Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 407]
| |
Beschouwing der Maatschappy en Zeden, in Poolen, Rusland, Zweeden en Deenemarken, doorvlogten met Voorvallen eenige uitsteekende Characters betreffende. Door William Coxe, A.M.F.R.S. Lid van 's Konings Collegie te Cambridge, Kapelaan des Hertogs van Marlborough, Medelid van de Keizerlyke OEconomische Societeit te Petersburg, als mede van de Koninglyke Academie te Koppenhagen. Naar den derden Druk, uit het Engelsch. Zesde Deel. Te Amsterdam, by J. Yntema. Behalven den Inhoud der Brieven van de Zes Deelen, 110 bladz. In gr. 8vo.Kort is het verblyf van den Heer coxe, met zyne Reisgenooten, in Deenemarken geweest, en heeft hy, in het Voorberigt zyner Reize, reeds te verstaan gegeeven: ‘Naardemaal de Schryfstoffe, welke ik in Deenemarken opdeed, min ruim was, dan die ik elders verzamelde, is het verhaal van dat Koningryk meer bepaald tot die omstandigheden, van welke ik volkomene zekerheid kon bekomen; 't was myn onveranderlyk besluit, nooit onzekere berigten waar te neemen; maar my alleen te bepaalen tot zodanige stukken als my voorkwamen, op het onbetwistbaarste gezag te berusten’Ga naar voetnoot(*). Dit belet, nogthans, in geenen deele, dat wy, in het tegenwoordig Deeltje, dat Ryk betreffende, het gewigtigste en weetenswaardigste opgetekend vinden. En heeft de Vertaaler, in zyne Briefswyze schikking, en keur van Stoffe, niets agter wege gelaaten, wat tot kennis van den voormaaligen en hedendaagschen toestand diens Ryks kon dienen, en alles verleevendigd door het vermelden der Reisontmoetingen. Zo treffen wy aan de Overvaart van de Zond, den oorsprong van de Koopstad Elseneur; keurige aanmerkingen over de Deensche Tollen; byzonderheden van de ongelukkige Koningin matilda; een oudheidkundig verslag van hamlet; een beschryving van Koppenhagen, als mede van het bezienswaardige, 't welk die Stad oplevert, en een kort berigt van de Vorstlyke Familie. Breedvoerig is het verslag van de oude Regeeringsgesteltenisse in Deenemarken, en van de Omwentelingen, daar in, van | |
[pagina 408]
| |
tyd tot tyd, voorgevallen. - De Staatsgesteltenisse des Ryks, als mede der Kunsten en Weetenschappen, daar gekweekt, verschaffen zeer leezenswaardige berigten. - De Stad R skilt schenkt gelegenheid om van oude tyden des Deenschen Ryks byzonderder te spreeken, zo ook Ringsted en Odenzee. - By de overvaart van de Groote en Kleine Belt zal men het Reisgezelschap met genoegen vergezellen: en de Landsgesteltenis van het Eiland Zeeland en Funen verneemen. Flensburg, Sleeswyk, 't Landschap Kiel, en veele andere plaatzen, leeren kennen. Terwyl hy deeze Brieven besluit met een verslag van de geregelde Steenkringen, in Zweeden en Deenemarken voorkomende; de verschillende gevoelens der Geleerden deswegen voordraagt en beoordeelt. Wy hebben geen oogenblik in twyfel gehangen, wat wy, uit dit Deeltje, onzen Leezeren zouden opdisschen. De Nieuwstydingen, dat onder Noordsche Mogenheden, Deenemarken mede, gereed is om de wapenen aan te gorden, bepaalden ons, om stil te staan op de tegenwoordige gesteltenisse van dit Ryk, deszelfs Volkrykheid, Inkomsten, Land- en Zeemagt. In de daad, de Kryg, in 't Noorden ontstooken, zet eene bykomende waarde by aan deeze Brieven van coxe, de Ryken, in denzelven betrokken, beschryvende. Aangaande de Volkrykheid, schryft de Heer coxe: ‘Deenemarken, met de daar toe behoorende Landschappen, telt 785,540 Menschen; op de Eilanden Feroe stelt men dat 'er 4,754 woonen; in Noorwegen bepaalt men het getal op 723,141; op Ysland 46,201; in het Hertogdom Sleeswyk op 243,605; in het Hertogdom Holstein, den Koning toebehoorende, op 134,665, in 't Hertogdom Gluksburg op 10,072, in het Gewest Kiel op 75,000; zo dat het geheele getal van Zielen, in de Deensche Heerschappy, 2,023,028 bedraagt. De Inkomsten van Deenemarken bestaan voornaamlyk in Tollen, en Uit- en Inkomende Regten, in Belastingen op Eetwaaren en sterke Dranken, in Hoofd-, Rang-, Ampt- en TrouwgeldGa naar voetnoot(†), in Belastingen op Landeryen, | |
[pagina 409]
| |
in Jaarrenten voor 't gebruik van Koninglyke Landen, in vrykoopingen van het houden van openbaare Huizen, in vergunningen om sterke Dranken te stooken, in verlofbekomingen om te mogen schieten en jaagen op 's Konings grond, in opbrengingen van Landhoeven, Zaagmolens, in de voordeelen der Mynen, en in Belastingen op gezegeld Papier, Snuiftabak, Speelkaarten, enz. Busching, die, gelyk Persoonen, deezer zaake kundig, my verzekerden, heeft een zeer nauwkeurig verslag gegeeven van den Staat der Geldmiddelen, in Deenemarken, in den Jaare MDCCLXIX, en berigt ons, dat de Inkomsten 1,252,454 Ponden Sterlings beliepen. De Uitgaven berekende hy op 936,130 Ponden Sterling; waar van voor het Leger 350,000, en voor de Vloot 180,000 Ponden Sterling. De Ryksschulden bedroegen, in het Jaar MDCCLXXI, 3,418,009 Ponden Sterling, en de Jaarlyksche Inkomsten 131,392 Ponden Sterling, die aan de Jaarlyksche Uitgave moeten toegevoegd wordenGa naar voetnoot(§). De Landmagt in Deenemarken bestaat uit Deensche, Holsteinsche, en uit Noorweegsche Troepen. - Die van Deenemarken en Holstein worden verdeeld in Geregelde- en Landtroepen. Het Voetvolk bestaat, voor het grootste gedeelte, uit Geregelde Troepen; de Boeren, die de plaatzen hunner Landëigenaaren bewoonen, leveren een zeker getal van Manschap, naar maate van de waardy der Landgoederen. Deeze Boeren worden, in kleine Benden, op Zondag en Heilige Dagen, in den Wapenhandel geoefend; en, ééns in 't jaar, zeventien dagen lang, te zamen in hunne byzondere Landschappen. | |
[pagina 410]
| |
De Regimenten der Voet- en Paarden-Gardes zyn alle Geregelde Troepen. De Noorweegsche Landmagt is geheel en al Landvolk, uitgenomen twee Regimenten van Sundenfield en Nordenfield. Naardemaal de Boeren in dat Koningryk vry zyn, worden de Soldaaten aldaar op eene andere wyze dan in Deenemarken geworven. Noorwegen is verdeeld in een zeker aantal Districten, ieder deezer levert een Soldaat. Alle de Boeren worden, by derzelver Geboorte, op de Krygsrolle aangeschreeven; en die boven op de Lyst staat vult de ledigvallende plaats aan, in het District, tot welk hy behoort. Tien of veertien jaaren gediend hebbende, komen zy onder de Invaliden, en krygen, wanneer zy de oudste geworden zyn in dat Corps, hun ontslag. Deeze Krygslieden zyn niet gestadig onder de wapenen; maar worden, even als in Deenemarken, nu en dan in den wapenhandel geoefend. Eene vaste wedde is bepaald voor de Officieren, bykans gelyk staande met de wedde der Officieren van de Geregelde Troepen; doch de gemeene Soldaaten ontvangen geene Soldy, of zy moeten daadlyk in dienst weezen, of hunnen jaarlykschen wapenhandel verrigten. De Academie der Land-Cadetten, opgericht door frederik den IV, voorziet het Leger van Officieren. Volgens deeze Oprichting worden 'er vier en zeventig Cadets, op kosten des Konings, onderweezen. Het aantal der Deensche Landmagt, zo Voet- als Paardenvolk, beloopt 66909 Man. Altoos hebben de Deenen, naardemaal zy een Land bewoonen door de Zee omgeeven, als een Zeevolk, uitgemunt. In de vroegere Eeuwen, toen de Zeeroovery onder de loflyke Beroepen eene plaats bekleedde, waren zy Zeeroovers, en zeilden uit de Baltische Zee na Engeland en Normandye. En schoon, naa de verbetering der Zeevaart, door de uitvinding van het Zeekompas, andere Volken een hooger trap van Zeevermogen beklommen hebben, zyn, nogthans, de Deenen, daar zy eene menigte Eilanden bewoonen, en een wyduitgestrekte Zeekust bezitten, welbedreeven in de Zeevaart, en zo wel de talrykste als de bedreevenste Zeelieden van het Noorden. Ik heb te Koppenhagen het Dok gezien, en de Vloot in de Haven ten Anker liggende; myne naspeuringen van | |
[pagina 411]
| |
den Staat der Zeemagt hebben my in staat gesteld, om u het volgende mede te deelen. De kosten, om een Scheepshol te bouwen, berekent men op 200 Ponden Sterling voor elk stuk Geschut; en stelt 1000 Ponden Sterling voor elk Stuk, wanneer het Schip toegetakeld, zeilree, en voor vier maanden uitgerust is. Holstein levert wel Eikenhout op; doch niet genoegzaam tot de Scheepsbouw, waarom het meestal uit Duitschland gehaald, en het Holsteinsche alleen voor gevallen van den dringendsten nood bewaard wordt. Ankers, Kanon, Kogels en Yzerwerk, maakt men in Noorwegen zelve. De Deenen krygen Hennip en Masten uit Rusland, Pik en Teer uit Zweeden; schoon zy Zeildoekrederyen hebben, verschaffen zy niet genoeg voor de Vloot; Rusland en Holland bezorgen het te kort komende. Het grootste gedeelte der Deensche Vloot legt in de Haven van Koppenhagen, binnen de versterkingen der Stad: het water geen meer dan twintig voeten diepte haalende, hebben de Oorlogschepen de onderste Geschutlaage niet aan boord; maar neemen die buiten de Haven in. Behalven de groote Magazynen, heeft ieder Schip zyn byzonder Voorraadhuis aan den waterkant, tegen over de plaats, waar het is opgelegd, en kan dus, in zeer korten tyd, van alles voorzien worden. Het getal der op de Lyst gebragte Zeelieden bedraagt bykans 40,000; zy zyn verdeeld in twee soorten. De eerste bestaat uit die de Zeekusten bewoonen, en mogen zich, de geheele wereld door, op Koopvaardyschepen verhuuren. Zy ontvangen ieder alle jaaren, zo lang zy een getuigenis zenden, dat ze in leevenden lyve zyn, 8 Engelsche Schellingen van de Kroon; doch moeten, in geval van Oorlog opontboden zynde, in 't Ryk verschynen, om den Zeedienst waar te neemen. - De tweede soort bestaat uit vastbepaalde Zeelieden, steeds in dienst van de Kroon, derzelver getal is omtrent 4000. Zy onthouden zich te Koppenhagen, en werken in 't Dok. Elk hunner, wanneer zy niet in Zee zyn, krygt 8 Schellingen in de maand, behalven een genoegzaamen voorraad van Meel en anderen Leeftocht; alle twee jaaren een nieuw stel kleederen, en elk jaar een broek, koussen, schoenen en een muts. Eenigen woonen in Barakken. Op Zee zynde, wordt hunne wedde tot 20 Schellingen | |
[pagina 412]
| |
in de maand verhoogd. De Zee-Artilleristen maaken 800 Man uit. In den Jaare MDCCLXXIX gaf de Lyst 38 Schepen van Linie op, onder deezen 9 van vyftig, één van vier en veertig Stukken, en 20 Fregatten; doch, indien wy de afgekeurden, en die alleen ten pronk dienden, daar van aftrekken, zal de Vloot niet meer dan 25 Schepen van Linie en 15 Fregatten kunnen haalen, tot den Zeedienst geschikt: een getal, nogthans, groot genoeg voor Deenemarken, en mag die Vloot, de uitsteekende bekwaamheid der Zeelieden in aanmerking genomen zynde, voor zo volkomen als eenige in 't Noorden gerekend worden. Een Schip van 90 Stukken is bemand met 850, een van 70 met 700, een van 64 met 600, een van 50 met 450, en een Fregat van 36 met 250 Koppen. Het grootste gedeelte van deeze Vloot ligt doorgaans te Koppenhagen, uitgenomen vier of vyf Schepen van Linie in de Havens van Noorwegen, een Fregat te Elseneur, een by 't Eiland Funen, en een kleinder op de Elve, behalven twee Fregatten, die 's jaarlyks gaan kruissen. Dit jaar, in de Jaarboeken onderscheiden, door het aangaan der Gewapende Onzydigheid, zonden de Noordsche Mogenheden Schepen in Zee; de Vloot, welke Deenemarken in 't Voorjaar uitrustte, bestondt uit tien Schepen van Linie, vier Fregatten en twee Sloepen, van 20 Stukken: de kosten deezer Uitrustinge werd voornaamlyk gevonden uit eene vermeerderde Belasting van één ten honderd op alle inkomende, en één half ten honderd Van de uitgaande, Goederen. Tot het bemannen deezer Vloote koos men 1000 der vaste Zeelieden uit, 3500 van de opgetekenden, en 1000 Zeesoldaaten. Weleer was de Regeeringsgesteltenisse des Deenschen Ryks, verkieslyk en bepaald, doch is dezelve door eene Omwenteling, in 't midden der voorgaande Eeuwe, erflyk en volstrekt geworden. Een Oorlog, Verwarring, en opeengehoopte Schulden, deeden eene schielyke Omwenteling gebooren worden, door den Heer coxe in 't breede verhaald, - eene Omwenteling, die den Adel en Burger beide van Voorregten, tot nog bezeten, beroofde, ‘wanneer een Vorst,’ dus luidt coxe's verslag deswegen, volgens de uitdruklyke Verklaaringen in de Koninglyke Wet, ‘gezegd wordt, Onafhangelyk op Aarde te weezen, geen hooger Magt dan god te erkennen; wanneer hy een onbepaald Gezag bezit, om de Wetten | |
[pagina 413]
| |
te maaken, te veranderen, ontslag van dezelve te verleenen; wanneer hy alleen Oorlog kan verklaaren, en Vrede sluiten, Verbintenissen aangaan, Belastingen heffen; wanneer hy, met één woord, alle de Regten en Voorregten bezit, die een erflyk, volstrekt oppermagtig en willekeurig Vorst kan bezitten.’Ga naar voetnoot(‡) - Wat betekenen dan Voorregten, welke hy, naar welgevallen, kan vernietigen; welk eene kragt hebben Wetten, die hy met een enkel woord kan herroepen? - Gelukkiger zou het voor Deenemarken geweest zyn, indien de Magt der Kroone op eene behoorelyke wyze gemaatigd geweest ware; indien men de Voorregten der Edelen niet afgeschaft, maar beperkt hadt; indien het Volk Onderdaanen gebleeven was van eene bepaalde Monarchy, en niet verslaafd aan eigendunkelyken wil en overheersching. ‘Wanneer wy de voornaamste omstandigheden, aanleidelyk tot deeze Ryksomwenteling, nagaan, kunnen wy niet naalaaten op te merken, dat de Edelen de Slagtoffers waren van hunne eigene Onvoorzigtigheid en Hardnekkigheid. Hadden zy ten behoorelyken tyde toegegeeven, zy zouden veele hunner Voorregten behouden hebben; doch, dewyl zy niet bukten, voor dat hunne toestemming nauwlyks meer noodig was, konden zy geene vergoeding vraagen voor 't gemis van 't geen zy niet konden houden, en met den blykbaarsten wederzin overgaven. De Afgevaardigden uit de Geestlykheid en der Burgeren lieten zich wegsleepen, door hun haat tegen die Order, wier dwinglandy zy zo langen tyd ondervonden hadden, en wier aangroeiende overmagt zy vreesden: daarenboven waren zy dermaate vervuld met bewondering van hunnen Koning, dat zy geene opoffering te groot rekenden, welke hem van hun vertrouwen kon verzekeren, en tot getuigenis strekken van hunne Dankbaarheid. Byster vreemde verdwaasdheid! dat zy geene middelen konden beraamen, om hunne Onderdrukkers te vernederen, en hunne eigene Vryheden te bewaaren, zonder het invoeren van eene volstrekte Oppermagt! Konden zy de banden, die den Koning bonden, niet gevierd hebben, zonder ze te scheuren? Het behouden van de Wetgeevende Magt, en het Ryk van Belastingen op te leggen, in de drie Staaten, zou genoegzaam geweest zyn, om de Vryheid des Volks te verzekeren, zo wel tegen de inbreuken der Kroon, als tegen de onbeschoftheid eens trotschen Adels. Maar de stem der Rede wordt zeldzaam gehoord te | |
[pagina 414]
| |
midden van het geschreeuw van openbaar uitgeborste Verbitteringen, en het oproer der Partyschappen. Eigenbaatzoekende en toelegmaakende Persoonen, die vooraf hun plan beraamd hebben, als mede de wyze om het door te zetten, bedienen zich van elke toevallig voorkomende gelegenheid; en het groote gros laat zich door blinde drift vervoeren, om dat geen uit te werken, 't geen hun naderhand te laat berouwt.’ |
|