Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRedenvoering over het allerheilzaamst verband en de vereeniging van den Godsdienst met de Wysbegeerte. Uitgesproken door den Hoogeerw. den Hooggeleerden Heer W.L. Brown, wanneer hy op Utrechts Hooge School het gewoon Hoogleeraars-Ampt in de Kerklyke Geschiedenis en de Zedelyke Wysbegeerte openbaar en plegtig aanvaardde, den 14den February 1788. Uit het Latyn vertaald. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, 1788. In gr. octavo, 71 bladz.Overeenkomstig met de opgemelde dubbele Post van Hoogleeraer in de Kerklyke Geschiedenis en Zedelyke Wysbegeerte, die en den Godsdienst en de Wysbegeerte betreft, heeft de Hoogleeraer Brown, by de aenvaerdiging van dit zyn Ampt, eigenaertig verkoozen te handelen, over het onderwerp in den bovenstaenden Tytel uitgedrukt. Ter ontvouwinge van dit onderwerp, dat te meer overweging vordert, om dat velen hier ter wederzyde tot buitensporigheden overslaen, stelt hy zich voor, aen te toonen,(1.) hoe ydel en dwaes, ja zelfs nadeelig de Wysbegeerte is, wanneer zy van den Godsdienst is afgescheiden; en daerna (2.) hoe veel nut de ware Wysbegeerte aen den Godsdienst toebrengt: en eindelyk (3.) het schoone, het nuttige en geheel Goddelyke, dat uit beider verwandschap en onscheidbare vereniging voortvloeit. Ieder gedeelte levert ene reeks van weluitgewerkte overdenkingen, die den opmerkzamen ten overtuigendste toonen, hoe onafscheidelyk de Wysbegeerte en de Godsdienst hand aen hand behooren te gaen. Men leze, ter proeve hiervan, zyne volgende voorstelling, wegens het gene zy, ter onderlinge matiginge, aen elkander toebrengen. ‘Gelyk de natuur van alle zaaken, (zegt hy,) bestaat uit verscheiden grondbeginzelen en eerste deelen, die, | |
[pagina 535]
| |
juist gemengd en zamengesteld, elkander matigen, en dus een zoort van eendragt en volmaaktheid voortbrengen; dus, Godsvrucht en Wysbegeerte, door een onderlingen band zamengepaard, matigen elkander, en deelen onderling elkanders eigenschappen en deugden; tot dat het geen wy zoeken volmaakt ten top gebragt is. Want, het is een voornaam gebrek in de Wysbegeerte, uit het welk alle derzelver misbruiken voortgesproten zyn, dat zy, met eenen ongelovelyken yver, om wat nieuws uit te vinden, of te hooren, aangedaan, het oude en beproefde te veel veragt, naar vreemde stellingen haakt, en het geen moeijelyk en blinkend is meer najaagt, dan het nuttige en gemeene. Zy blaast ook eene zekere verwaandheid in, die niet minder aan de deugd schade doet, dan aan den voortgang der wetenschappen. Zy houd zich slegts bezig met de tweede oorzaken, en zy blyft te veel aan dezelve hangen, en in dezelve berusten, denkende niet met Godvrugtig genoeg geheugen aan de Eerste van alle, van welke alle de andere haare kragt en uitwerkzelen verkrygen, zo zy dezelve niet algeheel uit het oog verliest. Maar deze gebreken verbetert de Godsvrugt, en verandert dezelve in deugden, en leert de zwakheid der Menschelyke vermogens. Zy toont, in hoe veel onkunde zelf de schranderste vernuften verkeeren, met hoe veele vlakken de edelste deugden der Menschen besmet zyn, hoe laag en ydel alles is wat de Aarde aangaat, en in de Aarde eindigt! Zy leert dat die Waarheid, die Deugd, die Volmaaktheid en dat Geluk, zo gretig door de Ziel gezogt, en, om welke te verkrygen, de Mensch alle zyne kragten aanwend, zyn Ligchaam verzwakt, zyn tyd doorbrengt, ja zelf den Dood durft tarten, hier op Aarde niet gevonden worden, maar buiten de grenzen der Waereld hunnen oorsprong en bron hebben. Het aangezigt ten Hemel heffende, en de Aarde versmaadende, zoekt hy zyne reis door een zwaren weg door te zeilen, veragt het gemeen en de laage aarde, en verhaast zyne vlugtGa naar voetnoot(*). Van de andere zyde, wyl goed en kwaad dikwyls zeer na aan elkander grenzen, en dat de beste zaaken, uit de verdorvendheid der Menschlyke Natuur, het bederf meest onderworpen zyn, vereischt zelf de Godsdienst eene zekere matiging, en den wyzen raad der Re- | |
[pagina 536]
| |
de, zal zy niet van haare edele afkomst verbasteren en tot schade strekken, in een dwaas bygeloof, of in eene dweepersche woede, vervallen zynde en overgegaan. Hier van daan die onmatige geneigdheid tot het wonderbaare, die ydle schrikken, dat tot slaverny bekwaam gemoed; hier van daan die dwaze verdigtzelen van een dom bygeloof, die menigte van Plegtigheden, om de Godheid te bevredigen, die ten hoon der Godheid en tot bederf der Menschen zyn. Ook is de Ziel, die door geen Wysbegeerte in toom gehouden word, te veel verslaafd aan gevoelens en vooroordeelen, door de eerste kindsheid ingezoogen, en die, door gebruik en gewoonte, aan welke de Oudheid eene zekere heiligheid gehegt heeft, ingeworteld zyn. Alles derhalven wat nieuw schynt, hoe waarschynelyk ook, of zelf waar, word gehaat en bestreeden, en geen agting waardig geagt, schoon het zich door Waarheid en Nuttigheid aanpryst. De deugd word na de Jaaren geschat, en men bewondert niets ten zy het door Libitina geheiligd isGa naar voetnoot(†). De Wysbegeerte geeft Geneesmiddelen aan de hand, tegen deze Zielen-kwaalen. De Wysbegeerte, de natuur der zaaken nagaande, ziet haar onderling verband, ontdekt de oorzaaken, let op de eindens, en ziet dat deze Waereld zo geschikt en gesteld is, dat geen deeltje, geen gedaante, geen beweeging, geen uitwerking byzonder is; maar dat alles dat geweest is, is, of zyn zal, een deel van dat geheel is, dat God van het begin geordend heeft, en tot de algemeene bestuuring der Voorzienigheid behoort; en daar het dus een uitgebreid Toneel der Goddelyke werken oplevert, levert het iets groots, iets der Godheid waardig van God te voelen, en dryft alle die ydele herssenschimmen uit eene Ziel, die met eene naauwkeurige kennis der zaaken vervuld is. Zy verdryft en slaat het bygeloof ter neder, en prent eene mannelyke, standvastige en grootmoedige Godvrugt in. Want hier ziet men zeer schielyk de oorzaaken, daar, integendeel, worden de gemoederen beroerd, door alles wat de tyd ongemeen voortbrengt, en het ligt aandoenlyk gemeen verschrikt: maar de nevelagtige dwaling der onwetendheid verdwyne, dan zal men daarin niets wonderbaars meer zienGa naar voetnoot(§). En dewyl de ware Wysbegeerte de zaaken, | |
[pagina 537]
| |
niet naar gezag, noch tyd, maar naar waarheid en gewigt schat, en het Volk ontwendt valsche Naamen te gebruiken, opent dezelve het hart voor onderzoek, en, oude beproefde dingen behoudende, neemt zy ook nieuwe aan, die zich door blykbaarheid of nut aanbeveelen.’ |
|