| |
Eenige Berichten omtrent Grootbrittannien en Ierland. 's Gravenhage, by J. van Kleef, 1787. Behalven de Voorreden en Inhoud, 460 bladz. in gr. 8vo.
Wy behooren niet tot den Vriendenkring onzes Landgenoots, die ons deeze Berigten, Engeland, Schotland en Ierland betreffende, heeft medegedeeld; zyn Naam, dien hy in deezen niet verbergt, is voor ons eene verborgenheid; dan, heeft hy, zo in zyne Voorreden, als in zyn Opdragt, ons eenig licht gegeeven, wegens den Oorsprong en Aanleg zyns Werks. 't Een en ander mogen wy onzen Leezeren niet onthouden; en zal ten grond van verdere Aanpryzing strekken: als uitwyzende dat hy niet geteld moet worden onder de Reizigers, die in geslooten Postchaizen hun weg vervolgen, en eenige Anecdoten opgeeven, die zy opgezameld hebben op de Postpleisterplaatzen, eenige Verhaalen van hunne Bankiers ontvangen, of uit den mond van nog ongeschikter Persoonen gehoord; welke zy dan willen uitventen voor egte Berigten van een Land, van de Zeden der Inwoonderen, van de Staats- en Godsdienstgesteltenissen, en verdere byzonderheden, tot de door hun zo vlugtig bereisde Gewesten behoorende; noch ook tot de groote Bende van Uitschryveren.
Twee herhaalde keeren heeft de Berigtschryver het Engelsche Ryk bezogt, eens in den jaare 1774, wanneer hy dit Ryk byna geheel doorkruiste, en daarenboven nog een korten uitstap
| |
| |
na Schotland deedt, en eens in het jaar 1786, toen hy zich weinig minder dan het gansche Eiland van Grootbrittannien, en een stuk van Ierland, het Noordlykste gedeelte naamlyk, liet omvoeren, telkens iets meer dan zes maanden aan die Reize besteedende.
Op geene van beide dier Reizen, een der welken hy met zyne geliefde Reisgenoote, aan welke hy deeze Bladeren toewydt, hadt afgelegd, aan wier oordeel en doorzigt hy bekent veele der Opmerkingen, in deeze Berigten ingeweeven, verschuldigd te zyn, - op geen van beide hadt hy naagelaaten, het geen hy zag en opmerkte, voor zich zelven aan te tekenen; doch, zo als hy plegtig betuigt, met niet het flauwste oogmerk, om die Aantekeningen aan ieders oordeel door den Druk te onderwerpen, en dus ook zonder die nauwkeurigheid 'er by in agt te neemen, waar van hy zich anderzins het verzuim nimmer zou vergeeven hebben. - Eerst naa zyne terugkomst van den Tweeden Tocht stelde zich het oogmerk deezer Verhandelinge voor zynen geest, en hy vroeg zich zelven af, of hy de bewustheid van nuttig de kunnen worden aan eene ydelheid moest opofferen; of hy ziens- en weetenswaardige in de Drie Koningryken, door hem verzameld, daarom alleen te rug moest houden, om dat hy het niet zo volledig als hy wenschte, en zo oordeelkundig als hy het misschien in anderen eischen zou, kon mede deelen: of hy, om dat het hem onmogelyk was alles te zeggen, ook alles verzwygen moest. - De weegschaal sloeg, naa eenige aarzeling, naa de zyde der Drukpers over. Dit deedt zy zelfs met te sterker helling, toen hy bedagt, dat de meeste Schryvers, die Grootbrittannien tot het voorwerp hunner onderzoekinge gekoozen hebben, zich of slegts tot de Staatsgesteldheid van het Ryk en de Zeden der Natie bepaalen, of ten minsten indien zy al, van 't geen Vreemdelingen gewoon zyn te bezigtigen, spreeken, hun verhaal niet verder dan Londen en deszelfs omtrek, en, zo het veel is, tot Oxfort, uitstrekken, daar eene dubbele reize door dit Eiland hem in staat gesteld heeft, om byna van Graafschap tot Graafschap de merkwaardigheden, die ieder derzelver bevat, zynen Leezeren aan te bieden.
Zo veel hem mogelyk was verklaart hy de herhaalingen vermyd te hebben van dat alles, waar van hy, zonder een kundig Publiek te verongelyken niet veronderstellen mogt dat iemand onweetend ware, en zich hoofdzaaklyk met dat geen bezig gehouden, 't geen men meer onmiddelyk, door een verblyf in het Koningryk zelve, ervaart. Breken van anderen heeft hy onder het opstellen byna niet ingezien, de weinigen, die hy, van tyd tot tyd, moest aanhaalen, uitgezonderd: en heeft hy, door dezelfde vrees van noodlooze herhaalingen gedreeven, uit
| |
| |
geene andere bron dan die zyner eigene Aantekeningen willen scheppen.
Ten opzigte van Engeland meende de Schryver, en op goeden grond, dat men het aangenaamer en belangryker zou vinden, alles, naar de orde der Stoffen, byeen getrokken te zien, dan, indien hy zich, volgens den gewoonen trant, door zyne Leezeren van plaats tot plaats hadt doen vergezellen: terwyl egter een opzettelyk Register het verspreide wederom byeen verzamelt, en met een opslag vertoont, wat hy van elke Provincie, en elke Stad, in verschillende gedeelten van zyn Werk, heeft aangetekend. - Wat Schotland en Ierland betreft, omtrent die Ryken heeft hy eenen anderen weg moeten inslaan, schoon hy de Berichtgeever blyve, en zich aan die taak zo vast houde, dat geene alledaagsch voorkomende Reisontmoetingen, met welke men over 't algemeen niets te maaken heeft, den draad des Berigts afbreeken.
Wat Engeland betreft, wordt alles in drie Hoofddeelen begreepen. Het eerste Het Land; waar onder men een allerkeurigst berigt aantreft van de Landsgesteltenisse, zo uit- als inwendig; de Vrugtbaarheid van den bodem, de Steenkoolen, de Zoutmynen, de Mineraale wateren, de Buitenplaatzen in 't algemeen, en byzonder uitmuntende in grooten getale, breedvoerig, juist en tekenagtig beschreeven; als mede de Kabinetten der Natuurlyke Geschiedenis. - Het tweede, De Inwoonders betyteld, is zeer uitvoerig, al het weetenswaardige en door hem waargenomen opgeevende, van de Leevenswyze, de Vermaaken, de Uitspanningen, de Hospitaalen, de Godsdienst, de Weetenschappen, de Maatschappyen, de Bibliotheeken, de Kunsten, met de Merkwaardigheden, die zy opleveren, in Schilderyen, Oudheden, Standbeelden, en Gebouwen, alles met het oog eens Kenners beziende, en op eene bevallige wyze beschreeven. - Het derde, Het Staatsbestuur ten opschrift voerende, handelt over de Regeeringsgesteltenisse niet alleen, en wat daar toe onmiddelyk betrekking heeft, als de Landmagt, de Zeemagt, en het Finantieweezen, voorgesteld op eene wyze, die geene vooringenomenheid met, of tegeningenomenheid tegen, Engeland dit zo zeer verschillend beoordeeld Ryk. ten grondslage heeft, maar ook ontmoeten wy hier zeer leezenswaardige Berigten van de Markten, de verbaazende uitgesproten Fabrieken, van veelerlei aart, uit welke veel leerings te haalen is: en ten Slot eene Beschryving van de voornaamste Steden des Engelschen Ryks.
In de meer doorloopende Berigten, zo van Schotland als van Ierland, wordt niets overgeslaagen van 't geen de Nieuwsgierigheid des verlangt omtrent de tegenwoordige gesteltenisse. - Zulk een verslag moet onze Leezers begeerig doen worden van het Werk te neemen, en hunne Weetlust, die geene teleur- | |
| |
stelling zal ontmoeten, te verzadigen: of hebben zy nog iets meer noodig, de volgende byzonderheden zullen ter verdere opwekkinge van die graagte kunnen dienen. Byzonder bepaalde beschryvingen, welker voorraad ontelbaar is, daar laatende, zullen wy, uit elk Ryk, iets algemeeners opgeeven: en ons zetten tot het algemeen Verslag van de Hoofdstad in ieder.
‘Drie dingen,’ schryft onze Berigtgeever, ‘zyn 'er die te Londen de verwondering van een vreemdeling ten sterkste na zich trekken. Het eerste betreft de geduurig aanhoudende vergrooting deezer Stad. Zedert twaalf jaaren vond ik eene menigte nieuwe straaten en pleinen, en miste daar tegen wandelingen en tuinen, die ik my met genoegen herinnerde, en die nu tot Stad zyn aangelegd: men gaat geen eene straft ten einde, of men ziet eene gansche reeks nieuwe huizen, aan 't laatste van welke men altyd nog bezig is. Alle zyn het nette fatzoenlyke wooningen, wel niet prachtig, maar in een goeden smaak gebouwd, veel aan elkander gelyk, en van ééne hoogte De straaten, die 'er door gevormd worden, zyn mede recht en breed. De Voorsteden daarenboven strekken zich verscheiden mylen ver uit. Dorpen zyn zo goed als gedeeltens van Londen geworden: en men hoort thans van Yswinkels, Bals en Comedien, daar men, zoo zeer lang niet geleden, nog karnde en dorschte. Over 't algemeen zou ik, zonder grootspraak, durven staande houden, dat de Hoofdstad van Engeland, in deeze laatste twaalf jaaren, weinig minder dan de uitgestrektheid van den Haag heeft toegenomen. Wanneer men nu bedenkt, hoe duur aldaar de Leevensmiddelen zyn, hoe meer lasten 'er betaald worden dan elders, hoe veel kostbaarder het valt, nieuwe huizen te bouwen, dan oude te koopen; wanneer men het vergelykt met andere Steden, die insgelyks toeneemen, (gelyk de Leezer in 't beloop deezes Werks hier van veele voorbeelden aantreft, en daar hy bevindt, dat de Landbouw in het Koningryk niet minder bloeit dan weleer: zo dat de vergrooting van het hoofd niet ten koste van het overige ligchaam geschiedt, maar met hetzelve voortgroeit, dan kan men uit deeze vergrooting ook tot den aanwasch van Engelands welvaart een wettig besluit trekken
De ysselyke woeligheid van Londen is een noodzaaklyk gevolg van haare uitgestrekt- en volkrykheid: maar zy blyft niet te min voor vreemdelingen iets zo verwonderlyks, dat men 'er getuigen van moet geweest zyn, om 'er de gewaarwording van te kunnen bezeffen. Zekerlyk bepaalt zy zich meest tot sommige gedeeltens der Stad inzonderheid tot die Straat, die paralel met de Themse loopt, en tot eenige quartieren der City, gelyk ook van den dag en van het jaar: men ziet Londen in dit opzigt ten gunstigste wanneer men het in Mey, tusschen twaalf en vyf uuren, doorwandelt. Behalven de Huurkoetzen, die altyd inge- | |
| |
spannen achter elkander op straat staan, en waar van men 'er over de 1000, alle genommerd, en onder order wat zy voor elken afstand in rekening mogen brengen, optelt; behalven deeze, zeg ik, maaken de geenen onder dezelve, die daadelyk ryden, de Equipages van Particulieren, de Postchaisen, de Draagkoetsjes, de Fargons en Rypaarden, de lompe en zwaar belaadene Karren, met een Paard of acht 'er voor gespannen, gevoegd by een allerontzaggelykst getal voetgangers, zulk eene verwarring, vermenging en gedruisch, dat 'er de oogen van schemeren, dat men zich niet verstaan kan, en dat men somtyds gedrongen wordt een quartier en langer in den trein van Koetzen te blyven stil staan, tot dat 'er ergens lucht komt, en men weder met de file kan voortryden. Men kan begrypen, hoe dit by elke buitengewoone gelegenheid moet toeneemen.
Een derde voorwerp van verwondering zyn buiten twyfel de Winkels in deeze groote Stad, waar van het alle denkbeelden overklimmend aantal, de rykheid van Goederen, de aangenaame orde, waar in alles, inzonderheid tegen een half rond, of half vierkant, na de straat toe, uitsteekend Raam geplaatst is, en de dagelyksche Illuminatie derzelver 's avonds, veel met de nieuwe Lamp, eene ongemeene uitwerking doet. Parys verliest het in alle drie de opzichten, van Vergrooting, Volkrykheid, en het effect der Winkels, die daar schier alle van buiten onzichtbaar zyn, ver van Londen. - Voorts behoef ik niet te herinneren, dat eene Stad, gelyk Londen, alles in zich vereenigt wat men tot de genoegens van het leeven, tot nut en vermaak, zou kunnen wenschen. Men kan 'er alles leeren, alles bekomen. De geest vindt 'er dagelyks nieuw voedzel. Een Hof, vreemde Ministers, een Parlement, Gerichtshoven, Militie, Negotie, en zo goed als een Zeehaven, Collegien van Weetenschappen en Konsten, allerlei Godsdiensten, allerlei Uitspanning, gebrek aan werk voor niemand, die werken wil. Met één woord, alles is te Londen by elkaar, slechts de duurte der Leevensmiddelen, en de ysselyke afstand der Wooningen, mengen onaangenaamheden in deeze genoegens. - In die woelige Volkryke Stad is de Police, ten opzichte van het schoon houden en verlichten der Straaten, en van de schielyke toespringing in geval van brand, zelfs van de Correspondentie omtrent Dieven en Misdaadigers, en het vatten derzelven, voortreffelyk; doch, niettegenstaande het aantal van stille en bekende Wachten, heeft men het omtrent het voorkomen der misdaaden nog niet zeer ver gebragt; wat de Zeden betreft, is boven reeds afgehandeld, en 't is buiten dat gemaklyk zich voor te stellen, hoe sterk in zulk een Wereldstad de verleiding zyn moet.’
Het Berigt van Schotland vangt de Schryver te regt in deezer voege aan. ‘Ik zal een Koningryk schetzen, dat, schoon met Engeland door de nauwste banden vereenigd, in tallooze opzich- | |
| |
ten echter van 't zelve verschilt, dat, van die Zusterlyke Natie verongelykt en veracht, alles in 't werk stelt, om zich aan een hoon, zoo onbetaamelyk, als weinig verdiend, te ontworstelen; en dat in toeneemenden bloei het naar evenredigheid nog van zyne onderdrukkeren wint, hoe zeer ook deeze door natuur en door regeering beiden oneindig meer mogen begunstigd zyn.’ - De byzonderheden van Edinburg, Schotlands Hoofdstad, vermeld hebbende, luidt de algemeene Plaatsbeschryving in deezer voege. ‘Edinburg is eene Stad van veele Negotie, schoon zy meer dan eene myl van het Water aflegt; doch Leith, een dicht gebouwd en volkryk Plaatsje, aan de Forth, is haar Zeehaven; een breede weg, steeds afdaalende, geleidt daar heen, en deeze wordt zoo by aanhoudenheid met Huizen betimmerd, dat Edinburg en Leith welhaast alleen in naam onderscheiden zyn. Hier vindt men steeds een talryke Vloot Koopvaardyschepen Onder 't geen in de Hoofdstad gefabriceerd wordt, munt thans voornaamlyk het Linnen, voor Tafellakens, uit. Voorts maakt de toevloed, des Winters inzonderheid, van al den Schotschen Adel, behalven zoo veel Amptenaaren aan de Collegien en Gerichten, benevens de Universiteit, de Stad uitneemend luisterryk, en de uitspanningen, vooral de Bals, zyn 'er als dan ook onder allerlei Standen, geduurende een paar maanden, talryk, tot uiterstens toe. In Augustus lokken de Wedloopen, die op den weg na Leith geschieden, wederom zeer veel Lieden in de Hoofdstad
Het aantal der Studeerenden, op de Edinburgsche Universiteit, wordt tegenwoordig omtrent op 1000 geschat. Ver de meesten daar van leggen zich op de Medieynen toe, gelyk men, in dit opzicht, deeze Academie voor de eerste in de Waereld mag schatten: een roem, die wel eer aan Leyden toekwam! - Het Koninglyk Hospitaal heeft alle aanspraak op de oplettenheid en bewondering der Reizigers: een uitgestrekt, van buiten prachtig, van binnen ruim en zindelyk, Gebouw. Nimmer bevinden 'er zich zoo veel Kranken in als 'er in kunnen toegelaaten worden. Byna niemand wordt dit, op zyne begeerte, geweigerd. De inrichting deezer Stichting, de oplettenheid op de Zieken en Gekwetsten, van allerlei aart, verschillende Vertrekken voor verschillende soorten van Patienten, kunnen tot een modél voor andere Hospitaalen verstrekken. Alle Stads Doctoren, en alle Studenten in de Medicynen, hebben vryen toegang tot dit Gebouw, en de laatsten zwermen 'er als Byën, in een soort van Morsgewaad, des morgens door een, en oefenen zich aan de bedden der Patienten, en in het Theater, waar de Operatien geschieden, met duizendmaal meer voordeel dan zy in alle de Gehoorzaalen der kundigste Professoren saamen genomen in staat zouden zyn te raapen. Men vindt by dit Gebouw ook Baden, een Tuin voor de geenen die aan de beterhand zyn, en geheel om hoog een Toorentje, van waar men de Stad en haaren omtrek overzien kan.’
| |
| |
Van Dublin, Ierlands Hoofdstad, het plaatslyke en de voornaamste merkwaardigheden geschetst hebbende, in beide welke opzigten die Stad voor weinig Hoofdsteden in ons Waerelddeel behoeft te wyken, zegt hy, ‘verliest oneindig, wanneer men het van de zyde der Inwoonderen beschouwt, die op 2,50000 Zielen geschat worden. Ik durf het byna niet onderneemen de slordigheid, de vuilheid, en de armoede, van de geringsten onder dezelven, te beschryven, om dat ik beducht ben, dat men zal weigeren my geloof te geeven. Want, om niet te spreeken van het grootste gedeelte der Vrouwen en Kinderen, en zelfs van niet weinig Mans, die barvoets loopen, wie zal zich kunnen voorstellen, onder het bestuur van een Britsch Ministerie, en in de eerste Stad, na Londen, van des Konings Bezittingen, ten minsten twee derde der Inwoonders als bedelaars te zien gekleed gaan met Rokken, die, doorboord gelyk een zeef, gaten van allerlei grootte vertoonen, slechts van elkander afgezonderd door lappen van allerlei kleur, Rokken, aan welke niets meer bewondering verdient dan de kunst des draagers, van ze aan en uit te trekken, zonder dat ze in stukken op den bodem vallen, indien de moeilykheid hier van hen al niet dwingt, van ze tot zyn nacht zo wel als tot zyn daggewaad te bezigen? Wie zal zich kunnen verbeelden, (want de decentie verbiedt my op de onderkleederen, aan de bovenkleederen volkomen gelyk, eenige aanmerkingen te maaken,) dat zulk een dracht in meerdere of mindere trap van ellende zich bepaalt tot de heffe des volks, van beide Sexen, maar zelfs tot lieden is uitgestrekt, die zich zeer gebelgd zouden rekenen daar onder geteld te worden, tot Burgers en Burgeressen der Stad, tot Dienstboden, in zo verre zy geen levery draagen, zelfs in de huizen van Lords, tot persoonen, dien men den naam van Gentelman en Gentelwoman niet weigert; met één woord, dat voor een ieder, die niet
volstrekt de kleeding van een Heer of een Dame heeft aangenomen, een heele Rok en een heele Japon, ten minsten door de week, iets buitengewoons is. Ik kan niet genoeg herhaalen dat dit letterlyk moet opgevat worden, en dat ik niet by vergrooting spreeke. Fatsoendelyke Lieden, die nooit of weinig buiten hun Vaderland zich hebben opgehouden, zyn met dit jammerlyk gezicht zo gemeenzaam geworden, dat de verwondering eens Vreemdelings over iets, waar van geen ééne Landstreek, noch geen ééne Stad, de wederga aanbiedt, hun zelven tot verwondering strekt. Indien men nu bedenkt, welke middelen van bestaan een plaats, gelyk Dublin, daar een uitgebreide Handel gevoerd wordt, daar, behalven de Linnenfabrieken, nog Zyden, halve Zyden, en Katoenen Stoffen, vervaardigd worden, benevens Glas, en andere Manufactuuren; daar, gelyk te Londen, een Hof, een Parlement, allerlei Collegien, Militie, en nog daarenboven een Universiteit, zich vereenigen; daar
| |
| |
al de Adel en de Rykdommen van het Koningryk een gedeelte van het jaar residentie houdt; indien men bedenkt, welke middelen van bestaan een zulke Hoofdstad aanbiedt, dan kan men ligt bezeffen, dat de bronnen, uit welken deeze haveloosheid of luiheid zyn moeten, die liever alles verkiest door te staan, dan te werken, of eene aangebooren en door opvoeding versterkte onverschilligheid omtrent iets onbetaamelyks, dat men met alle zyne Stadgenooten gemeen heeft, of dartelheid en ongebondenheid, die de dagelyksche verdiensten liever aan vermaaken besteeden wil, dan aan de noodwendigheden van het leeven. Alle de drie redenen vereenigen zich buiten twyfel, om het verschynzel, waar van ik spreek, te bewerken. Sterker contrast is het niet mogelyk zich te verbeelden, dan wanneer men in dit opzicht de Ieren met de Inwoonders, en vooral met de Inwoonderessen, van Duitschland en Vrankryk, vergelykt, die voor een fraai gewaad, al was het alleen het bovenste, hunnen laatsten penning zouden veil hebben, en die zich liever, dan dit te missen, den haardsten arbeid getroosten, en den nypendsien honger verdraagen zouden. Men kan ligtelyk bezeffen, dat de onordentelykheid, die in één stuk te Dublin zulk eene hoogte bereikt heeft, zich by dat eéne niet bepaalt, en eene morssigheid, die in alles zichtbaar is, te weeg brengt, waar toe ongelukkig nog die nevel van stof, in welke de Stad by droog weder schier altyd als begraaven ligt, hoe zeer dit door gietkarren zou kunnen geholpen worden, medewerkt. Tegen deezen droevigen toestand van 't gemeen, steekt de pracht der Grooten op eene onbegrypelyke wyze af; niet zo zeer in de Kleeding: want deeze is 'er volkomen Engelsch als in de maaltyden en onthaalen, in welke de menigte, de uitgezogtheid en toebereiding der Spyzen, het van Londen wint: waar toe evenwel de goedkoopheid der Leevensmiddelen het haare
toebrengt - Aan goede Architecten en Beeldhouwers schynt het hier niet te ontbreeken; doch in het stuk der Weetenschappen en in den overvloed van Lieden, die zich door uitmuntende Werken beroemd gemaakt hebben, moet Dublin, niettegenstaande haare Universiteit, ver achter Londen en Edinburg te rug staan; ook treft men 'er in de Boekwinkels eene armoede van Schryvers over de Stad en het Koningryk aan, die onbegrypelyk is.’
|
|