Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLessen over de Redekunst en fraaije Weetenschappen, van Dr. Hugo Blair, een van de Predikanten der Hoofdkerk, en Hoogleeraar in de Redekunst en fraaije Weetenschappen aan de Hoogeschool van Edinburg. Naar den derden Druk, uit het Engelsch. Eerste Deel. Te Deventer, by L. Leemhorst, 1788. Behalven het Voorwerk, 517 bladz. in gr. octavo.'Er behoefde welligt niets meer, dan de naam van blair, op den tytel van een boek over de Redekunst en fraaije Weetenschappen te staan, om het onze Natie aan te pryzen. Dan, daar 's mans werk slegt vertaald zou kunnen zyn, moeten wy ter dezer plaatse zeggen dat dit hier geenzins het geval is, nadien deze in 't Engelsch opgestelde Lessen, in zulke bekwaame Nederlandsche handen gevallen zyn, als zy verdienden: zo dat Schryver en Vertaaler zich op elke bladzyde aanpryzen. Immers de laatste heeft het gebrek, wegens een zamenstel van Rhetorische regelen, in ons Vaderland zeer wel opgemerkt: en nadien hy de vlyt zyner Landgenooten, wegens het beöefenen van Taal- en Letterkunde, roemt, kan men hem zeer wel toestaan, dat hy ook van die onkunde spreeke, welke men maar al te veel, ten opzichte van de wezenlyke deelen der Welspreekendheid, in ons Vaderland nog doet blyken Wy durven, met hem, alle onpartydige kenners wel vraagen: Hebben onze openbaare Redevoeringen die Duidelykheid, die Bevalligheid, dien Nadruk, welke zo by uitstek geschikt zyn om den Toehoorder te overreeden, te overtuigen, weg te sleepen? Komen 'er van tyd tot tyd Schriften uit, welke men als klassikaale werken kan aanzien, en als modellen van eenen goeden Styl veilig kan aanpryzen? - Wy durven dit met hem ont- | |
[pagina 506]
| |
kennen, zonder te vreezen, dat iemant over eene te groote gestrengheid in het beöordeelen zal klaagen De voorgedraagene zaaken, in plaatse van door eenen eenvoudigen en natuurlyken opschik te behaagen, vertoonen zich gemeenlyk, of in een slegt en onsmaaklyk kleed, of zyn dermaate met klatergoud en valsche sieraaden behangen, dat zy walging of gelach veroorzaaken. Vooral worden de Spraakfiguuren, onder de handen van jonge Redenaars en Schryvers, veeltyds op de jammerlykste wyze misvormdGa naar voetnoot(a) - Zy, die derhalven de waare welspreekendheid bezitten, en in hunne schriften vertoonen, ryzen daar door tot eene dubbele waarde. De lust om een bekwaam, en nog ontbreekend samenstel van Redekunde, aan onze Landgenooten te bezorgen, deedt dit werk van blair onder handen neemen: de aangevoerde Voorbeelden, welke ook in de Vertaaling van dienst konden zyn, wierden behouden, en slechts weinige in getal weggelaaten, om dat zy zonder merkelyk nadeel weggelaaten konden worden, welk verlies, door eenige gepaste Aantekeningen van den Vertaaler, vergoed is geworden. Dit Eerste Deel handelt, na eene gepaste Inleiding, over den Smaak, de Critiek, het Genie, de geneugten der Verbeelding; over het Verhevene in de Voorwerpen, en dat der Redenaars en Dichters Werken. Over de Schoonheid en andere aangenaame gewaarwordingen, den oorsprong en voortgang der Spraake en het Schrift; over den Styl, de Duidlykheid en Juistheid; over het samenstel van geheele Zinnen; de Harmonie van dezelve; over den Oorsprong en aart der figuurlyke taal; over de Metaphora, de Hyperbolae, Prosopopeia en Apostrophe; en eindelyk over de Comparatie, Antithesis, Interrogatie, Exclamatie en andere Spraakfiguuren. Met den aart van onze Letteröefeningen strookt best het begin van de derde Les, handelende over de Critiek, enz: ‘Echte Critiek (zegt men daar) is niets anders, dan de toepassing van den Smaak, en de grondregelen van het gezond verstand, op de schoone kunsten. Haar werk is, het schoone van het gebrekkige, in werken van Vernuft te onderscheiden, van enkelde gevallen tot algemeene grondregels op te klimmen, en daar uit aanmerkingen of voorschriften over de verschillende soorten van schoonheid, in de werken der Schryvers in 't gemeen, af te leiden. | |
[pagina 507]
| |
De Voorschriften der Critiek worden niet uit zogenaamde gevolgtrekkingen a priori opgemaakt, of, met andere woorden, zy zyn geenszins de vrucht van besluiten in 't afgetrokken gemaakt, en onafhanglyk van voorhanden zynde daadzaaken en opmerkingen. De kunst der Critiek is volstrekt gegrond op de ondervinding; op de opmerking van zodanige schoonheden, welke met den voorheen vastgestelden grondregel meest overeenkomen, of, het gene hetzelfde is, welke, van oudsher, aan het grootste deel der menschen behaagd hebben. Dus waren, by voorbeeld, de Voorschriften van aristoteles, over de éénheid van Bedryf, in Tooneelstukken en Heldendichten, geene voorschriften, welke hy zo maar door bloote redeneeringen uitgevonden, en vervolgens getracht had op de Dichtkunst toe te passen; maar zy waren uit de beschouwing van homerus en sophocles getrokken; zy waren gegrond op de ondervinding van het grooter genoegen, 't welk ons de vertooning van een enkeld bedryf verschaft, in vergelyking van dat, 't welk ons de vertelling van gevallen, die onderling geen verband hebben, veroorzaakt. Soortgelyke opmerkingen, welke oorspronglyk uit gewaarwording en onmiddelyke ondervinding ontstonden, werden, by nader onderzoek, bevonden met de grondregels van het verstand en de inrichting der menschelyke natuure zo wel over een te komen, dat men geene zwaarigheid maakte, om dezelve voor algemeene regels aan te neemen, en zich van dezelven, als een richtsnoer, by het beoordeelen der schoonheden, in dichterlyke werken te bedienen. Dit, en niets anders, is de eigenlyke oorsprong der Critiek. Gewisselyk zal een uitmuntend Verstand, reeds van zelfs, en zonder een diergelyk onderricht, aan zyne werken die gedaante geeven, welke met de wezenlykste regelen der Critiek over een komt. Immers, daar deze voorschriften op de Natuur gegrond zyn, zal reeds de Natuur zelve den Schryver, welke haare ingeevingen volgt, in de meeste gevallen, daar heen wyzen. Homerus kende, naar alle waarschynlykheid, geen Leerstelsel der Dichtkunst. Zonder eenige andere leiding buiten zyne Genie, heeft hy een regelmaatig Gedicht ontworpen, 't welk de nakomelingschap, door alle tyden heen, bewonderd heeft.Ga naar voetnoot(b) Dit geval is nogthans geen bewys tegen | |
[pagina 508]
| |
de nuttigheid der Critiek, als eene Kunst beschouwd. Gelyk geen menschelyke geest in den hoogsten trap volmaakt is, zo is 'er ook geen Schryver, die niet uit oordeelkundige aanmerkingen, over de schoonheden en gebreken zyner voorgangeren, eenig nut kan trekken. Wel is waar, dat geenerhande aanmerkingen of voorschriften het gebrek aan eigen geestvermogens vergoeden, of den Dichter dat vuur kunnen mededeelen, 't welk hem de natuur heeft geweigerd: maar zy kunnen toch vaak het Vernuft den weg aanwyzen, welken het te betreeden heeft, en hetzelve voor afdwaalingen behoeden; met één woord, zy kunnen het Vernuft de beste en meestgepaste navolging der natuur aanwyzen. Het voorname oogmerk van de regelen der Critiek bepaalt zich daar toe, om ons op de gebreken, welke wy te myden hebben, opmerkzaam te maaken: het voortbrengen van uitmuntende schoonheden daar tegen, is en blyft het werk der Natuur. Het gene wy dus verre hebben gezegd, leert ons, wat wy te denken hebben van die klagten, welke zekere soort van Schryvers, zints eenigen tyd, goedgevonden hebben, tegen, de Kunstrechters en de Critiek in te brengen. Men heeft de Kunstrechters aangezien voor vrymagtige Wetgeevers, welken het te doen is, om de aangebooren vryheid van het Vernuft te beperken, en de Schryvers aan last ge, zo wel als onnatuurlyke, banden te leggen; kortom, als Dwingelanden, tegen welker onwettige vervolging men genoodzaakt is bescherming te zoeken, en zich in de armen van het Publiek te werpen. In myne oogen geeven diergelyke Voorredenen, die vry wel naar smeekschriften gelyken, juist niet het gunstigste denkbeeld van de bekwaamheden des Schryvers. Een goed Schryver toch moet met genoegen zien, dat zyn werk aan de grondregels van gezond verstand en echten smaak getoetst wordt. In 't gemeen zyn de spotternyen tegen de Critiek gegrond op de onderstelling, dat Kunstrechters menschen zyn, welke blootelyk volgens regels, en niet naar eigen gevoel, oordeelen. Maar het is 'er zo verre af, dat dit het geval zou zyn, dit veeleer dezulken, welke op zodanige wyze oordeelen, Schoolvossen, en niet Kunstrechters, verdienen genoemd te worden. Alle regels der echte Critiek berusten eigenlyk op gevoel: en alleen smaak en gewaarwording kunnen ons in de toepassing van die regels, op voorkomende enkelde gevallen, veilig geleiden. Dewyl 'er ondertusschen geen ding is, waar over zich een ieder met meer vrypostigheid tot rechter opwerpt, dan over Werken van Vernuft, valt het gemaklyk te begrypen, dat men van oudsher een groot aantal onbevoegde Kunstrechters heeft gevonden, en in 't vervolg ook | |
[pagina 509]
| |
nog zal vinden. Maar dit kan even weinig eene algemeene verachting den Critiek wettigen, als de gemeene hoop van Wysgeeren en ongezouten Denkers, iets tegen de waardigheid des Verstands en der Wysbegeerte zelve, kan bewyzen. Meer schyn heeft de tegenwerping tegen de Critiek, welke genomen wordt uit de goedkeuring, waar mede het Publiek sommige werken heeft ontvangen, welke, by nader onderzoek, bevonden zyn, met de vastgestelde regels der Critiek te stryden.Ga naar voetnoot(c) Nu is, ingevolge voorgaande stellingen, het Publiek de opperste Rechter, door wiens uitspraak de verdienste van elk werk van vernuft beslist wordt: dewyl de oordeelvellingen over den Smaak gegrond zyn op gewaarwordingen, welke aan alle menschen natuurlyk en gemeen zyn. Doch men dient hier by in 't oog te houden, dat men dikwils al te onbedacht over de beslissing van 't Publiek oordeelt. De luidruchtige toejuiching, met welke somtyds dit of dat werk, by deszelfs eerste verschyning, ontvangen wordt, is niet altoos de stemme van het eigenlyke Publiek. Men vindt zo wel eenen grooten, als eenen kleinen hoop, die zich maar al te ligt van eenen valschen glans van schoonheid, welke zeer schielyk ophoudt bewonderd te worden, laat verblinden en wegsleepen. Ook kan een Schryver zich somtyds, voor eene korte wyle, beroemd maaken, of schoon zyne werken geene andere verdiensten hebben, dan dat zy overeenkomen met de driften en vooroordeelen, den geest van partyschap, of de bygeloovige begrippen, welke niet zelden eene geheele Natie, in een zeker tydsbestek, beheerschen. In zodanige gevallen kan echte Critiek met recht veroordeelen, het gene door het Publiek wordt gepreezen, en zelfs niet zonder hoop, dat zy haar oordeel eenmaal zal zien billyken: de uitspraak toch der waare Critiek, en de stem van 't Publiek, wanneer hetzelve namelyk van zyne vooroordeelen tot onpartydigheid is te rug gekomen, kunnen niet missen, van ten laatsten altoos over een te komen. Voor het overige kan men niet ontkennen, dat 'er eenige | |
[pagina 510]
| |
zeldzaame voorbeelden van werken gevonden worden, welke met onbetwistbaare misslagen tegen de regels der Critiek, des niet te min, algemeene en duurzaame bewondering verworven hebben. Tot deze soort behooren de Tooneelspelen van shakespear, welke, als dramatische gedichten beschouwd, in hoogen trap onregelmaatig zyn. Doch hier by moet men bedenken, dat deze stukken niet daarom behaagen, om dat zy onregelmaatig zyn, of om dat zy sommige regels der kunst overtreeden; maar alleenlyk dat zy, onaangezien deze overtredingen, de algemeene verwondering hebben behouden. Zy bezitten, namelyk, andere schoonheden, welke met goede grondregels volkomen over een stemmen; en alleen het vermogen van deze laatsten is sterk genoeg geweest, om tegen de gebreken op te weegen; en aan het Publiek een zo levendig genoegen te verschaffen, dat deszelfs misnoegen over die gebreken, daar door geheel wierd weggenomen. Shakespear gevalt, niet om dat hy gebeurdtenissen van verscheidene jaaren in één stuk samenbrengt; niet door zyne kluchtige vermenging van het Tragische met het Komische, in een en hetzelfde Stuk; niet door de spitsvindigheden, en gedwongen woordspeelingen, welke hy zich somtyds heeft veroorlofd; deze dingen worden van ons veeleer als gebreken beschouwd, welke wy toegeeven aan de onbeschaafdheid der eeuwe, in welke de Dichter leefde: maar hy gevalt door zyne meesterachtig getroffen afbeeldingen der karakters, door de levendigheid zyner schilderyen, door de sterkte zyner gedachten, en zyn gansch ongemeen talent, om de natuurlyke taal der hartstogten te treffen: schoonheden, welke de waare Critiek ons even zo leert hoogachten, als de Natuur ons den indruk daar van laat voelen. - Dit zy genoeg van den oorsprong, het werk en het gewigt der Critiek.’ De vertaaling is (volgens de Voorrede in zeer onaangenaame omstandigheden begonnen, en voortgezet; doch heeft den Vertaaler, in zyne wederwaardigheden, de aangenaamste uitspanning verschaft; zo dat hy de lofspraak, door cicero aan de Letteroefeningen gegeeven, namenlyk, dat zy ook in ongeluk troost aanbrengen, aan zich zelven heeft bevestigd gevonden. Hy heeft dus uit dankbaarheid voorgenomen, om, van nu af, de uuren, welke hem van de zorge voor zyn onderhoud, en dat van zyn huisgezin, overschieten, aan haar toe te wyden; om den hoon en het nadeel, hem door menschen aangedaan, in het gezelschap der Musen te vergeeten. Wy mogen dus op de verdere vertaaling van dit werk hoopen, doch wenschen den Vertaaler geene meerdere soortgelyke redenen van dankbaarheid toe. |
|