Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 308]
| |
Beschouwing der Maatschappy en Zeden, in Poolen, Rusland, Zweeden en Deenemarken, doorvlogten met Voorvallen eenige uitsteekende Characters betreffende. Door William Coxe, A.M.F.R.S. Lid van 's Konings Collegie te Cambridge, Kapelaan des Hertogs van Marlborough, Medelid van de Keizerlyke OEconomische Societeit te Petersburg, als mede van de Koninglyke Academie te Koppenhagen. Naar den derden Druk, uit het Engelsch. Vyfde Deel. Te Amsterdam, by J. Yntema, 1788. In gr. 8vo. 164 bl.Hebben wy den Heer coxe, nevens zyne Reisgenooten, met groot genoegen, door Poolen en Rusland vergezeld, 't zal ons niet verdrieten, hem door Zweeden te volgen, welk Ryk, in dit Deeltje, het Briefswys onderhoud uitmaakt. Mislukte het de Doorkruissers der Noordsche Ryken Lapland te bezien, daar zy na goeden raad luisterden, voor hunne veiligheid, uit hoofde van het Jaarsaisoen, den weg over den Bothnischen Golf namen, en met veel gevaars dien overtocht volbragten. De ontmoeting eens Laplanders, die op de Hooge School te Upsal gestudeerd hadt, en het gesprek met deezen gehouden, vergoedt het eenigermaate. - Stokholm wordt in de heerlyke vertooning, welke het maakt, beschreeven; van Koning gustavus den III, met diens Adel en Hofgezin, ontmoeten wy een breed berigt. Terwyl de Beschouwing van het Tuighuis, in de Hoofdstad van Zweeden, coxe aanleiding geeft, om, de Kleederen, waar in carel de XII sneuvelde, beschreeven hebbende, 't geval van diens dood, waar over zo veel getwist wordt, en dat onder de Geschiedkundige onzekerheden behoort, te onderzoeken en te beoordeelen. - De Regeeringsvorm in Zweeden, met de veranderingen, welke dezelve ondergaan heeft, en bovenal de Staatsomwenteling, door den tegenwoordig Regeerenden Koning, in den Jaare MDCCLXXII, te wege gebragt, leveren zeer leezenswaardige Brieven op. Terwyl de Staatkundige zich voorts kan verlustigen in de bespiegeling van 't Zweedsche Staats-, Finantie- en Krygsweezen. - Upsal onthaalt den Geleerden en Liefhebbers in de Boekery, de Kabinetten en de Kruidtuin. - Eene Reis van die Stad na Trolhaetta, doet ons een gedeelte des Ryks, toen doorgetrokken, kennen, | |
[pagina 309]
| |
en by dat Kanaal zien, welke poogingen verscheide Zweedsche Koningen gedaan hebben, om eene binnenlandsche Vaart in het Ryk te vormen. - Gothenburg verschaft, als een Zeehaven en Handelstad, aanleiding, om over den Koophandel des Zweedschen Ryks te spreeken; en de Reis van daar na Carelskroon doet ons den Zweedschen Boerenstand kennen, als veel gelukkiger en beschaafder dan die in Poolen of Rusland. De Zeemagt van Zweeden valt, by 't bezigtigen van Carelskroon, onder 't ooge. En wordt dit Boekdeeltje beslooten met onderrigtingen, wegens het reizen in Zweeden, en eenige byzonderheden, de Landen Lusthuizen betreffende, als mede de groote gelykheid tusschen de Engelsche en Zweedsche Taalen. Misslagen van groote en verdienstlyke Mannen aan te wyzen en te verbeteren, is billyk, onze coxe doet het in een aanmerkelyk geval, het Ryksbestuur van Zweeden betreffende. Wanneer hy de laatste Ryksomwenteling, meest met de woorden van zyn Vriend, den Heer sheridan, beschreeven, voorgesteld hadt, merkt hy op, dat deeze Heer, in zyn verslag van het nieuwe Ryksbestuur, hoe schoon het anders zyn moge, een grooten misslag begaan heeft, die, uit de pen van een zo agtenswaardig Schryver gevloeid, vry algemeen in alle vreemde Landen schynt aangenomen, en te regt gebragt dient te worden. Sheridan, naamlyk, beweert: ‘dat de Koning van Zweeden te Stokholm niet min volstrekt heerscht, dan de Koning van Frankryk te Versailles, en de Groote Heer te Constantinopolen.’ Terwyl zyne Zweedsche Majesteit, schoon tegenwoordig zeer groote voorregten bezittende, nogthans, in veele gewigtige gevallen, een bepaald Monarch is. De Heer coxe bewyst deeze Stelling, door de opgave eener Schets der tegenwoordige Regeeringsvorm; ten dien einde merkt hy op: ‘De geheele Uitvoerende Magt berust, met de daad, in den Koning: want, schoon 'er verklaard wordt, dat deeze hem, met den Raad te zamen, is opgedraagen, is hy, egter, volstrekt meester in den Raad, daar hy de Leden van denzelven aanstelde en afzet, en, in 't bestuur der zaaken, alleen hun raad vraagde, zonder verpligt te zyn dien te volgen. De Koning heeft het bevel over het Leger en de Vloot, benevens alle Bedieningen in beide, en ook alle Burger-Ampten. Hy alleen bezit de Magt, om de Staaten zamen te roepen en te doen scheiden, en is niet gehouden dezelve op een | |
[pagina 310]
| |
vastgestelden tyd te vergaderen. Hy heeft de Belastingen standhoudende gemaakt, trekt een bepaald inkomen, en heeft de geheele beschikking over het Geld des Ryks. Zodanig zyn de Voorregten, welke zyne Zweedsche Majesteit aan zyne Kroon gehegt heeft; doch hoe groot ze mogen schynen, bovenal, wanneer men ze vergelykt met de geringe maate van Gezag, vóór dat tydperk, den Koning opgedraagen, klimmen ze, myns oordeels, niet op tot volstrekte eigendunklyke Opperheerschappye. De twee hoofdtrekken, die een Onbepaald Gezagvoerend Vorst, van een bepaalden Monarch onderscheiden, zyn het onbeperkt geeven en afschaffen van Wetten, en opleggen van Belastingen, zonder toestemming der Onderdaanen: geen van beiden wordt door een Koning van Zweeden uitgeoeffend. Ten aanziene der Wetten, huisvest de Wetgeevende Magt by hem en de Staaten, “de Koning” dus luidt het Voorschrift, “zal de Magt niet hebben om meerdere Wetten te maaken, buiten kennis en toestemming van de Staaten; noch eenige oude Wet, voorheen aangenomen, buiten die kennis en toestemming, mogen afschaffen.” Omtrent het opleggen van Belastingen is vastgesteld, dat de Koning geene Belasting zal heffen, zonder toestemming der Staaten, uitgenomen by een daadlyken vyandlyken inval, en zal hy, den Oorlog geëindigd zynde, de Staaten zamenroepen, om met dezelve de nieuwe Belasting te vernietigen. - By deeze twee gewigtige Bepaalingen komt nog, dat hy, zonder der Staaten toestemming, geen Oorlog kan verklaaren, of de Geldmunt veranderen, en moet hy, door hun opgeroepen, als zy vergaderd zyn, rekenschap geeven van 's Lands geld. Schoon de Koning aan deeze zeer weezenlyke Bepaalingen onderworpen is, kan men, nogthans, daar zyn gewoon inkomen volduurt, en de zamenkomst der Staaten alleen van zyn welgevallen afhangt, aandringen, dat hy onbepaald kan heerschen, zo lang hy geene bykomende onderstandgelden vordert. Maar zeker, deeze wyze van regeeren beklimt den trap van volstrekt gezag niet: want daar hy geene Wetten kan geeven, geen Oorlog verklaaren, of Belastingen heffen, zonder toestemming van den Ryksdag, moeten 'er gevallen ontstaan, die het noodig maaken, die Vergadering zamen te roepen, waar | |
[pagina 311]
| |
op dezelve bezwaaren kan herstellen, of inbreuken op de Ryksgesteltenisse verbeteren. In de daad, zyne Majesteit vondt goed, hoewel niet gepraamd door een buitenlandschen Oorlog, noch door eenige weezenlyke behoefte gedrongen, zes jaaren, naa dat hy ontslaagen was van de noodzaaklykheid, om de Staaten te doen zamenkomen, dezelve op te roepen: en ontmoette die tegenkanting, welke de Vertegenwoordigers van een Vry Volk kenmerkt. In het Huis der Edelen, by voorbeeld, werd een Vertoog ter tafel gebragt, waar in men beweerde, dat de Regeeringsvorm, in den Jaare MDCCLXXII vastgesteld, eenigen tyd was in agt genomen; maar dat zints veelen van 's Konings Vrienden zich beroepen hadden op die van den Jaare MDCXVI, als het eigenlyk voorbeeld, naar 't welk het Ryksbestuur zich moest schikken; de vraag, derhalven, was, welk eene Regeeringsgesteltenisse thans bestondt? - Meer andere voorstellen, zeer haatlyk in 's Konings oor klinkende, behandelde men in dit Vertoog: men hadt ten oogmerke, by de volgende Zitting, 't zelve staatlyk voor te leezen; doch, om dit voor te komen, ontboodt de Koning de Staaten in 't Paleis, en ontbondt de Zamenkomst. Zyne Majesteit verklaarde, in de Aanspraaken, te dier gelegenheid gedaan, hoe zeer hem de klagten, ten onregte tegen hem ingebragt, griefden, en voegde 'er nevens, dat de Regeeringsvorm, zo als dezelve in den Jaare MDCCLXXII was vastgesteld, door hem altoos zou aangemerkt worden als de waare; dat hy hoopte 'er nimmer in 't minste van af te zullen wyken, en dat hy, daar veelen een misverstand hadden zoeken te verwekken, tusschen hem en de Staaten, beslooten hadt de Vergadering te doen scheiden; een volstrekt Oppergezagvoerend Vorst zou op die wyze niet gesprooken hebben. Met één woord, of de tegenwoordige Regeeringsvorm, waarschynlyk, zal stand houden, dan of dezelve zo schielyk zal worden omgekeerd, door eene nieuwe Ryksomwenteling, gelyk dezelve is ingevoerd; of dezelve met den tyd zal veranderen in eene willekeurige Opperheerschappy, of dan weder vervallen tot de voorgaande Regeeringloosheid, staat my hier niet te onderzoeken; het voorstel betrof alleen de Ryksgesteltenisse, zo als die tegenwoordig bestaat, die, hoe nauwkeuriger wy dezelve nagaan, ons te minder schroomvallig maakt, | |
[pagina 312]
| |
om te besluiten, dat de Koning van Zweeden een bepaald en geen volstrekt Oppermagtig Vorst is.’ - Wie dit verder wil beweezen zien, vervoege zich tot het Werk zelve, waar in de Schryver het toelicht, door eene afzonderlyke beschryving van de Leden der Ryksvergadering, by welke de opperste Wetgeevende Magt berust, bestaande uit den Koning, met de gemelde voorregten bekleed, en de Staaten, die, wanneer het der Kroon behaagt, zamengeroepen worden: welke Staaten vier afzonderlyke Huizen uitmaaken: I. Dat der Edelen, - II. Dat der Geestlykheid, - III. Dat der Burgeren en IV. Dat der Boeren. Wy zullen, om nog iets van eenen anderen, in 't algemeen meer bevallenden, aart, uit dit Deeltje, over te neemen, onze Leezers de ontmoeting van coxe ten Zweedschen Hove, mededeelen. ‘Wy vergezelden den Engelschen Staatsdienaar thomas wroughton ten Hove, om de eerste hebben, van, aan Koning gustavus den III, voorgesteld te worden. Het geheele Gezelschap, uitgenomen de buitenlandsche Staatsdienaars, en wy, waren gekleed in Zweedsche Kleeding, onlangs, door zyne tegenwoordige Majesteit, in dit Land ingevoerd. De kleeding der Mannen geleek naar de oude Spaansche, en bestondt in een korten Rok, een Kamizool, een Mantel, en een Hoed met een Pluim a la Henry IV, een Gordel om den middel, een Zwaard, een ruime Broek, en Schoenen met roozen; de Mantel is van zwart Laken, geboord met rood Satyn, de Rok en Broek zyn desgelyks zwart, vercierd met roode knoopsgaten en knoopen; het Kamizool, de Gordel, de Kniebanden, en de Roozen op de Schoenen, zyn van rood Satyn. - De Kleeding der Dames bestaat uit een zwart zyden Opperkleed, met opgespleete Mouwen, afgezet met witte Koorden en gekleurde Linten. Dit is de gewoone Hofdragt. Op plegtige Feestdagen, draagen de Mannen wit Laken of Satyn, gevoerd met rood Satyn, de Dames witte Zyde of Satyn, met gekleurde Linten en Oplegzels. De Mannen, die ten Hove niet voorgesteld zyn, gaan meest allen, geheel in 't zwart, en zonder eenig rood of andere uitsteekende Cieraaden; de Dames, zich in gelyke omstandigheden bevindende, mogen niet verschynen met de wit opgespleete Mouwen; in andere opzigten, is haare dragt gelyk aan de boven beschreevene. Omtrent half acht, kwamen de Koning en de Konin- | |
[pagina 313]
| |
gin, beide in de Volkskleeding gedost. Zyne Majesteit ging van het eene einde des Kamers tot het andere, en vervoegde zich, met veel leevendigheid, by verscheide Persoonen, en groette, naar 't Hofgebruik, alle de Raadsheers Vrouwen. Wanneer wy aan den Koning en de Koninginne voorgesteld waren, deedt zyne Majesteit ons de eer, om met een ieder onzer, eene geruime wyl, zeer gemeenzaam te spreeken. Deeze pligtpleegingen afgedaan zynde, begaven zich de Vorstlyke Persoonen in een naby gelegen vertrek, en werden gevolgd door een groot gedeelte des Gezelschaps; de Koning speelde trente & quarante, met omtrent twintig Persoonen, en de Koningin Omberde. Ten negen uuren scheidden zy uit met speelen, en hielden in een ander vertrek het avondmaal. De Prinses sophia albertina was de eenige die met hun aan tafel zat, die eer is by deeze gelegenheid alleen bepaald tot het Koninglyk Gezin. Tegen over haare Majesteiten, op een kleinen afstand van het laage einde der tafel, stonden stoelen voor de Raadsheers Vrouwen, en voor die der Afgezanten: geene andere Dames mogen gaan zitten, waarom ook geene van laager rang, dan deeze, immer by zulke onthaalen ten Hove komen. Aan dit Hof wordt alles, wat tot het plegtige behoort, zeer stipt in agt genomen, terwyl veele Vorsten van Europa zich bevlytigen, om de staatlykheden, omtrent de Koninglyke Waardigheid gebruiklyk, af te snyden, heeft gustavus de III eene maate van Pragt, en stiptheid van Etiquette, ingevoerd, gelyk aan die van Versailles, en tot dus lang, in dit Land, onbekend. De Koning bezit te veel verstands, om, in dit stuk, een slaafsche naavolger der Franschen te weezen: 't is, derhalven, veel waarschylyker, dat zyne beweegreden hier toe eenigermaate Staatkundig is: dewyl de vermeerdering der Koninglyke Voorregten het voegelyk kan gemaakt hebben, den luister van den Throon te vermeerderen. Onder den maaltyd sprak de Koning bykans onophoudelyk met den Zweedschen Adel, met de vreemde Afgezanten, en de Heeren, die zich naby hem bevonden. By een volgenden Hof-avond van dezelfde natuur, deedt zyne Majesteit my de eere, om met my, meer dan een half uur, te spreeken over verscheide deelen der Zweedsche Geschiedenissen. Hy onderhield my op eene gulle wyze, met veele aartige aanmerkingen, en oordeelkundige bedenkingen, over de verschillende Characters | |
[pagina 314]
| |
der Koningen van Zweeden: inzonderheid weidde hy, met verrukking, uit over de uitsteekende hoedanigheden van gustavus vasa, en gustavus adolphus, die boven alle anderen zyne bewondering scheenen te trekken. Onder anderen sprak hy van den Huwelyks Voorslag, door eric den XIV aan elizabeth, Koningin van Engeland, en het luisterryk Gezantschap van johan, Broeder diens Monarchs, na Londen, om haar Huwelyk te verzoeken; 'er byvoegende, dat deeze verrigting door veelen der Engelsche Geschiedschryveren overgeslaagen was, en dat zelfs hume, die doorgaans zich meer dan anderen, op 't geen Buitenlanders betreft, toelegt, dezelve slegts ter loops hadt aangeroerd: hy besloot, met aan te merken, dat celsius, in zyne uitmuntende Leevensbeschryving van eric den XIVGa naar voetnoot(*), een zeer nauwkeurig en omstandig verslag gegeeven hadt van het Gezantschap van johan, en alle de handelingen, tusschen eric en elizabeth. Ten slot nog iets van de Hoofdstad des Zweedschen Ryks. ‘Op alle myne Reizen,’ schryft de Heer coxe, ‘heb ik geene Stad gezien, welker ligging my zo zeer trof, als die van Stokholm, van wegen de zonderlinge en romaneske vertooning. Deeze Hoofdstad, die zeer lang en onregelmaatig is, beslaat, behalven twee Schier-Eilanden, zeven kleine rotzige Eilanden, verspreid in de Moeler, en de Stroomen, welke uit dit Meir voortkomen, en in de Baay of Golf van Bothnia. Eene verscheidenheid van vreemde en betoverende gezigten wordt gevormd door ontelbaare Rotzen van Granit, het hoofd trots uit het water opbeurende, deels bloot en ruw, deels met Huizen bezet of met Houtgewas begroeid. De Haven is een Inham van de Baltische Zee, het water is volmaakt helder, en van zulk eene diepte, dat de zwaarst gelaadene Schepen aan de Kaay kunnen komen, die zeer breed, en met groote Woon- en Pakhuizen bezet, is. Aan 't einde van de Haven vertoonen zich verscheide Straaten, de een boven de ander, in de gedaante van een Amphitheater, en het Paleis, een allerschoonst Gebouw, praalt aan den top. - Naa den Zeekant, tusschen | |
[pagina 315]
| |
twee en drie Engelsche Mylen van de Stad, wordt de Haven eene nauwe Straat, en verdwynt, tusschen hooge rotzen heen loopende, uit het gezigt. Afgelegene bergen, met boschadie bezet, bepaalen het vergezigt. 't Gaat de beschryving met woorden, ja de kragt van 't penseel, te boven, deeze zonderlinge gezigten uit te drukken. Het middelste Eiland, van 't welk de Stad den naam ontleent, en Ritterholm, maaken de fraaiste gedeelten der Stad uit. - Behalven de Voorsteden, waar de Huizen van hout en rood geverfd zyn, vindt men de Huizen meest van gehouwen of gebakken Steen, wit gepleisterd.’ |
|