Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Vriendschap, in Vyf Zangen, door Jongvrouwe A.C. Slicher. Te Amsterdam by J. Allart, 1787. In gr. octavo, 78 bl.Dit Dichtstuk, in V Zangen bestaande, is reeds vroeger ontworpen, dan de eerst uitgegeevene Weegschaal der Dichteresse, welke wy voorheen beoordeeld hebben,Ga naar voetnoot(a) en die ook beter in staat was, om de Balans ten haaren voordeele te doen overstaan. Haar Dichtstuk de Vriendschap heeft dat onderhoudende en nieuwe niet, schoon het, over 't geheel beschouwd zynde, verscheidene schoone denkbeelden oplevert, en, zonder de hoogste vlugt der Dichtkunste te bezitten, die het, als een Leerdicht zynde, ook niet behoeft, van een goeden invloed kan zyn voor zodanige onzer Landgenooten, wier zielen (volgens ‘de Voorrede der Dichteresse) eertyds zo naauw verbonden waren, als die van david aan jonathan, maar nu door eene hooggaande verwarring, de bitterste haat en verachting, omtrend elkanderen doen blyken, en dat niet zelden op valsche geruchten of op ongegronde verdenkingen!’ Waarlyk dit doel is zoo edel, dat men gaerne eenige min dichterlyke uitdrukkingen over het hoofd zal zien, wanneer de daarin heerschende Zedenleer, maar eenigzins, de algemeene Vriendschap onder onze Landgenooten kan verlevendigen. Ieder erkent toch de waarheid, welke de Dichteresse, tot slot van haaren tweeden Zang, dus voordraagt:
Beminlyk Christendom! waar is uw oude luister?
Hoe taant uw heldre glans! ô wat al aaklig duister!
Hoe wordt het heilgeloof niet vaak in 't hart bestreên,
| |
[pagina 464]
| |
Door traage lustloosheid, door naare angstvalligheên.
't Geloof wordt sterkst geschokt, waar 't mangelt aan de blyken.
Dat wy dan daaglyks meer 't gestrengste vonnis stryken,
Ook over elke daad: wy blyven onvolmaakt;
Doch - 't is de vraag, of 't hart op God betrouwend waakt?
Bestryden wy vooräl dat overhaastend oordeel,
Dat alles ligt beslist en plooit naar eigen voordeel.
En - schoon ook moedloosheid ons vaak hier in bestreed,
Hy had geen Borg van doen, die hier zich zelv' voldeed.
Wy moeten, arm van geest, een hooger kragt ontvangen:
Welzalig, die daarvan steeds biddend af mag hangen!
ô Dat we, in al ons doen, getrouw aan licht en pligt,
De groote Noordbaak toch behouden in 't gezicht!
Dat we in de omstandigheên ons telkens mogten vraagen:
Hoe zou, in dit geval, myn Heilland zich gedraagen?
Zo word menschlievendheid geroemd, betracht alom;
Zo blink' de Vriendschap sterkst in 't daadlyk Christendom.
|
|