Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 227]
| |
Leerryke Verhaalen en Zamenspraaken, in 't Hoogduitsch opgesteld, door A.G. Meisner, op een vryen trant in 't Nederduitsch overgebragt. Tweede Stukje. Te Haarlem, by F. Bohn. In 8vo. 152 bladz.Met goedkeuring mogten wy van het Eerste Stukje van dit leerzaam Werkje gewaagenGa naar voetnoot(*). Het tegenwoordige biedt een grooter aantal aan. En wel eerst berwig en de Planeet Jupiter, behelzende eene treffelyke Zamenspraak voor hun, die ondervinden dat elk hun verstoot. - Vervolgens de Degter van willem van albanak, een Edelman, ten wiens Huize alfred, Koning van Brittannien, afgedwaald kwam, en verliefd werd op diens Dogter, welke door dien Edelman, op eene zeer vreemde wyze, ter Vrouwe wordt aangeboden. Het schetst een onverschrokkendst Character, een Vorst, wederstand biedende in de allersterkste Drift, en zegepraalende - zonderling - zeer zonderling. - Wyders de Koning in een Bordeel, Klugtspel, overgenomen uit het Leeven van Koning karel den II, een list van de Hertogin van portsmouth, met den Graaf van rochester beraamd, om dien Vorst het rinkelrooyen en de snoepreisjes te ontleeren - natuurlyk - natuurlyk genoeg! Hier op volgen drie kleine Stukjes, getyteld: - De twee Broeders, - de Nagtegaal en de Kanarie-Vogel, - de Redoute, - en, ten Slot, giaffar en abassah, of de Barchemiden. Geen verdichtzel, maar, tot byna de kleinste byzonderheid toe, de weezenlyke Arabische Geschiedenis, die giaffar onvergoetelyk maakt. Alleen wordt hier en daar iets als zeker verhaald, 't welk de Geschiedenis enkel als vermoedelyk opgeeft. Deeze staat vervolgd te worden. Twee der kleine Stukjes plaatzen wy hier geheel. | |
De Nagtegaal en de Kanarie-Vogel.Een zeker Persoon hadt een Kanarie-Vogel en een Nagtegaal; hy floot beide die Vogels, dagelyks, verscheide maalen een stukje voor, 't welk hy hun wilde leeren. De Kanarie-Vogel vatte het spoedig, en zong het volkomen na, maar de Nagtegaal bleef by zyn ouden zang. ‘Dat is’ riep hy, den vergeefschen arbeid moede, ‘zonderling. Gy overtreft, anderzins, de Kanarie-Vogel zo oneindig, en laat gy u, in een vreemde zangwys, van hem beschaamen? Juist daarom,’ antwoordde de Nagtegaal, ‘om dat myn natuurlyke zang de stem van de Kanarie-Vogel overtreft, daarom is hy in het naavolgen gelukkiger. Weet gy niet, | |
[pagina 228]
| |
dat het naavolgen veel zwaarder valt aan een zelfdenkend, dan aan een middelmaatig, Vernuft?’ | |
De Redoute.Een Man, die in eene kleine Stad woonde, en daar welgezeten was, kwam in eene groote Stad, toen men daar de Vastenavonds vermaaklykheden hieldt. Zyn Zoon, een Jongeling van zeventien jaaren, was by hem. ‘Gaa heden met my op de Redoute! zeide de Vader, op zekeren dag tegen zyn Zoon. “Op de Redoute?” vroeg de Zoon, ten uitersten verbaasd, ik meen gy hebt my dezelve altoos afgeschilderd als een zamenloop van zotheden. “'t Geen ik thans ook niet weder herroep.” - “En zullen wy mede deel neemen in die dwaasheid?” We zullen 'er geen deel aan neemen: wy zullen dezelve maar enkel aanzien, Zoon! Weet gy nog niet dat het eene onontbeerelyke noodzaaklykheid is, zotheden te leeren kennen, om aan het tegengestelde of aan den middenweg te zien, wat in de daad verstandig goed is.’ Zy gingen 'er twee avonden na elkanderen, en de nieuwheid van het Spel mishaagde den Jongeling geenzins. ‘Wanneer zullen wy, heden, na 't gemaskerde Bal gaan?’ vroeg hy op den derden avond, toen het gewoone uur- omtrent begon te naderen, en hy zyn Vader zich niet zag gereed maaken. ‘Hoe, houdt gy dat voor zulk een uitgemaakte zaak, dat wy 'er heden weder gaan zullen?’ ‘Om dat gy zelf het als nuttig aanprees, dwaasheden te beschouwen.’ ‘Wel onthouden!’ antwoordde de Vader, al lachende. ‘Maar voeg 'er eene enkele bepaaling by, die, van dezelve niet al te dikwyls aan te zien en by te woonen. Het langduurige gezigt maakt 'er ons aan gewoon, en kan 'er ons ligt toe brengen, dat wy dat geene fraay vinden, 't welk ons, in den aanvang, belachlyk voorkwam. Dan heeft het misschien wel draa ten gevolge, dat wy, even als anderen, een geruimen tyd, ons ten toon gezeten hebben, ook anderen, eindelyk, op onze beurt, even eens ten toon zitten.’ |