| |
| |
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Bybel der Natuur, ontworpen door den beroemden J.J. Scheuchzer. In 't Nederduitsch overgezet, met bygevoegde Aanmerkingen, uit de beste Uitleggeren, nieuwste Natuur- en Oudheidkundige Historische Schriften, Reisbeschryvingen, en Toegiften, vermeerderd, door Laurentius Meijer, Lid van de Holl. Maatsch. der Weetensch. te Haarlem, en Predikant te Twyzel en Kooten; met een aanpryzenden Brief van den Hoog Eerw. en Hooggel. Heer J. Nuys Klinkenberg, A.L.M. Th. & Ph. Doctor, Hoogleeraar der H. Godgeleerdheid en Kerklyke Geschiedenissen, aan het Athenaeum Illustre, en Predikant te Amsterdam, &c. Vierde Deel. Te Amsterdam, by M. de Bruyn. In gr. 8vo. Behalven de Voorreden, 733 bladz.
Hebben wy, by de Aankundiging des Eersten Deels, van dit hoogst nuttig Bybelverklaarend Werk, opgegeeven het Plan des Schryvers en des Vertaalers, wy vinden het noodig: dewyl 't zelve met dit Deel eenige verandering ondergaan heeft, des een kort verslag te doen. 't Was de Heer donat, die het op zich genomen hadt, scheuchzer's Bybelsche Natuurkunde te verkorten, en tevens met nuttige Aanmerkingen te verryken; deeze werd, vóór de uitgave van het Eerste Deel, door den dood deezer wereld ontrukt. De Geleerde busching vatte het Werk toen op, om het, zo veel mogelyk, op den eigensten voet voort te zetten, gelyk hy het Tweede en Derde Deel gedaan heeft. - Onze Nederduitsche Vertaaler niets van de verdere voortzetting deezes Geleerden verneemende, ging hem met eenen Brieve aan; doch ontving ten antwoord, dat hy, wegens zyne hooge jaaren, en zeer veele bezigheden, 'er zelve niets aan doen, ook geen opzigt daar over hebben, kon. De Hoogleeraar michaelis berigtte ook, dat men van dit Werk, in Duitschland, geen hoop altoos hadt, van ten minsten
| |
| |
door die kundige hand en goede medewerking, de voortzetting te verwagten.
‘De byzondere genegenheid ondertusschen,’ schryft de Eerw. meijer, ‘met welke onze vertaaling van, en onze arbeid aan, dit Werk, by onze Landgenooten ontvangen is, die uit het ruime getal van Intekenaaren blykt, en het herdrukken der Eerste Stukken reeds noodzaaklyk gemaakt heeft, gelyk mede de goedkeurende aankondigen, beoordeelingen, en uittrekzels, daar uit, in verscheiden Tydschriften, in en buiten ons Nederland, kan ik, zonder de gevoeligste aandoening, niet verneemen. - Hier door bewoogen en aangemoedigd, heb ik de voortzetting en voltooijing van het Werk, zoo veel mogelyk, op dien voet, als de voorgaande Deelen, over de Vyf Boeken van moses, behandeld waren, op my genomen. Onder den Godlyken zegen en bystand heb ik, met lust en voorspoed, tot hier toe, daar in naar wensch mogen slaagen, en een aanzienlyk gedeelte daar van reeds afgedaan, zo dat ik nu in staat ben, om dit Deel te leveren.’
Naa eene welgegronde aanmerking, over de kostbaare Nederduitsche Vertaaling van scheuchzer's Werk, in Vyftien Deelen, in groot Folio, laat de vervaardiger, der tegenwoordige bekorte Vertaaling, zich in deezervoege hooren. ‘In de bekorting van scheuchzer's arbeid heb ik dus gehandeld, dat ik zulke zaaken, die in de Godgeleerdheid inliepen, en niet zo rechtstreeks met het bestek van dit Werk strookten, - ook 't geen onze Schryver zomtyds, by gelegenheid van het een of andere door anderen gezegde, ter hand nam en behandelde, wanneer het behandeld wordende onderwerp daar by niet leed, - kortere aanmerkingen over deeze en geene plaatsen, die men niet zelden ook by andere Uitleggers vindt, - of die weinig ter zaake scheenen te dienen, heb weg gelaaten of bekort. - Doch, omtrent de Oostersche nog in zwang gaande naamen, hebben wy onzen Tekst minder bekort dan door donat gedaan was; dewyl wy de overeenstemming der oude Hebreeuwsche of Bybelsche naamen, van Dieren, Aardgewassen, en Delfstoffen, met de nog in 't Oosten gebruiklyke naamen van dezelve, gewigtig en dikwyls beslissende vinden: waarom ook de Heer michaelis den Reizenden Geleerden, in zyne Arabische Vraagen, zoo dikwyls de oplettenheid, op de thans nog in 't Oosten gebruiklyke naamen, aanbeveelt.
| |
| |
‘En dewyl men dit Werk zo min kostbaar als mogelyk was wilde leveren, heeft men de Plaaten van deeze volgende Deelen geheel weg gelaaten: waar door ook derzelver verklaaringen, die wy reeds uit donat's Werk hadden achtergelaaten, voor ons geheel onnoodig waren.
Integendeel heb ik de zaaken, die natuur-, oudheid, of tyd-rekenkundige ophelderingen van Schriftuurplaatsen behelsden, onverkort medegedeeld, en wel eens een woord, dat des Schryvers gedagten ophelderen kon, laaten invloeijen, waar door ik mynen Autheur niet dagt te verongelyken, of eene opzetlyke Aanmerking meende te kunnen bespaaren.
Myne Aanmerkingen, eindelyk, heb ik, op het voetspoor van myne Voorgangeren, in de voorgaande Deelen, daar de stof ze my aan de hand gaf, medegedeeld; ook zomtyds in eene Toegift, gelyk voorheen, zommige, door scheuchzer overgeslaagene, dingen, opzetlyk behandeld. - De noodige Registers van het geheele Werk staan in het laatste Deel te volgen.’
Wy danken den Eerw. meijer voor zyn betoonden yver, aan dit Bybeltoelichtend Werk besteed, en twyfelen geenzins aan de pligtschuldige erkentenis zyner Landgenooten; buiten zulks was onze Aankundiging van het laatst voorgaande Deel, even als die van michaelis, in Duitschland, de Lykreden daar over geweest.
Wat in scheuchzer's en meijer's plan viel, omtrent het Boek van josua, het Boek der Richteren, het Boek van ruth, en het Eerste en Tweede Boek van samuel, vervat dit Vierde Deel. Wy zullen den Inhoud, als ons te wydloopig, hier niet afschryven, alleen onzen Leezeren verzekerende, dat zy, omtrent de moeilykste plaatzen, in de gemelde Bybelboeken, zich om geene ophelderingen zullen verlegen vinden; eer zal zomtyds de groote verscheidenheid van begrippen belemmering baaren; schoon deeze wyze van voordragt het gunstig voorkomen van onzydigheid hebbe, en de vryheid van verkiezing den Leezer laate, zouden, onzes inziens, lang verouderde, en volstrekt geen steekhoudende begrippen, zonder de onzydigheid te verkorten, of de verkiezing te belemmeren, veilig agter wege hebben kunnen blyven; de Toegiften van den Eerw. meijer zyn, uit den aart, min met deeze overlaading, mogen wy het zo eens noemen, belast dan wel andere gedeelten deezes aanpryzens- | |
| |
waardigen Werks. Het moeit ons, om der langte wille, geen deezer Toegiften te kunnen overneemen.
Meermaalen trekt de Eerw. meijer de onderscheide gevoelens der Uitleggeren zamen, of brengt ze onder zekere hoofden; dit doet hy, onder andere, naa scheuchzer's gedagten, over de Toveresse te Endor, die hem zo voldoende voorkwamen, en zo wel lieten leezen, dat hy het niet noodig oordeelde 'er aanmerkingen by te voegen, omtrent dit vreemd geval, op deeze wyze. Daar zyn
‘I. Die dit geschied-verhaal allerstrikst na den letter in den eigenlyksten zin der woorden opvatten; denkende dat samuël, of deszelfs ziel, in de daad door dit wyf zou opgeroepen en verscheenen zyn, en aan saul deszelfs aanstaande lotgevallen voorspeld hebben. Zommige Rabbynen, en de Roomsche Uitleggers doorgaans, vallen in dien smaak, en beweeren op hunne wyze, in 't lange en breede, dit gevoelen, 't geen ook by de Schryvers der Algemeene Historie, III D. bl. 529, de goedkeuring heeft kunnen wegdraagen, wordende in de Aanmerking, met verwerping van buikspraak, goochelaary, geheime verstandhouding, en eene rol door den duivel hier gespeeld, voor de letterlyke en eigenlyke opvatting der woorden gepleit. Gelyk ook saurin, Disc. XXXV. p. 511, j.a. ernesti, Neue Theol. Biblioth., X B. p. 202, 203, die eene verschyning, dog in een gezicht van samuëls ziel, door nelson, in deszelfs Antideistischen Bibel, over deeze plaats aangenomen, voor de beste van de drie gewoone meningen keurt. Dus houdt ook date, in eene Aanmerking op zyne Latynsche Vertaaling der Historische Boeken, die mening, die eene waare verschyning van samuël, door een byzonder godlyk oordeel, hier aanneemt, niet onderhevig aan zo veele zwaarigheden, met welke die te worstelen heeft, die enkel eene verdichte verschyning van samuël hier begreep. Dan wat hier voor en tegen geschreeven en herschreeven is, lust ons niet hier op te geeven.
II. Eene tweede klasse van Uitleggers meent, dat de duivel hier zo meesterlyk zyne rol zou gespeeld hebben, dat hy een spook, ter nabootzing van samuël, hier op het tooneel zou gebragt, en daar door, als in den persoon van samuël gesprooken en antwoord zou gegeeven hebben. En dit gevoelen heeft men ongetwyfeld wel meest daarom begunstigd, om de berichten, aangaande de bezetenen, in de Schriften des N.T., daar mede te
| |
| |
ondersteunen, en daar uit op te helderen. Lutherus, en de meeste Godgeleerden in de Kerk, die naar hem zich by naame onderscheidt, begunstigen deeze mening, b.v. a. pfeiffer, j. schmidt, j.f. buddeus, ae. strauchius, j.g. carpzovius, breedvoerig heeft ook deyling, Observ. Sac. Tom. II. p. 253, en lilienthal, IV D. §. 67-77, voor dat gevoelen zich uitgelaaten, enz. Hoewel de laatere Godgeleerden van die Kerk 'er niet meer in dien smaak, althans dus zoo algemeen niet meer, over denken.
III. Eindelyk zyn 'er ook veelen, die in dit geheele voorval slechts de bedriegeryen, de listen en looze kunstgreepen, van die gewaande Toverheks ontdekken, en, zoo als onze scheuchzer 'er over geschreeven heeft, dit verhaal ook begrypen. Dit heeft, onder de Rabbynen, m. maimon ook reeds zoo uitgebeeld. A. van dalen, c. thomasius, webster en andere, waren ook in die gedagte, welken j.c. harenberg, zelve ook die mening toegedaan zynde, aanhaalt: Thesaur. Theol Philol. Nov. T. I. p. 639. sqq. Vooral moest hier ook de beruchte balth. bekker, in zyne Betoverde Weereld, bygevoegd worden. Terwyl ook j. de mey hier voor meest schynt te weezen, en d. schramm, Bibl. Brem. C. I. III. p. 346. seqq. j.a. turrettin, Opp. Tom. I. p. 451. seqq. chandler, dit gevoelen omhelsd heeft, 't geene ook niemeyer, Characteristik, IV D. bl. 116. j. maquet, Bybelsche Ziekten, bl. 49-57, verdeedigt, hezel en de Heer klinkenberg, in zyne Bybelverklaaring over deeze plaats, opgeeft, en m.h.f. köcher, in eene Proeve hier over, Gera 1780. 8. by döderlein, Auserlesene Theol. Biblioth. I B. VII St. p. 554. seqq., die echter twyfelingen 'er tegen inbrengt, en het onder No. II. voorgestelde gevoelen meer schynt te begunstigen. - De Heer venema, Hist. Eccles. V T. T. I. p. 448, 449, is ook voor het naast in die mening, dog ook, dat dit wyf, by alle haare bedriegelyke kunsten en begoochelingen, even als Bileam, eene godlyke ingeving zou gehad, en daar door saul, tot straf, zyn aanstaande lot voorspeld hebben. -
Burman, over deeze plaats, bl. 301, stelde deeze drie verschillende gevoelens voor, zonder één boven het andere te verkiezen.
De Heer michaelis, die op dezelfde wyze als scheuchzer, dit geschied-verhaal ook verklaart, en de geheele gebeurtenis voor eene Necromantie, of een raad- | |
| |
vraagen aan dooden, houdt, enkel op bedrog en begoochelingen uitkomende, zegt, eindelyk: maar waarom zegt ons de Historie-Schryver niet, dat dit louter bedrog was? Ik denk daarom: dewyl hy Historie-Schryver is, en niet noodig had, zyn oordeel 'er in te mengen, maar verhaalen zou 't geen saul, en derzelver gezelschap, gehoord en gezien hadden. Wen hy uit historiesche berichten, nopens de kunstgreepen van dit bedrog kennis hadt gehad, als dan slechts diende hy ze ook verhaald te hebben; maar anders kon hy zyn verhaal aan het oordeel zyner Leezeren overlaaten. Wy bedillen immers geen Latynschen Schryver, geen cicero, of zelfs laatere Schryvers, wen zy verhaalen, Apollo heeft dit of dat geantwoord. Alhoewel zy ons tevens niet leeren, dat het niet Apollo, maar enkel de bedrog spelende Priesteres, vaak door geld omgekogt, veellicht ook van anderen onderweezen, geweest zy, die de antwoorden gaf. Alhoewel zy zelve ook weinig geloof sloegen aan de Orakels.’
|
|