| |
Het Wigtige der Godsdienstige begrippen; door den Heer M. Necker. Uit het Fransch vertaald. Te Amsteldam by M. Schalekamp, 1788. In gr. octavo 222 bladz.
Ene levendige overtuiging van den heilzamen en kragtdadigen invloed der Godsdienstige begrippen, op het wezenlyke geluk der Burgermaetschappye, heeft den Mensch- en Staetkundigen Necker genoopt, om dit onderwerp opzetlyk na te gaen, en zyne overdenkingen deswegens in ene geschikte orde te brengen, te meer, daer 'er maer al te velen gevonden worden, die dezen steun der Burgermaetschappye poogen te verzwakken, ja te vernielen. ‘Er is, (zegt hy met regt,) misschien nimmer een dringender tijdstip van wezentlijker noodzakelijkheid geweest, dan heden, om de menschen het gewigtig belang dat zij hebben bij Godsdienstige gevoelens te herinneren. Immers zijn dezelven hedendaagsch niets dan vooroordeelen, wanneer men den geest der losbandigheid, en dien der lichtvaardigheid zal geloven, gevoegd bij de fraaie voorschriften der Bon Ton, en nog meer, wanneer men op iets wezentlijker acht geeft, ik meen op de onderwijzingen van zodanige Wijsgeeren, die zich bevlijtigen, om die verscheidene voortbrengzelen eener bedorven verbeelding, en die eener zinlooze laatdunkendheid en verwaandheid te doen aanwakkeren, en met veréénde krachten te doen werken.’ Derzulker poogingen nu tegen te gaen, en de noodzaeklykheid van den Gods- | |
| |
dienst, ter bevorderinge van 't heil der Maetschappye, te handhaven, is het hoofdbedoelde van dit Geschrift; 't welk de Heer Necker, met een welwikkend oordeel, en ene manlyke Godsdienstigheid, op de bescheidenste wyze, ter overtuiginge van allen, die voor overtuiging vatbaer zyn, uitvoert; des zyne behandeling van dit onderwerp niet wel kan missen van de hoogste goedkeuring der verstandige voorstanderen van den Godsdienst weg te dragen. - Na de Inleiding, in welke hy 't bovengemelde, en 't geen daer toe betreklyk is, breeder ontvouwt, brengt hy zyne voorstellingen deswegens onder tien Hoofdstukken.
In 't eerste bepaelt hy zich tot ene overweging van de betrekking der Godsdienstige begrippen op de algemene order; en legt het 'er inzonderheid op toe, om onder het aentoonen van derzelver heilzamen invloed in dit opzicht te doen zien, hoe onverstandig zy handelen, die den werkzamen invloed van den Godsdienst plaets willen doen ruimen aen de ziellooze leeringen ener staetkundige Wysbegeerte. Ene zedekundige Catechismus, alleen gegrond op grondregelen, getrokken uit het natuurlyke regt, schiet hier, volgens zyne welberedeneerde ontvouwing, verre te kort, by ene Godsdienstige Zedekunde, gegrond op de kundigheden, die wy van God hebben, als Schepper en Beweger van 't Heelal, die onze handelingen gadeslaet, en ons, naer gerade van derzelver aert, beloont of straft. - Dit onderwerp word in het volgende Hoofdstuk nog verder nagegaen, ook met betrekking tot den invloed der wetten, en dien van het algemene denkbeeld of volksbegrip. Zulks doet den Heer Necker zich verledigen, om de magteloosheid der staatkundige wetten te ontvouwen, met opzicht tot de beoogde regeling der menschlyke bedryven; daer 'er zo velen zyn, en wel zulken, die eene zich zeer wydverspreidende nadeelige uitwerking hebben, op de algemene orde, welke men, door staetkundige grondregels, vrugtloos zal zoeken te handhaven of te bevorderen; dat alleen door de Godsdienstige zedekunde te wege gebragt kan worden. En niet minder zwak is, vervolgt hy, het steunzel, dat men waent te vinden, in het algemene denkbeeld of volksbegrip; als ware dit, onafhangelyk van Godsdienstig beginzelen, genoegzaem om de maetschappy de openbare orde in agt te doen nemen, door de krachtige werking van der menschen begeerte naer agting en lof, midsga- | |
| |
ders der vreeze voor veragting en schande. 't Is toch, wanneer men alles behoorlyk nagaet, blykbaer, dat die beweegraderen niet geschikt zyn, om het bedoelde genoegzaem uit te werken; en vooral niet, om, langs dien weg, een algemenen grondregel voor
aller gedrag, in alle omstandigheden, op te leveren; dat enkel te vinden is by den werkzamen invloed der Godsdienstige begrippen; die en de wetten en het volksbegrip, (op zichzelven te zwak,) dan van de vereischte kracht kunnen doen zyn. - De tegenwerpingen, getrokken uit 's Menschen natuurlyke neigingen en vermogens ten goede, mitsgaders uit het goed gedrag van verscheiden ongodsdienstige menschen, en het tegenovergestelde gedrag van velen, niettegenstaende de erkende ongodsdienstige begrippen, in het derde en vierde Hoofdstuk beantwoord hebbende, gaet hy in de twee volgende Hoofdstukken na, den invloed der Godsdienstige begrippen op het geluk der menschen. Hy behandelt dit onderwerp met betrekking tot de onderscheiden standen der menschen, en doet ten klaerste zien, hoe veel de mensch, in welken stand ook, mist, om waerlyk gelukkig te zyn, wanneer men hem allen Godsdienst ontneemt, en hoe deze integendeel zyn wezenlyk geluk bevordert, zelfs ook deze wanneer hy van alle andere soorten van geluksgenietingen versteken is. - De zack dus met opzicht tot het Menschdom in 't algemeen beschouwd hebbende, zo vestigt hy, in 't zevende Hoofdstuk, byzonder de aendacht, op de betrekking, die de Godsdienst heeft tot de Vorsten, met aenwyzing van de noodzaeklykheid van deszelfs invloed op de zodanigen, die het hoofdbestier der Maetschappye in handen hebben, als welken, aen de ene zyde, daerdoor ten krachtigste beteugeld worden; en, aen de andere zyde, nergens zo sterken ruggesteun vinden als in den Godsdienst.
Niettegenstaande al dit aengevoerde ten voordeele der Godsdienstige begrippen, dat zo overtuigend spreekt, vind men 'er nogtans die schynen te wanen, dat zy de kracht hiervan kunnen verzwakken, zo niet verbreken, door daertegen te stellen, de beroertens en oorlogen, die uit de Godsdienstige begrippen gesprooten zyn. Dit doet den Heer Necker nog een Hoofdstuk schikken tot het beantwoorden dezer tegenwerpinge; die, gelyk hy kortlyk aentoont, alle hare zogenaemde sterkte ontleent van het misbruik, terwyl zy het rechte gebruik over 't
| |
| |
hoofd ziet; en tevens Godsdienst en Geestdryvery onder een verwart; waerover hy zich in dezer voege uitlaet.
‘De Godsdienst en de Geestdrijverij hebben geene gelijkenis op elkander, ondanks dat men maar al te dikwijls de tweede met den eersten heeft vereenigd gezien. Het zijn noch de dienst van den algemeenen vader des menschdoms, noch de zedekunde van het Euangelie, wier voorschriften niets ademen dan verdraagsaamheid en goedheid, die ons een geest van vervolging inboezemen; men moet dien alleen zoeken in eene afwijking, gelijkvormig met alle die andere afdwalingen en misdaden, die de menschelijkheid onteeren. Doch daar in onze dagen de uiterstens waartoe de menschen overgaan, niemant verpligten om voor een ongeluk te verklaren alle aandoening, waarvan het ongeregeld gevolg niets dan de ongezondheld is, hoe kan men dan de Godsdienstige begrippen de verschuldigde erkentlijkheid weigeren, om dat zij in vroeger dagen aanleiding tot haat en ongelukkige beroeringen en verdeeldheden hebben gegeven? Men behoorde veeleer aan te merken, dat die onverdraagsame ijver, van alle afwijkingen van den geest der menschen, de eenige schijnt te zijn, waarop de vermogens der verlichting meest uitwerking hebben gehad. Indedaad, terwijl de blaking van dat geestdrijvende vuur trapsgewijze verzwakt, en hedendaags nabij de volstrekte versterving schijnt te zijn, blijven de ongeregeldheden, voor zo verre het onze gemeenzaamste driften betreft, als die der eerzucht, die der zucht tot goederen der fortuin, en die der begeerte tot vermaak, hare volle krachten behouden. Ondertusschen, welke gevoelens, wat heerschende begrippen hadden meer recht om verschoning te vorderen voor eene dwaling, dan die der Godsdienstigheid en vroomheid? Door hoe veele ontelbare weldadigheden vergoed de zuivre geest van een Godsdienst, de misbruiken, die door eene valsche uitlegging zijner bevelen zijn veroorzaakt? Het is aan dezen geest dat de menschen, gelijk wij hebben doen zien, de onwrikbaarheid der openbare order, en de bekrachtigde grondregelen van recht en onrecht zijn verschuldigd; het is aan dienzelfden
geest dat de behoeftige de ondersteuning der barmhartigheid te danken heeft; aan hem moest de deugd voor hare aanmoediging dank zeggen; het ongeluk voor de vertroosting, de verongelijkste onschuld voor een toeverlaat, en de
| |
| |
gevoeligheid voor hare zagtste en geliefdste hoop. ô Ja! de gelouterde geest van den Godsdienst omvangt ons aan alle zijden; hij is het bevallige der eenzaamheid, de band der maatschappij, de hoop der heimelijke neigingen en uitzigten; hij leeft in ons, om ons, en tot verre buiten ons; en wij kunnen hem lasteren! wij trachten hem te vernielen! en dat op de droevige herderking van de tirannige begrippen van eenige priesters en vorsten, wier grondregelen en gedragingen wij hedendaags verfoeijen!
Ik zal hier nog eene aanmerking bij voegen, en vragen, door welk een geest van bijzonderheid voert men heden, als een reden van verachting, tegen de begrippen van Godsdienst, de oude oorlogen aan, die uit deszelfs misbruik zijn voortgesprooten, terwijl men nimmer tegen het groot belang en het gewigt van den koophandel inlegt, daar, om de geringsten zijner belangen, zo menigmaal stroomen bloeds vergoten zijn? Zouden de menschen, die ons recht geven, om hen zodanig eene verwijtende vraag toe te voegen, zich zo verre in hun oordeel vergissen, dat zij eene gelijkheid willen hebben, tusschen eenige tijdlijke voordeelen van geld, waarvan een volk, op eene staatkundige wijze, nooit de genieting heeft, dan ten koste van een ander volk, met die goederen, die zo onwaardeerbaar als algemeen zijn, en die de begrippen van Godsdienst tot bronnen en ten steunsel hebben?’
Achtervolgens het plan van den Heer Necker, dat de Godsdienstige begrippen in 't algemeen ten onderwerpe heeft, raken hem gene byzondere bedenkingen over deze en gene eerbewyzingen; dan 'er is desniettegenstaende nog ene bedenking, welke hy niet wel onaengeroerd kan laten, om dat ze van belang is, voor alle de onderscheidene Godsdiensten van Europa. - Men beweert namelyk, dat de aenneming van een openbaren eerdienst, en de ingevoerde noodzaeklykheid van ten minste éénen dag van ieder week aen Godsdienstige verrichtingen toe te wyden, te wege brengt eene te geduurige opschorting van den arbeid, en dat zulk ene opschorting nadeel doet aen den rykdom van den staet, als verminderende de bronnen en middelen van bestaen der Ingezetenen. - Dan hier tegen merkt hy, in 't negende Hoofdstuk, eerst, over 't algemeen, aen, dat soortgelyk ene tegenwerping zwak moet schynen, indien wy de groote voordeelen, die de menschen aen de begrippen van Godsdienst
| |
| |
verschuldigd zyn, tegen de geopperde zwarigheid willen overstellen; nadien ene vermindering van rykdom nimmer in de waegschael gelegd kan worden, tegen de order, de zedekunde en het geluk. En hierop verledigt hy zig verder, om aen te toonen, dat de rustdag, onder ons toegewyd aen Godsdienstige verrichtingen, geen nadeel toebrengt aen het staetkundig vermogen, en dat zodanig ene instelling, wel verre van tegen de belangen des volks aen te loopen, denzelven ten waerborg verstrekt en begunstigt. - Hier nevens voegt hy, ten laetste, nog ene aenmerking over 't gebruik der Latynsche tael in den Roomschen openbaren Godsdienst, en tracht deszelfs Voorstanders te noopen, om eens naeuwkeurig te onderzoeken, of het geen tyd is, om meer gebruik te maken van de algemene tael des lands; en of zy, door de zigtbare vermeerdering der zedeloosheid niet als gewaerschuwd worden, om hieromtrent enige veranderingen te moeten maken in dit gedeelte van den openbaren Godsdienst? Hy dringt dit, als zeer noodzaeklyk aen, ter verbeteringe van des Volks zeden en neigingen, waervoor deze aenzienlyke Hoofden ten sterkste verantwoording schuldig zyn. - Onder de gebrekkige Vertalingen, die ons van tyd tot tyd ter hand komen, en waeromtrent wy ons zelden uitlaten, om geduurige herhalingen te vermyden, en de onderwerpen het dikwyls niet waerdig zyn, behoort dit anderzins schoone Stuk.
|
|