Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 207]
| |
Overysselsche Gedenkstukken. Vierde Stuk. Door Mr. J.W. Racer. Te Campen, ter Drukkerye van J.A. de Chalmot, 1785. Behalven het Register, 349 bladz. in gr. 8vo.Met dit vierde Stuk gaat de Heer en Mr. Racer over tot het behandelen van een geheel ander soort van onderwerp, dan hy in de voorige Stukken beschouwde. Deezen tog waren grootlyks betrekkelyk tot de vryheid der ingezetenen van Overyssel; en het tegenwoordige gaat wel byzonder over de dienstbaarheid, zo der vrye ingezetenen, als die der hoorige lieden, in dat Gewest, naar welk tweeledig onderwerp dit Stuk ook in twee Afdeelingen geschift is. De eerste Afdeeling gaat over de dienstbaarheid der vrye Ingezetenen van Overyssel; en in derzelver voordragt legt de Autheur het 'er vooral op toe, om te toonen, dat dezelve zig van oudsher bepaalde tot het bevorderen der uitvoeringe van het Landsbestuur des Landsheeren of der Overheid; en zig geenszins uitstrekte tot een huishoudelyk voordeel van den LandheerGa naar voetnoot(*). Ter duidelyker ontvouwinge hiervan gaat hy eerst na, de oude gesteldheid van 's Lands regeering ten deezen opzigte: en daaraan hegt hy een geschiedverhaal van 't voorgevallene in deeze Provincie, aangaande de diensten der vrye ingezetenen, naar uitwyzen der oude gedenkstukken, en 't geen men, | |
[pagina 208]
| |
in laater tyd, byzonder wegens de Drostendiensten, en de daarover ontstaane geschillen, in de zeventiende eeuw, gemeld vindt. ‘In dat alles is, gelyk hy opmerkt, geen blyk te vinden, dat tot in de achtiende eeuwe Ridderschap en Steden Drostendiensten, het zy als weleer Hofdiensten, van den Landsheer en naderhand van de Provincie geweest zynde, het zy als byzondere Hofdiensten van de Drosten, erkend zouden hebben; maar wel van het tegendeel.’ En na dit ontvouwde behandelt hy voorts het gebeurde, wegens deeze Drostendiensten, in de achttiende eeuwe, toen de Heer van der Capellen tot den Poll, de Resolutie van 18 Maart 1631, (by welke de Drostendiensten toen afgeschaft zyn, en den Drosten, ter vergoedinge hiervan, eene vermeerdering van tractement toegestaan is,) ontdekt hebbendeGa naar voetnoot(†), zeer ernstig aandrong op de geheele afschaffing der Drostendiensten, die ook eindelyk, door Ridderschap en Steden, voor eeuwig werd beslooten, en, by eene Publicatie van den 25 February 1783, aan de Ingezetenen bekend gemaakt. Naa het afhandelen hiervan verledigt zig onze Autheur, in de tweede Afdeeling, ter ontvouwinge van de dienstbaarheid der hoorige Lieden in Overyssel, en ter naspooringe van derzulker regten. Hieromtrent verleent hy ons, eerst, een uitvoerig berigt aangaande de hoorige Lieden in Overyssel; en verder hegt hy daaraan eene verzameling van oude stukken, betrekkelyk tot de Hofregten aangaande deeze hoorige Lieden; aan welker hoofd geplaatst is, eene zogenaamde Constitutie van Keizer Albert van 't jaar 1322, doch welker echtheid door den Heer en Mr. Racer gewraakt wordt; als zynde dit stuk, zynes agtens, verdicht, en eerst onder de Spaansche Regeering, ten nadeele der hoorige Lieden, in de waereld gekomen. Voorts deelt hy ons mede de byzondere Hofregten van den Hof te Ootmarsum, en andere daar onder behoorende | |
[pagina 209]
| |
Hoven in Twente, mitsgaders eenige oude oordeelen van het opgemelde Hof; en wyders de Hofhoorige Regten in Twente, benevens de Ampliatien en Elucidatien, daarop by de Staaten van Overyssel gemaakt, behelzende de Orde en Redres over 's Lands Domeinen van Twente, van 9 Augustus 1662, en de nadere Resolutien der Overysselsche Staaten, van 26 February en 26 April 1667. Ten laatste komen hierby nog eenige merkwaardigheden, nopens dit behandelde onderwerp, welken in de melding der voorige stukken niet gevoeglyk geplaatst konden worden: behelzende narigten, wegens de bezitting van Hofhoorige goederen door een Hulder; de beleening van Hofhoorige goederen; en het onderscheid tusschen volschuldige en volschuldige vrye goederen; waarnevens nog eene melding van oude Geldspecien; en eene opgave der Hofregten van den Sadelhof te Schapen. - Het vyfde Stuk deezer Verzamelinge eindelyk is inzonderheid geschikt, ter voordragte van een Betoog, aangaande de bezwaaren der Kleine Steden van Twente, ten aanzien van derzelver Regten en Vryheden. By dit Betoog, welks vervaardiging den Heer en Mr. Racer gelast was, ten einde in het zelve de bezwaaren dier Steden aan de Staaten van Overyssel voor te draagen, heeft de Autheur, daar hy, door de vereischte beknoptheid van 't Betoog, te bepaald was, om over zommige byzonderheden uit te weiden, voorts gevoegd, eene breedere aantekening van zodanige opmerkingen, raakende de oudheden deezer kleine Steden, mitsgaders nopens de byzondere, met die Steden niet te vergelyken, gesteldheid der Stad Almelo, welken weetenswaardig zyn, of ter staavinge van het opgemelde Betoog kunnen dienen: en wyders nog een byzonder Betoog, aangaande de Bezwaaren der Stad Vollenhove, omtrent haare Regten en Vryheden. - De Autheur heeft dit Stuk afgegeeven, met eene Voorreden, welke inzonderheid behelst eenige voorbereidende aanmerkingen, omtrent eene grondwettige herstelling in het stuk der Regeering van Overyssel, ter staavinge van een vereischt redres der bezwaaren van de Kleine Steden. En dus behoort dit Stuk grootlyks tot de diestyds zweevende gedagten en verschillen over de Grondwettige Herstelling; welken thans met de onlangs voorgevallen omwenteling van zaaken, en de herstelling van Zyne Doorluchtige Hoogheid, een einde genomen hebben; waarom wy geen rede hebben, om op eenige byzonderheden van dien | |
[pagina 210]
| |
aart staan te blyven. Veeleer zullen wy den Leezer nog een staal van eene andere natuur uit het zelve mededeelen, betrekkelyk tot het oude Taalkundige; dat, gelyk we voorheenen reeds aangemerkt hebben, meermaals, in deeze verzameling van Overysselsche Gedenkstukken, zyne leerzaame nuttigheid heeft; en waarvan de volgende uitvoerige aantekening, over het woord grute of gruyt, in deezen tot een voorbeeld kan dienen; te meer, daar 't in veele oude Ordonnantien voorkomt, en men 'er verschillende verklaaringen van gegeeven heeft. - De Heer en Mr. Racer verklaart, in een Artykel der Willekeuren van de Stad Almelo, de uitdrukking van dubbelde hooppe, door dubbeld hoppenbier, en verleent ons, ter dier gelegenheid, deeze aantekening. ‘Hoppe of hoppenbier wordt gezegd in tegenstelling van grute, in eenen brief van 1404, by Mr. van hattum, geschied. der Stad Zwolle, D. I. bl. 272. Op dezelfde wyze als het woord hoppe wordt genomen voor hoppenbier; zo wordt ook grute gezegd voor grutenbier; beide van wegens de stoffe, die in het bier gebruikt wordt: want het is reeds bier, voor dat het met grute wordt voorzien. Hiertoe dienen ook de woorden, bier tappede dat nyet gegruyt en were, in eenen brief van fredrik van blankenheim, Bisschop van Utrecht, aan de Stad Ootmarsum gegeeven, den 20 February 1405, alwaar de Bisschop aan deeze Stad in erfpacht uitdoet de gruyte en den assys tot Oetmarsem mit allen horen toebehoor als de gelegen is in den alingen gerichte tot Oetmarsem, voor tien oude volwigtige Frankische Schilden des jaars:Ga naar voetnoot(§) in sulken voirwairden weert dat yemant bynnen Oetmarsem off anders woir bynnen den Gerichte Oetmarsem vurs. gruyt haelde dan tot Oetmarsem of bier tappede, dat nyet gegruyt en were, sonder consent en wylle der Scepen van Oetmarsem, den solden wy hem doen panden alsoe dicke als dat geschiede ende des begheerden voir drye pont, dair de | |
[pagina 211]
| |
twe pont off comen sollen aen onse heerlicheit, en dat derde pont sal comen tot behoef der Scepen in der Stad oirbair vurs. Ook heeft Mr. p.h. van der wall getoond, dat door grute verstaan moet worden de stoffe, welke dient om het bier te doen gisten. Handv. van Dordr. bl. 151, 152, alwaar hy eene vergissing van den Heer wagenaar hieromtrent aantekentGa naar voetnoot(‡). Ik had echter eene breeder verklaaring gewenscht, van wat stoffe deeze grute zy geweest; en wat eigenlyk het woord grute in zynen oorsprong te kennen geeve. Dat door grute niet allerley soort van stoffe, waardoor het bier aan het gisten word gebragt, en althans geen gist verstaan wierd, meen ik daaruit te moeten opmaaken; dat tot hoppenbier ook gist vereischt wordt; en echter, in den aangehaalden Zwolschen brief, grute of gruite wordt tegengesteld aan hoppenbier, in de woorden hoppenbyer, dat men gemeenlike dryncket, in onsen lande, daar onse gruyten, op alle eynde ons gestichts seer mede afgegaen, ende vernyelt syn. En vervolgens wordt aldaar afzonderlyk van den accys van hoppenbier gemeld. Ik meen dat hier in het oog te houden zy, dat de Latynsche woorden fermentata cerevisia, in brieven van de middeleeuwen met grute verwisseld, eigenlyk te kennen geeven bier, door zuurdeessem toebereid. Dit strookt zeer wel met de eigenlyke betekenis van het woord fermentum. In onze Twentsche landtaal is het woord grute nog van een bekend gebruik, betekenende den klomp toebereiden zuurdeessem, welken de huislieden op het Scharpbier, (een drank van roggenmeel, eenigzins goor van smaak, zonder hoppe gekookt,) doen, om het te laaten ryzen en zuiver worden. Wat eindelyk de afleiding van het woord zelve betreft, komt my voor, dat die moet gezocht worden in het woord ruyen, 't welk in de voorzeide landtaale als nog betekent ryzen, dyen, en inzonderheid gezegd wordt van het ry- | |
[pagina 212]
| |
zen van beslag van meel, en van meel of deeg, toebereid om gebakken te worden. Van ruyen komt geruite, dat is het gereezene of gezuurde, en voorts gruite, gruit, grute, fermentum. Van de overdragtelyke betekenissen van het woord ruyen, in opruyen, en in voordruyen, voordroeyen, zal ik hier niet melden; noch breedvoerig aanmerken, dat het woord uitroeyen, myns bedunkens, van een gansch anderen wortel is, naamlyk van roden, uitroden. Zie het aangetekende van Mr. jung, in Cod. dipl. et doc. pro hist. Benth. pag. 22. De Heer wagenaar leidt het woord grute of gruite, hoewel met eene geheele andere toepassing, [als slaande op het groeien of uitspruiten van 't mout,] af van gruyen, groeyen. Ik twyfel niet of de woorden ruyen en gruyen, beide eene uitdying bedoelende, zyn aan elkanderen verwant, zo dat 'er weinig bedenklykheid schynt te zyn, om het woord gruyen insgelyks tot myne gemelde afleiding over te brengen. In het oude Stadrecht van Deventer, van 1486, wordt gewaagd van groeten water, in de woorden: Item: die dat groeten waeter hebben, sullen zweeren op die Ordonnancie van den groeten waeter. dumbar, Kerkl. en Wereldl. Dev. bl. 169. Ik denk dat toen in het gemeen daardoor verstaan wierd het water tot brouwen van bier gebruikt.’ |
|