Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 199]
| |||||||||
Geschiedenis en Costumen van Axel, behelzende eene plegtige Kerkelyke Redenvoering, uitgesprooken op het tweehonderd-jaarig Eeuwfeest der Vryheid van gemelde Stad, staatelyk gevierd op den zeventienden van Hooimaand des Jaars 1786. Waar in de Kerkelyke en Wereldlyke Geschiedenissen, van de vroegste tot op onze tyden toe, getrouw worden opgegeeven; alles opgespoord uit de onpartydigste Schryvers, en eene menigte nooit uitgegeevene Stukken. Door Jan Scharp, Mede-bedienaar des Euangeliums in de Hervormde Gemeente van Axel en Zuid-dorpe. Twee Stukken. Met Plaaten. Te Middelburg, by W. Abrahams, 1787. Behalven het Voorwerk, 328 bladz. in gr. 8vo.De gedachtenis van aanmerkelyke gebeurtenissen, betreffende geheele Staaten, byzondere Landschappen of Steden, Maatschappyen, of tot algemeen nut opgerichte Gebouwen, door openbaare Redenvoeringen en andere plegtigheden, by het einde van elke heele of halve Eeuwe, te vieren, schynt van tyd tot tyd meer in de gewoonte te komen. Het gebruik is in zichzelven loflyk en nuttig. Het strekt zekerlyk, wanneer de Spreeker slechts niet geheel het oogmerk van dergelyke Redevoeringen uit het oog verliest, om den Ingezetenen dier Staaten of Steden, den Leden dier Maatschappyen, den Bewoonderen dier Gebouwen, de weldaaden of bezoekingen der Voorzienigheid te herinneren; hen op te wekken tot dankbaarheid en ootmoedigheid; en aan te spooren tot het wel gebruiken der Godlyke weldaaden. Het is, derhalven, zeer natuurlyk, dat ook de Regeering van Axel de gedachtenis van de verlossinge dier Stad, uit het geweld der Spanjaarden, op den 17den van Hooimaand des Jaars 1586, plegtiglyk heeft willen vieren op denzelfden dag van het Jaar 1786. En niets was eigenaartiger dan den post, van by die gelegenheid God in het openbaar te danken, en de Ingezetenen tot dankbaarheid en betaamelyke vreugde aan te spooren, aan eenen der Leeraaren op te draagen. De Eerwaardige scharp, welken dit te beurt viel, heeft zich daarvan ook derwyze gekweten, dat zyn Werk van veel belang zy voor alle Axelaaren, en voor de zodanigen, welken tot dat gedeelte van Staatsvlaanderen eenige byzondere betrekking hebben. Men ziet in deeze uitgegeven Redenvoeringe, in de Aanteke- | |||||||||
[pagina 200]
| |||||||||
ningen en Bylagen, welke haar verryken, overal blyken van des Schryvers belezenheid, vernuft, en noeste arbeidzaamheid. In het tweede Stuk, dat nog van een derde staat gevolgd te worden, (zie het Voorbericht voor het eerste Stuk, bl. lx,) zyn veele te vooren onuitgegeven Stukken, raakende de oude en hedendaagsche gedaante der Regeeringe, de Voorrechten van Axel, de lotgevallen der Hervormde Gemeente aldaar, het bedyken van Polders, enz. En schoon alle deeze dingen van veel minder aanbelang zyn voor de Inwoonderen van andere gedeelten van Nederland, de Liefhebbers der Vaderlandsche Oudheidkunde, en Geschiedenissen, zullen in het Werk nog al byzonderheden vinden, geschikt tot voldoening van hunnen weetlust. Doch laat ons van des Schryvers arbeid een eenigzins geregeld verslag geeven. Zyn Eerw. betuigt, dat bescheidene aanmerkingen hem aangenaam zullen weezenGa naar voetnoot(*). Wy zullen, derhalven, de vryheid gebruiken, van, terwyl wy hem den welverdienden lof gaarne toemeeten, tevens hem en den Leezer onder het oog te brengen, wat, naar onze gedachten, beter had kunnen geschikt worden. Het eerste Stuk van dit Werk behelst, na eene eerbiedige Opdragt aan de Heeren Bailliuw, Burgemeester en Scheepenen der Steeden en Ambachten van Axel en Neusen, te Axel, benevens derzelver Ministers, een Voorbericht, loopende van bladz. xvii tot lxi. In dit Voorbericht verhaalt de Eerw. Schryver, hoe hy, volgens Resolutie van Burgemeester en Scheepenen der Steden Axel en Neusen, te Axel, van den 25 Feb. 1786, verzocht werd, om op den 17den July van dat jaar eene Redenvoering in de Kerk te doen, ter gedachtenisse aan de tweehonderdjaarige Verlossing van het juk der Spaansche Regeering, hoe zyn Eerw. dit aannam, aan het werk ging, enz. Hierop volgt, in het zelfde Voorbericht, een omstandig verhaal van de plegtige wyze, op welke de gemelde 17de July te Axel gevierd is; na het Voorbericht eenige bladzyden met Dichtstukjes, ter eere van den Dag en van den Schryver, en dan de Redenvoering zelve, groot 208 bladzyden. Eene Kerkelyke Redenvoering van die uitgebreidheid zal veelen wat heel lang voorkomen. Volgens de bovengemelde Resolutie, zoude de plegtigheid beginnen | |||||||||
[pagina 201]
| |||||||||
des morgens ten tien uuren, en moest de dienst des Leeraars ten twaalf uuren geëindigd zynGa naar voetnoot(†). De Schryver zelve erkentGa naar voetnoot(§), ‘myne Redenvoering strekte zich langer uit, dan ik gedacht had, en echter had ik maar de helft, van het geen ik geschreeven had, gezegd, de veelheid der dingen, die my in handen kwamen, vereischte die uitvoerigheid: dit durf ik, zonder grootspraak, nazeggen uit Pred. XII:10. de Prediker zogt aangename woorden uit te vinden, en het geschreevene is recht, woorden der waarheid.’ Men kan by dergelyke gelegenheden zich bezwaarlyk houden binnen de paalen eener gewoone Leerreden. Dit zal ook niemand verwachten. De Aantekeningen, welke de Schryver by zyn Werk heeft gevoegd, vergrooten hetzelve vry wat. Maar met dit alles komt het ons voor, dat zyn Eerw. het Stuk merkelyk had kunnen bekorten. De Tekst, welken hy zich verkiest, is de bekende plaats uit de Voorzeggingen van Micha, Hoofdd. V:1. Over deezen heeft men, na de Inleiding, eene Verklaaring, van bladz. 16 tot 47, in welker begin de Schryver zegt: ‘Laaten wy, in de overweeging van den Tekst,
Dit alles, zal de Leezer, misschien, denken, mogt men met reden verwachten, wanneer de Leeraar omtrent het Kersfeest over deezen Tekst had willen spreeken; maar men had het wel kunnen ontbeeren in eene Redenvoeringe op Axels Jubelfeest; vooral, wanneer men in aanmerking neemt, dat de voornaamste overeenkomst, tusschen Axel en het oude Bethlehem, daar in bestaat, dat het eerstgenoemde klein is, en in eene vruchtbaare Landstreek ligt, zo wel als het laatstgemeldeGa naar voetnoot(†). Het overige des eersten Stuks, van bladz. 48 tot 208, | |||||||||
[pagina 202]
| |||||||||
is meer toepasselyk op de gelegenheid van den Dag. Doch ook hier ontmoeten ons nog al verscheidene zaaken, waarmede, gelyk zommigen zullen oordeelen, de Stad en het Ambacht van Axel weinig te doen hebben. Van dien aart is (om slechts weinige voorbeelden by te brengen,) het geen bladz. 49 gezegd wordt, raakende den naamsoorsprong van Vlaanderen. Zo ook het geen wy leezen van de oude watervloeden, bedykingen van Landen, de zeden en Godsdienst der vroegste Nederlanderen, van bladz. 53 tot 64, welk alles Axel niet meer betreft dan gantsch Vlaanderen, en, in zommige opzichten, dan geheel Nederland. Van de watervloeden der 14de Eeuwe spreekende, zegt de Schryver zelve: ‘Deeze Stad en dit Land deelde in het ongelukkig lot des nabuurs niet, en in den overloop der groote wateren zy aan Axel nietGa naar voetnoot(**).’ Op bladz. 65 wordt niet een enkel woord gesprooken van deeze Stad, welke in het jaar 1063 door boudewyn, Graave van Vlaanderen, aan zynen Zoon robert tot eene Huwelyksgift geschonken, maar in het jaar 1076, wanneer robert zich meester maakte van geheel Vlaanderen, weder met het Graafschap vereenigd werd. Doch van bladz. 65 tot 70, is weder niets, het geen niet even goed van elke Vlaamsche Stad zoude kunnen gezegd worden, uitgezonderd een enkel woord op bladz. 70. Even weinig was hier noodzaaklyk, het geen de Schryver, van bladz. 87 tot 95, zegt van Keizer carel's Character, Ryksbestuur, en afstand van de Regeeringe. Het Werk is verrykt met een groot getal van Aantekeningen, welke, voor een aanmerkelyk gedeelte, aanhaalingen uit de oude Geschiedenissen, of aanwyzingen van Schryveren, welken men verder kan nazien, behelzende, in Schriften van deezen aart, ongetwyffeld, niet alleen nuttig, maar noodig zyn. Doch onder deeze Aantekeningen ontmoet men andere, welker nuttigheid, ten minsten welker betrekking tot Axel, den Leezer niet zo terstond in het oog zal vallen. Van die soort is het geen wy op bladz. 9 vinden; alwaar de Schryver, in den Tekst, gezegd hebbende, dat de waare godsdienstige ‘de grootheid van den Schepper zo wel.... in een nauwlyks zichtbaar Insect als in een Olyfant aanbidt,’ in de Aantekening ons bericht, dat ‘ons bloot gezicht ons | |||||||||
[pagina 203]
| |||||||||
de waare grootheid der dingen niet geeft, maar alleen derzelver gelykmaatigheid, en het geene zich voor het oog als een punct vertoont, zo kan vergroot worden, zelfs door glazen, dat het eene ongelooflyke menigte van deelen ontdekt, enz.’ Hierby worden dan leeuwenhoek en hook en ray aangehaald. De volgende Aantekening spreekt van de zeven hoofdkleuren des lichts, door newton gesteld, door castel en fay tegengesprooken, maar door laatere proefneemingen bevestigd. - Zo vindt men, op bladz. 35, eene Aantekening over Ps. CXVIII:27, op bladz. 25, 26, 27. drie andere, over de Wyzen uit het Oosten, en de Star, welke door dezelven gezien werd, by des Heilands Geboorte. Bladz. 30 eene over de naamen, door welke de Rabbynen de verschillende wyzen van de Schriftuur aan te haalen betekenen. Op bladz. 41 eene over Bethlehems afstand van Jerusalem. Op bladz. 87 eene over zommige buitenspoorige belastingen, door Roomsche en Grieksche Keizeren hunnen Onderzaaten opgelegd, enz. De taal van den Eerw. Schryver is doorgaans zuiver; maar zyn styl zomtyds ruim weelderig genoeg voor eene deftige en mannelyke welspreekendheid. Zyn Eerw schynt een liefhebber te zyn van opeenstapelingen. Laat ons een paar voorbeelden hier van geeven. ‘De waare Nederlander (zegt hy op bladz. 3,) misgunt u dan, ô Indiën! uw Elpenbeen, uwe blanke peerlen, ô Persien! uwe Koornschuuren, ô Egypten! niet: graaf uw goud, ô Peru! delf, ô Golconda! uwe edele gesteenten: zend ons, ô Arabier! uwen wierook, pluk uwe speceryen, ô Ceylonees, uw geurig ooft, ô Spanjen! pers, nabuurig Frankryk! uwe druiven, - ons bekoort de Vryheid meer dan alles, enz.’ - Bladz. 55. ‘Laaten anderen den oirsprong naspooren der oude Volkeren, die lang voor de Geboorte van onzen gezeegenden Verlosser in deeze Streeken gewoond hebben, of van tyd tot tyd dezelve overstroomden: noemt vry de Gothen, Daciers en Geten, de Wandalen, Longobarden en Zwaaben, de Heruliers vooral, de Markomannen, de Slaven en Wilten, enz.’ Het natuurlyke gevolg van zulk eenen schryftrant is, dat men ligtlyk eens tot het laage vervalt. Het heeft veel moeite in, wanneer men zo hoog boven het gewoone peil van eene bedaarde en gemaatigde wyze van spreeken of schryven gestegen is, op die hoogte te blyven zweeven, zonder nu | |||||||||
[pagina 204]
| |||||||||
en dan eens plotsling te vallen. Men kan den Eerw. Schryver den lof niet weigeren, dat hy, doorgaans, hier tegen wel op zyne hoede is geweest. Evenwel niet altyd. Past het wel in eenen deftigen styl, het geen hy zegt bladz. 158, dat in het jaer 1747 ‘de stoute Haan den Leeuw durfde overkraaien?’ Of bladz. 175, van de invoeringe der nieuwe Psalmen spreekende. ‘Wie zou 'er dan met Mephibozeth willen hinken, als hy met David huppelen kan.’ Of bladz. 202, ‘laat de verleidende Maan haare hoornen intrekken voor de heilzon der gerechtigheid.’ In een gebed, het geen altoos wel in eenen deftigen, maar tevens eenvoudigen, styl, moet ingericht zyn, komen, onzes bedunkens, allerminst verbloemde uitdrukkingen van dat soort te pas. Niettegenstaande deeze aanmerkingen, behelst dit Werk veel goeds, en de uitvoering is verre van laakenswaardig te zyn. De gebreken in den styl, want als zodanig beschouwen wy ze, zyn minder die van den Schryver, dan waarschynelyk van zyne jaaren. Uit de vergelykinge van het geen bladz. 256 des tweeden Stuks voorkomt, blykt, dat zyn Eerw., wanneer hy deeze Redenvoering uitsprak, nog geene volle 30 jaaren oud was. In dien jeugdigen leeftyd zyn, vooral mannen van eenen vluggen geest en leevendige verbeeldingskracht, ligtlyk onderhevig aan eene weelderigheid van styl, welke zy in rypen ouderdom van zelve leeren besnoeien. Ook zyn de voorbeelden van anderen, welken zich door hunne Schriften eenigen naam gemaakt hebben, dikwyls verleidelyk. Doch men dient hier tegen op zyne hoede te zyn. Het vlytige leezen der uitmuntendste redenaaren, vooral van den ouden tyd, is het beste middel om den smaak, in dit opzicht, te zuiveren, en het waare onderscheid tusschen Prosa en Poësie te doen opmerken. De uitgestrektheid des Werks verwondert ons ook minder, wanneer wy overweegen, hoe veel de Schryver daar over heeft moeten nazien en leezen, in vergelykinge van den tyd, welken hy 'er aan heeft kunnen besteeden. In het byeen verzamelen der schryfstoffe, en het eerde opstellen des Werks, moet noodwendig veel insluipen, het geen men, zo niet als overtollig, ten minsten als niet noodzaaklyk, zoude weg laaten, indien men den tyd had om alles naauwkeuriglyk weder over te zien en te bearbeiden. Eene plaats, welker laatste gedeelte ons vooral getrof- | |||||||||
[pagina 205]
| |||||||||
fen heeft, zullen wy afschryven, tot een blyk, dat het den Eerw. Schryver niet ontbreekt aan de vermogens, om door waare en deftige welspreekendheid het hart zyner Hoorderen te roeren. Spreekende van de voordeelen, welke de Inwoonders van Axel genieten, en van het merkwaardige dier Stad, zegt hy, onder anderen, op bladz. 186. ‘Rigt uwen gang Stedewaarts, let op onze çierlyke Vestingwerken, en zie den aanleg, die ons versterkt. - Stap in onze Poorten binnen, en alles zal van het goed bestuur der Oudsten van ons Volk getuigen, de welonderhoudene huizen, de çierlyke straaten, de volle winkelen, de geregelde scheepvaart, de openbaare waterwellen en steedelyke gebouwen. - Klimt het Raadhuis op, en de Raadzaal, aan de Gerechtigheid, de Geheimkamer, aan de goede Trouw, de gevangenissen zelfs, aan de wraak geheiligd, zyn uwe aandacht waardig. - Of lust het U den godgewyden Tempel te betreeden, daar, by Jezus zuiveren Godsdienst, de uiterlyke orde çiert, daar zult gy wel het bygelovig misbruik niet verbannen zien, dat vunsche graven in reine Tempelchooren opent, maar teevens zullen U geheelde Zerken en opgehangen Wapenborden leeren, op welke grootsche naamen Axel boogen kan. - Hier vergrootschen de Wapenschilden de vertooning, hier rusten de overblyfzels der Helden, die voor uw heil het harnas droegen. Hier rusten de vassys, de chartreines, de ridders, de sonsbeeken, en zoo veele anderen. Hier rusten de clausen, de crauwelaars, de lammens, en andere Burgervaders, die zich loflyk in uwe regeering kweeten. Hier rusten myn Voorgangeren, die U het woord van God verkondigd hebben. Hier rust.... bedwing U, myn hart!.... neen Geliefden! ik weet het, myn klaagen voegt by uwe vreugde niet: - doch verschoont één enkel traantje van Vaderlyk gevoel, dat my by de herïnnering van mynen Eerstgeboorenen ontschiet: - het zal uwe dankoffers niet ontheiligen.’ - Met verdienden lof spreekt ook de Schryver van de vriendelykheid en goede krygstucht door de Franschen, in de Jaaren 1747 en 1748 te Axel gehouden, wanneer zelfs de baldaadigheden door het Staatsche krygsvolk, te Neusen gepleegd, door de Franschen gestuit en betengeld werden, bladz. 159, enz. Ook weigert hy niet, in de ergste verdrukkers van de Vryheid des Lands te erkennen, | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
het geen in dezelven waarlyk pryswaardig was, zie bl. 95. enz. Het Werk is te Middelburg gedrukt, en hierdoor heeft den Schryver waarschynelyk de gelegenheid ontbroken, om de proeven na te zien, anders zouden zekerlyk sommige drukfeilen niet zyn ingeslopen. By voorb. bladz. 2, des eersten Stuks, reg. 4, staat steeds voor slechts; bladz. 10, reg. 5, in de Aantek. grooter voor kleiner; bladz. 21, reg. 20, is mindere uitgelaten. De uitdrukking, bladz. 177, reg. 16, het vuur van den onrechtvaardigen en verderflyken oorlog met Engeland gevoerd, is zeer dubbelzinnig. De Eerw. Schryver had die dubbelzinnigheid kunnen vermyden, indien hy, in plaatze van de drie laatste woorden, gesteld had ons door Engeland aangedaan. Zo als 'er nu staat kunnen de woorden betekenen, en dit zoude zelfs de natuurlykste zin weezen, dat die oorlog van onze zyde onrechtvaardig ware geweest; iets het geen wy niet kunnen denken het gevoelen te zyn van iemand, die eenigzins der gebeurtenissen kundig is, en ze met onpartydigheid beschouwt. Nog een paar kleine aanmerkingen, en daar mede zullen wy eindigen. Bladz. 188 van het eerste Stuk, in de Aantek. (a), wordt gezegd, en herhaald tweede Stuk, bladz. 265, dat, volgens de gemeene overlevering, de Boekweit eerst door zekeren Jr. van ghistele uit Italie in de Nederlanden zoude zyn overgebragt, welke eenige zaaden van dat gewas in zyn Zakboekje had overgevoerd, en dat de Nederduitsche naam van daar zynen oorsprong hebbe. Of de Zakboekjes toen al onder dien naam in de mode waren, weeten wy niet, maar waarschynelyker is ons altoos voorgekomen, dat de plant haaren naam had gekregen van de gelykheid des zaads met dat van den Beuken- of Boekenboom. Het Engelsche Buckwheat schynt ook daar van afgeleid. - Bladz. 71, wordt margareta, Graavin van Vlaanderen, de Stiefmoeder van jan van avesnes genoemd; daar zy nogthans zyne eigene Moeder was, gelyk de Schryver zelve eenige regels hooger haar doet voorkoomen. - Dit is zekerlyk eene feil, uit overhaasting voortgesprooten. |
|