zijne bijzondere gehad zal hebben, gerekend. Wij zouden veellicht eigenlijker 40,000 paardeplaatsen zeggen. De paarden waren 40,000, maar de ruiters slechts 12,000, want men hield toen meer paarden dan ruiters, welken de overige paarden nagevoerd wierden, om, wanneer 'er een sneuvelde, terstond weder van een ander gebruik te kunnen maaken. Voorts wijst hij zijne weetgraage Leezers na zijne Verhandeling over de Stoeterijen in Palestina. Dan hier (bl. 162.) verschilt de Ridder zeer van zich zelven, het is juist niet veel, maar geheel wat anders. “In het getal, zegt hij, van deeze stallen moet eene groote schrijffout begaan zijn. Want 1. Kon. IV. 26 vindt men 'er 40,000, en 2 chr. IX. 25 niet meer dan 4,000. Zekerlijk heeft men zich aan de kleinste begrooting te houden; en waarlijk ik zoude wel te vrede zijn, al wierd 'er nog een veel kleiner getal genoemd. Het getal van 4,000 is bij mij bijkans even zeer verdacht als dat van 40,000. En 400 stallen, zoo als homerus verhaalt, dat te Thebe waren, zouden voor de ruiterij van Salomo genoeg geweest zijn; al ware het ook, dat ieder van zijne 12,000 ruiters vijf paarden had gehad, | |
[pagina 613]
| |
gelijk wij voorheen van de Filistijnen zagen. Het getal is zekerlyk verkeerd afgeschreven, dan hoe het moete verbeterd worden kan ik niet zeggen. Ook komt my het getal der krygswagens van Salomo en Sisak verdacht voor. Hier is, in eene note onder op de bladz. ook nog aangemerkt, dat de Stallen in 't Hebreeuwsch תױא genoemd worden, door welken naam ze ook in het Syrisch en Arabisch betekend worden. - Wyders, dat 'er zijn, die, om de zwaarigheid te ontgaan, welke 'er in het buitenspoorig getal van 40,000 Stallen gevonden word, dezelven in even zo veel kribben, ieder voor één Paard, willen veranderen; dan hier mede is de andere zwaarigheid nog niet weggenomen, dat 'er het eerstemaal 40,000 en voor de tweede keer slechts 4,000 geteld worden. Om niet te zeggen, dat het ene zonderlinge manier van rekenen is, de kribben te tellen”. - Van deeze zonderlinge manier heeft zich echter de Heer michaelis in de bovenstaande Aanmerking op zijne Overzetting bediend, en deeze is echter laater dan de Verk. over de Stoeterijen geschreven, in welke hij de, door hemzelven zoo wel als van veele anderen gegevene, oplossing van 40,000 kribben verwerpt. Heeft hij dus geen oplossing gegeven? Of zal het gezegde in de Aanmerking, als het jongst geschrevene, eene verbeetering van het vroeger geschrevene uitleveren? Dan is het jammer, dat dit niet met een woordje gemeld is: en de Bijbellezer met eene nietsbeduidende aanmerking, welker inhoud van den Schryver zelven elders reeds afgekeurd was, word opgehouden! Zoo veel zien wij hier uit, dat men zich by die oplossing wel kan houden, tot zoo lang men eene betere heeft, en deeze belijdt de Heer M. zelve niet te kunnen geven. Men zal zich nu, bij zoo veele zwaarigheden en geschillen over deeze plaats, niet verwonderen, dat de Vijanden der Openbaaring ook hier uit zullen gepoogd hebben hunne wapenen tegen dezelven te smeeden. Meesterlijk heeft op zijne wijze, d.i. met verdraaijingen, onwaarheden en boerterijen, voltaire dit gedaan, en Melang. T.V. Ch. I. 40,000 wagenhuizen, van welken de tekst geen één meldt, aan Solomo toegeschreven: en wederom Diction. Philos. Art Salomon, 40,000 paardestallen voor de paarden van deszelfs wagens, iederen voor 10 paarden. Hier uit nu maakt hij zijne rekening op, | |
[pagina 614]
| |
en krijgt met de 12,000 ook van hem aan Salomo gegevene rijpaarden, een getal van 412,000 oorlogspaarden. Dit, zegt hy, is wat te veel voor een Joodschen Melk (Koning), die nooit oorlog voerde. Deeze pracht heeft geen voorbeeld in een land, 't welk niet dan ezels voedt, en alwaar heden ten dage geen andere rijbeesten zijn. Dan hier op is hem, in de Brieven van eenige Portugeesche en Hoogduitsche Jooden, 1 D. bl. 330. onder het oog gebragt, dat hij, terwijl hij, schimpend zijne boerterijen over de tegenstrijdigheden in den Bijbel de ruime teugel viert, zich zelven juist ook aan tegenstrijdigheden schuldig maakt. Naardemaal 'er, volgens zijn plan, niet de opgesomde slechts, maar wel 520,000 paardenGa naar voetnoot(*) moesten uitkomen: dat hij onkundig omtrent den grondtekst, en dus onbevoegd is om daar tegen te twisten, het Latijn der Vulgata niet eens verstaat, dewijl hij de praesepia equorum currilium et duodecim millia equestrium vertaald door 40,000 wagenhuizen enz.: dat hij zijne onkunde verraadt nopens de gesteldheid van het land, 't welk toen het tooneel deezer gebeurtenissen was, en nopens de berichten der nieuwere tijden aangaande deszelfs voortbrengzels’. |
|