Poëtisch Mengelwerk, door Mr. Rhynvis Feith. Te Amsteldam, by J.B. Elwe, 1788. In gr. 8vo. 276 bladz.
Onder dezen bedrieglyken tytel verschynt de Kraay van esopus, die, zo dra alle Vogelen hunne geleende Veêren te rug neemen, zich geheel kaal zal vertoonen. Zommigen hebben reeds een begin gemaakt met hunne Veêren te rug te eischen, onder welken wy ook den Heere feith tellen, wiens drie, reeds voorheen uitgegeeven, Dichtstukken, als: Lierzang op het tweede Eeuwgetyde van de Utrechtsche Unie; - Zegezang ter verjaaring der overwinning op de Doggersbank; - de Vergangelykheid van 't Heelal; - en nog een Stukje in Prosa: aan myn Vaderland, by gelegenheid der oprichting van den Oekonomischen Tak, - de eer van dezen tytel moeten ophouden. De Uitgeever heeft door de ondervinding geleerd ‘dat kleine losse Stukjes ligtelyk verlooren raaken, om dat ze nooit, of zeldzaam, zo algemeen bekend zyn, als uitgebreide Werken,’ hy heeft, om die reden, goedgevonden, de voorgemelde Stukjes van feith te doen vergezellen door stukken van Vondel, K. Brandt. C. Bruin, A. Blussé, de Jufvrouwen Wolf en Deken, als mede van eene andere Esopische Kraay, die, onder den tytel van Leermeester der Zeden, reeds dikmaals zyne Veeren vernieuwd heeft. De Leezers daar tegen hebben ondervonden, dat de Uitgeever geheel geen nieuws heeft geleverd. Dat hy, in plaatse van een Poëtisch Mengelwerk van Feith mede te deelen, een Mengelmoes van oude en reeds in handen zynde Dichtstukken, goede, middenmaatige en slegte heeft uitgegeeven: welke, naar ons gevoelen, even als de daar in voorkomende Plaaten en derzelver schikking, de minste aanpryzing een misdaad doet worden.