Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 579]
| |
Geschiedkundige Ophelderingen, betreffende de Oorzaaken der Herroeping van het Edict van Nantes, en nopens den Staat der Protestanten in Frankryk, zedert het begin der Regeering van Lodewyk de XIV, tot op onzen tyd. Getrokken uit onderscheidene Handvesten van het Gouvernement. Eerste Deels 2de Stuk. Uit het Fransch vertaald. Te Amsteldam, by J. Kok Pietersz. 1788. In gr. 8vo. 154 bladz.Voor eenig maandenGa naar voetnoot(*) hebben wy onzen Leezeren eenig verslag gegeven van het Eerste Stukje deezes Werks. Thans zullen wy het doen van het Tweede. Het Xde Hoofdstuk, het eerste van dit Stukje, begint met een bericht van de voornaamste Staatsdienaaren aan het Fransche Hof, na het sluiten van den Nymeegschen Vrede. Het gezach van colbert, die altoos nog de Protestanten met eenige gemaatigdheid wilde behandeld hebben, verminderde daar allengskens, terwyl de invloed der geenen, welken voor geweldige middelen waren, meer en meer de overhand kreeg. De Koning leefde in overspelige gemeenzaamheid met Mevrouwe de montespan; maar begon zyne genegenheid allengskens te vestigen op de Weduw van den Dichter scarron, welke naderhand zo bekend werd onder den naam van Mevrouwe de maintenon. De eerstgemelde deezer Vrouwen werd door den Markgraave de louvois begunstigd. Deeze had zich tot nog alleenlyk met de bestuuringe der Oorlogszaaken en met de pracht van het Hof bemoeid, en geen deel gehad aan het Kerkelyke. Door zynen post gebonden aan de zaaken van het Leger, zag hy met smarte des Konings neigingen eenen minder oorlogszuchtigen draai neemen, en vreesde, dat hy daardoor, minder noodzaaklyk wordende, ook minder deel in het bestuur van zaaken zoude hebben. Zyne Staatzucht deed hem omzien na middelen, om zich te dringen in het geliefde ontwerp des Konings, de bekeering (gelyk men het noemde) der Hervormden. Hy wist met dat oogmerk een bevel te verwerven, om eenig Krygsvolk na Poitou te zenden, en verre het grootste gedeelte daarvan by de rykste Protestanten te doen inkwartieren; terwyl de zodanigen, welken door deezen last zich lieten beweegen, om tot het Roomsche Geloof | |
[pagina 580]
| |
over te gaan, van denzelven ontslagen werden. Dit bevel werd spoedig daarna algemeen gemaakt door het geheele Koningryk. Louvois, door wiens handen alles ging wat het Krygsvolk betrof, verkreeg hierdoor zynen wensch. En dit was het begin der zo verschrikkelyke Dragonnade. De trotze en straffe geaartheid des Staatsdienaars, gepaard met de vervolgzucht der Geestelyken, vooral der Jesuiten, deed de mishandeling der Protestanten veel verder gaan dan de Koning bedoelde, welke, volgens het beklaagelyke lot der Vorsten, op eene schandelyke wyze bedrogen werd, en meermaalen zyn ongenoegen betoonde over de gepleegde geweldenaaryenGa naar voetnoot(*). Mevrouw de maintenon wist haar, nog wankelend, gezach niet anders staande te houden en te vestigen, dan door te treeden in de maatregelen van louvoisGa naar voetnoot(†), schoon zy, in haar hart, van dezelve afkeerig schynt geweest te zynGa naar voetnoot(§). Het gevolg hiervan was, dat de Protestanten in menigte na andere Landen vluchtten, in weerwil van een gestreng verbod der RegeeringeGa naar voetnoot(‡). Het jaar 1682, waarin het Fransche Hof met dat van Rome in vyandschap geraakte, gelyk in het XIde Hoofdstuk verhaald wordt, scheen den Protestanten eenige verligting te zullen aanbrengen. Inderdaad werd verboden, andere middelen dan die van overtuiginge tegen hen te gebruiken, en eenige inbreuk te doen op de Edicten, van welke zy het genot haddenGa naar voetnoot(**). Maar de Wetten tegen de Vluchtelingen en de Wederafvalligen werden gestrenglyk uitgevoerd. De Geestelykheid, hoe zeer overtuigd, dat genoegzaam alle nieuwbekeerden in hunne harten der Protestantsche Leere toegedaan bleeven, schaamde zich niet dien dwang tot huichelaary te verdedigen, indien zy slechts de Calvinisten mogt uitroeienGa naar voetnoot(††). Ondertusschen stierf de Koningin in den Zomer van het jaar 1683, en in den volgenden Winter gelukte het Mevrouw de maintenon het toppunt haarer eerzucht te bereiken, door het Huwelyk, waarmede de Koning zich aan haar, schoon in het geheim, verbondGa naar voetnoot(§§). Ondertusschen maakte men bykans dagelyks Wetten, | |
[pagina 581]
| |
welke de geringe vryheid, den Protestanten nog overgelaten, steeds naauwer beperkten, en de schyn van inbreuk op dezelve was genoeg om de Leeraaren uit hunnen dienst te zetten, de Kerken te doen sluiten, en zelfs afbreeken, en alle openbaare godsdienstoefening te verbieden. De Protestanten, na veele vergeefsche aanzoeken, om van deeze onrechtvaardige behandeling bevryd te worden, verbonden zich eindelyk, te Toulouse, om op eenen bepaalden dag alle gesloten Kerken, in het Languedocsche en de naaste gewesten, te openen, in dezelve, en, daar zy afgebroken waren, op de puinhoopen te preeken. Dit beschouwde men als eenen opstand tegen de Regeering. Men wist, dat men daartoe genoegzaam reden had gegeven. Men wilde de moedige verdedigers van wettig verkregen rechten door straffen beteugelen; maar gaf tevens, om den schyn van edelmoedigheid te bewaaren, eene Amnestie, door louvois ontworpen, welke de Schryver noemt ‘een duidelyk blyk van de gestrengheid deezes Staatsdienaars’Ga naar voetnoot(*), wiens wreedheid nog nader blykt uit het herroepen deezer Amnestie, en uit zyne brieven, schoon hy somtyds, uit Staatkunde, zich geliet de voorkeus te geeven aan eenigzins zachtere middelen. Dit, met eenige trekken uit het character van lodewyk de XIV, eenen Vorst van groote hoedanigheden, maar van eene verwaarloosde opvoedinge, maakt den inhoud uit van het XIIde en het XIIIde Hoofdstuk. Het XIVde behelst een verslag van het ontwerp, dat op deezen tyd in des Konings Raad gevolgd werd, om den Protestanten alle Voorrechten, welke hun nog waren overgebleven, het eene na het andere te ontneemen, zonder geweld te pleegen tegen hunne persoonen, of hen rechtstreeks te dwingen tot afzweeringe van hunne gevoelens. Zy behielden de enkele vryheid van geweten, het oefenen van zodanige beroepen, welke hun, zonder de geweldigste benadeeling des Ryks, niet konden ontnomen worden, en die rechten, ‘van welke men’ (zo als de Schryver zich uitdrukt) ‘geen Ingezeten kan berooven, zonder de menschlykheid te beledigen, gelyk de vryheid om zich in 't huwlyk te begeeven, hunne dooden te begraaven, en die, van hunne Kinderen op te voeden.’ Men liet eenige Leeraars onder hun toe, | |
[pagina 582]
| |
welken niets meer mogten doen dan de Huwelyken inzegenen, en de Kinderen doopen, zonder by die plechtigheden eenige andere godsdienstoefening te voegen. Doch de heerschzucht van louvois wierp het ontwerp, om op deeze wyze den Protestanten hunnen Godsdienst moede te maaken, welhaast in duigen, gelyk in het XVde Hoofdstuk breedvoerig verhaald wordt. Het geweldig dwingen en mishandelen der Protestanten ging op nieuw zynen gang. Het lust ons niet de byzonderheden daarvan op te haalen. Maar wy kunnen niet afzyn, van een gedeelte der woorden van eenen der grootste mannen, welken Frankryk in deeze Eeuwe heeft gehad, den Kanselier d'aguesseau, uit onzen Schryver over te neemen. Spreekende van de menigte der Protestanten, welken tot den Roomschen Godsdienst overgingen, zegt hy: ‘De wyze, op welke dit wonderwerken werd uitgevoerd, is maar al te zeer bekend: myn onderwerp noodzaakt my niet om hetzelve hier te verklaaren; en gave god, dat het my even mogelyk was, om de herdenking daar van uit ieders geheugen te wisschen, als het my gemakkelyk is, om 'er niet van te spreeken, enz.’Ga naar voetnoot(*). Van de toen gepleegde gruwelen kan men eenig verslag vinden by onzen Schryver, gelyk ook in het meermaalen aangehaalde Werk van millot, maar allerbreedvoerigst in benoit's Geschiedenis van het Edict van Nantes. Eéne byzonderheid is te aanmerkelyk om ze niet aan te tekenen. De Intendant van het Landschap Béarn ‘verklaarde’ zegt de Heer rulhiére, ‘dat de Koning niet meer dan éénen Godsdienst in zyne Staaten wilde dulden. Deze Intendant, welke foucault genaamd werd, was de Kleinzoon van den Ingenieur, welke den Dyk van Rochelle voorsloeg en voltooiën lietGa naar voetnoot(†). - Het schynt dat hy zelfs een roem voor zyne familie stelde, in dezen aangeërfden iever, ter verdooving eener Aanhang, tot welkers verzwakking zynen Grootvader reeds zo veel had toegebragt...... Zyne kennis was uitgestrekt, en aan hem is men door een genoegzaam vreemd verschil, de ontdekking en de algemeen-maaking van een berugt Werk der oudheid, over den dood der VervolgersGa naar voetnoot(§), verschuldigd. - | |
[pagina 583]
| |
Al wat de buitenspoorigheid der Soldaaten kon verzinnen, werd in Béarn tegen de Calvynisten ten uitvoer gesteld. Men verhaald van hem, dat hy meer dan eene soort van pyniging verzonnen heeft’Ga naar voetnoot(*). - Het ergste gedeelte deezer geweldenaaryen hield men voor den Koning bedekt, en misleidde denzelven, door voor te wenden, dat men, behalven redelyke overtuiging, alleen eenig geld besteed, of eenige inlegering van krygsvolk zonder verderen overlast gebruikt had, om de Protestanten te doen veranderen van belydenisseGa naar voetnoot(†). Ondertusschen schynt men in des Konings Raad ondersteld te hebben, dat, niettegenstaande de verminderinge van het getal der Protestanten, evenwel nog veelen zouden overblyven, welken men als burgers wilde verdraagen, doch zonder hun eenige openbaare godsdienstoefening, of daar toe strekkende byeenkomsten, toe te staanGa naar voetnoot(§). - In deezen toestand van zaaken werd, op den 18 October, des jaars 1685, het bekende Edict van Nantes te eenemaal vernietigd en herroepenGa naar voetnoot(‡), Men ging hierin te werk met eenige overhaasting. Mistrouwen van de oprechtheid der nieuwbekeerden schynt de oorzaak geweest te zyn, dat men noodig oordeelde, alle tot nog toe gedulde Leeraars, welken den Roomschen Godsdienst niet wilden omhelzen, uit het Ryk te bannen. En hierop volgde de geweldige ontvolking, welke Frankryk zich door deezen, even zeer tegen de gezonde Staatkunde, als tegen Rechtvaardigheid en goede Trouw strydig, een strop op den hals haaldeGa naar voetnoot(**). De twee overige Hoofdstukken geeven eenig bericht van de verwarringe, welke deeze herroeping in Frankryk veroorzaakte. Het Edict, waarby dezelve geschiedde, verbood den nog overgebleven Protestanten overlast aan te doen. Dit ontroerde de nieuwbekeerden, welken men te vooren had gezegd, dat de Koning geene Protestanten meer wilde dulden. Behalven de knaaging van hun geweten, beschuldigden zy nu zich van te haastig te zyn geweestGa naar voetnoot(††). Dit gaf aanleiding tot nieuwe wreedheden. Men ontnam den Protestanten, en zelfs den nieuwbekeerden hunne Kinderen, om ze in het Roomsche Geloof op te voedenGa naar voetnoot(§§). Men gaf de gestrengste bevelen tegen | |
[pagina 584]
| |
het ontvluchten, en stelde wachten op de grenzen, om het te belettenGa naar voetnoot(*). Men benam den Nieuwbekeerden de vrye bestelling over hunne goederenGa naar voetnoot(†). En dewyl sommigen deezer op hun doodbed de hun afgedwongen afzweering herriepen, strafte men dit met hunnen lichaamen eene eerlyke begraaffenis te weigeren. Doch schielyk vond men zich genoodzaakt, tot eenigzins zachtere schikkingen ten deezen opzichte over te gaanGa naar voetnoot(§). De wreede middelen, van welke men zich bediende tegen de Protestanten, en van welke de Schryver in het laatste Hoofddeel nog voorbeelden opgeeftGa naar voetnoot(‡), werden ondertusschen niet algemeen goedgekeurd. De Jesuiten, met hunne aanhangeren, waren 'er de voorstanders van, maar de Jansenisten, van welken zich eenigen ook aan het Hof bevonden, spraken 'er van met zo groote betooninge van afkeuringe, als zy dorsten laaten blykenGa naar voetnoot(**). Anderen, welken het onheil van Frankryk beklaagden, en zwaarhoofdig werden over den aanwas van krachten, welken de Protestantsche Mogendheden, met welke Koning lodewyk kort daarna in oorlog geraakte, hierdoor kreegen, wenschten, dat men de Protestanten in het geruste bezit hunner godsdienstoefeninge gelaten had, of wilde herstellen. Onder deezen behoorde de vermaarde vauban, welke de edele vrymoedigheid had, van den Koning de herroeping en vernietiging voor te slaan van alles, wat in etlyke jaaren tot nadeel der Protestanten besloten en gedaan wasGa naar voetnoot(††). Hiermede eindigt dit Stukje, het geene wy geleezen hebben met aandoeningen van medelyden met de Onderdaanen van eenen willekeurigen en bygeloovigen Vorst; met dien Vorst zelven, welke, schoon van geene kwaade geaartheid, door de inblaazingen der geenen, welken hem omringden, en door zyne eigene verwaandheid, zich liet verleiden tot het bewerken der rampzaligheid van een groot gedeelte zyner beste Onderzaaten; en met eenen Schryver, wiens leezenswaardig Werk eene zo gebrekkige Vertaaling moest ten deel vallen. Over die Vertaalinge hebben wy reeds te vooren ons gevoelen gezegd. Dit tweede Stukje heeft dezelfde gebreken als het eerste, waarvan wy veelvuldige voorbeelden konden bybrengen, Indien wy niet schroomden onze goede Leezers te verveelen. |
|