Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis van Karel van Burgheim en Emilia van Rosenau, door J.M. Miller. Uit het Hoogduitsch vertaald. Derde, Vierde en Vyfde Deel. Met Plaaten. Te Utrecht, by G.T. van Paddenburg, en te Amsterdam, by M. Schalekamp, 1787. In octavo.Het geen we, by de afgifte der twee eerste Deelen van deezen Roman, nopens deszelfs bewerking geoordeeld hebbenGa naar voetnoot(*), houdt, naar ons inzien, stand, in de verdere uitvoering, tot aan het afloopen deezer geschiedenisse. Behoudens alle de agting, die wy voor de weezenlyke verdiensten van den Heer Miller hebben, kunnen wy niet nalaaten, van deezen zynen arbeid als te somber en te langwylig te beschouwen. Dan met dat alles heeft dit Werk zyne nuttigheid, daar het hoofdbedoelde is, en de byzondere lotgevallen van Karel den Leezer bestendig derwaards leiden, om de Jeugd behoedzaamheid, tegen de verleidingen der Ondeugd, in te boezemen. Om dit, by 't gelukkig afloopen deezer Geschiedenisse, met de Huwelyksvereeniging van Karel en Emilia, des te duidelyker te doen bemerken, zo plaatst de Heer Miller aan 't slot nog een Brief van Karel, als aan hem geschreeven; waarin het oogmerk van 't opstellen deezer Geschiedenisse voorgedraagen wordt; zynde naamlyk, ‘onbedagte Jongelingen opmerkzaam op zichzelven en hunne bestemming te maaken; hen te waarschuwen tegen de gevaaren der Jeugd; en dus mede te werken, om hen wederom in den arm der rede, deugd en Godsdienst, de eenige waare leidsvrouwen, tot een eeuwigduurend geluk, te rug | |
[pagina 226]
| |
te brengen.’ In de hoop dat dit Geschrift hier toe bevorderlyk zal kunnen zyn, luidt Karels taal deswegens aldus. ‘ô Hoe gelukkig zou ik zijn, indien mijne dwaalingen voor menig jong gemoed tot eene aanleiding konden dienen, om diergelijke gevaaren en bijwegen te ontgaan! Stel mij aan uwe leezers geheel zoo voor als ik voorheen was, en gelijk gij mij het eerst leerdet kennen. - Als een mensch, te weeten, die de stem der dwaasheid, jeugd en zinnelijke vermaaken eerst blindelings volgde; zijn hoogste geluk in de voldoening zijner driften stelde; rede en Godsdienst als verveelende tuchtmeesters dikwijls den rug toekeerde; en alzoo, aan zichzelven overgelaaten, zich in menigvuldige verlegenheid dompelde, van de droevige gevolgen der dwaasheid en buitenspoorigheden omringd wierd, en ten laatste, - de grootste wroeging die men hebben kan, - zichzelf veragten, een afgrijzen van zich hebben, en zich als de bewerker van alle zijne ellenden moest aanzien - Jongeling, die mij in deze onzinnigheden naarvolgde; die mij in mijn lijden gelijk zijt, en ook met mij de verloorene rust van het geweeten beweent, wordt niet geheel moedeloos! Luister met mij naar de stem van 't ontwaakt geweeten! Zie, gelijk ik, naar een deugdzaam vriend, of eene deugdzaame vriendin om. Rijk hen uwe hand toe, als zij u willen helpen. En boven alles streef naar de onzichtbaare vriendin, de Godsdienst! Verzoen u weder met haar! Laat u geheel aan haare leiding over! Wijk geen oogenblik van haare zijde! Zij zal uwe smerten verzagten, Hemelsche balzem in uw krank en gewond hart gieten. - De wonden, die gij u zelven door uwe eigen dwaasheid geslagen hebt, zullen wel niet terstond geheeld worden; dikwijls zullen zij wel weder openbreeken; dikwijls zullen nieuwe slagen van het lot, dat gij u zelven bereid hebt, zich vernieuwen. Murmureer daar niet tegen en wanhoop niet! De Alwijze, die in den Hemel woont, doet geene wonderen, rukt de gevolgen uwer dwaasheden, als chakels van den keten van 't geheel, die in zijne handen berust, niet uit denzelven. Ik moet nu nog de gevolgen van mijn misdrijf met louizaGa naar voetnoot(†) in alle haare bitterheid smaaken, om 'er des te meer afschuw van te hebben. De slagen van het lot, die op wanbedrijven volgen, zijn slagen van eenen liefderijken Vader, die zijn kind elke afwijking, die hem op nieuw in het ongeluk kon storten, wil afleeren. Eindelijk zal deugd en Godsdienst, als gij standvastig blijft, u brengen aan den eindpaal, daar de beoeffening uwer pligten u een eeuwigduurenden inwendigen vrede zal verwekken.’ |
|