| |
Algemeene Bibliotheek voor Dames en jonge Heeren, gevolgd naar het Hoogduitsch van den Heere Wieland. Eerste Deel. Te Amsterdam, by de Erven P. Meijer en G. Warnars, 1787. Behalven de Voorreden, 324 bladz. in 8vo.
De Eerw. c. van engelen, die door zyne veelvuldige Schriften, van onderscheiden aart, zo oorspronglyke als vertaalde, eene welverdiende agting in ons Vaderland verworven heeft, opent deeze Algemeene Bibliotheek voor Dames en jonge Heeren met eene Voorreden, tot de schoone Sexe in Nederland ingericht: welke wy die jeugdige Schoonen, wier hoofd en hart welgesteld zyn, in allen deele aanpryzen: vast verzekerd, dat zy, volgens zyn verzoek, ‘Eenen ouden Philosooph zyne vrye wyze van voordragt ten beste zullen houden; een Philosooph, die’ gelyk hy zich uitdrukt, ‘in alle zyne Schriften getoond heeft, zich haar heil als eene zyner hoogste wenschen voor te stellen, en
| |
| |
die even daar door een soort van recht verkreegen heeft, om de dingen by hunnen naam te noemen, en haar zyn vriendlyken raad, tot zyn einde toe, te blyven mede deelen.’
Zyn raad, bevallige Kunne, om de Vermogens van uw Verstand aan te kweeken, en zulks invloed te laaten hebben op uw Hart; om u af te maanen van aan beuzelingen, uwer onwaardig, hangen te blyven; maar u te verheffen tot die hoogte, waar toe gy oorspronglyk bestemd zyt. Gaarne zouden wy, wat hy, met zo veel gronds en aandrangs deswegen bybrengt, overneemen; doch het is te breedvoerig voor ons bestek. - Alleen stel u gerust, hy wil niet dat gy alle Scavantes wordt. ‘Naar zyn wensch zullen byna geene dat worden, en zekerlyk geene andere, dan die daar toe eene byzondere roeping voelen.’ ‘Hy verlangt,’ om met zyne eigene woorden te spreeken, ‘dat gy niet slechts dat geen onderzoekt, dat gy in den striksten zin, als Menschen en Christinnen, noodig hebt te weeten; niet slechts dat geen leert, waar mede gy, naar de verbasterde denkwyze onzer weelderige eeuw, in vergelyking van andere Dames van uwen Rang, strikt genomen, volstaan kunt; maar hy verlangt ook, dat gy zo wel waardiger als gelukkiger wordt, door uwen kring van kundigheden ook in andere nuttige en aangenaame zaaken uit te breiden. Hy verlangt, dat gy, naar evenredigheid van uwe gunstiger gelegenheid boven het gemeen, en boven uwe Dienstbooden, u verheft. Hy verlangt, dat gy zo wel, als onze Sexe, het voordeel geniet, van uwen geest te voeden en te versterken, om in dien gevoeden en versterkten geest, en in uw verbeterd hart, dat 'er een gevolg van zyn zal, een beginzel van meerder werkzaamheid en edeler genoegen vindt. Hy verlangt, dat gy, ten dien einde, vatbaar moogt worden voor het even lieflyk als verheven gevoel van het Waare, het Groote, het Schoone, dat de Natuur en Kunst aan eenen geoefenden geest, op yderen tred, vertoonen. Hy verlangt, eindelyk, dat dit alles een even heilzaamen invloed moge hebben op het geluk uwer Mannen, uwer Kinderen, en uwer Huisgezinnen in 't algemeen, als op uwe eigene zedelyke waarde, tydlyke vermaaken, eeuwig geluk!
- Ja eeuwig geluk; hy schroomt niet ook dat hier by in aanmerking te doen komen: want de goedkeuring en gunst van het
| |
| |
Opperweezen moet 'er, zo wel als de achting en liefde uwer Medemenschen, het gevolg van zyn.’
Ter bereiking van zulke groote, wenschelyke en belangryke einden, stelt hy, nevens een Vriend, deeze Algemeene Bibliotheek ter hand. Wy moeten de herkomst deezes Werks, van den Heere wieland, en wat 'er de Nederduitsche Uitgeevers aan gedaan hebben, als volstrekt tot onze Letteroefening behoorende, mede deelen. De Hofraad wieland zegt 'er, naar luid der Voorreden, dit van. ‘Daar zyn weinige voortreffelyke Werken van geest, daar zyn 'er misschien geene, zelfs onder die, welke niets dan eene behoorelyke vatbaarheid, om schoone schilderyen te zien, en de aandoeningen, daar mede verbonden, te voelen, schynen te veronderstellen, welke men recht verstaan, recht genieten, ik zwyg, nog recht beoordeelen, kan, zonder eene menigte kleine kundigheden te bezitten, die met alle soorten van weetenschappen verbonden zyn, en in dezelve t' huis hooren. Uit dien hoofde, en tot dat ik eene beknopte verzameling van alle die kundigheden of weetenschappen, welken eene Dame, en de beste Schryvers, met vrugt en vermaak te leezen, en byzonderlyk om een goeden grond, tot verdere uitbreiding en beschaaving van haaren geest, te leggen, volstrekt noodig heeft, reeds lang als een allerwenschlykst werk hadt aangezien, wierdt myne opmerking byzonderlyk getroffen, toen ik met den aanvang van dit Jaar, (Hy schryft uit Weimar, den 30 September 1785.) door een Gezelschap van Geleerden, eene bibliotheque universelle des dames zag aangekondigd. Ik meende myne hoop, op een goeden uitslag van dit Werk, op zeer wisse gronden te kunnen vestigen. Men konde, dacht ik, met recht van een Gezelschap van Geleerden, onder een Volk, dat in het beoefenen van Kunsten en Weetenschappen alle andere Volkeren voorby streeft, uit het Moderne Athene van het tegenwoordig Europa, en van Heeren, die voor de Schoone Helft van zulk eene beschaafde Natie,
als de Franschen, werken, en zich daar toe van zulk een ruimen overvloed der beste hulpmiddelen voorzien bevinden, iets voortreffelyks, en der volmaaktheid naby komende, verwagten. En, in dit billyk vooruitzigt, spoorde ik eenen myner Vrienden, wiens bekwaamheden ik wist dat voor deezen arbeid toereikende waren, aan, om dit Werk, naar maate het in 't Fransch zou uitkomen, op Duitschen bodem te verplanten; met voorbe- | |
| |
houding, echter van het regt en de vryheid, om, in alle gevallen, naar ons goedvinden, weg te laaten, saam te trekken, te veranderen, te verbeteren, en by te voegen, wat wy zouden noodig oordeelen, om dit Werk voor onze Dames des te bruikbaarer en nuttiger te maaken. Myn Vriend liet zich, tot het voldoen aan myn verlangen en verzoek, des te gereeder overhaalen, om dat hy het zelfde vertrouwen, als ik, op de Fransche Schryvers stellende, zich vleidde, dat de verbeterende hand in hun Werk maar zelden zou vereischt worden, en dat dus de weinige moeite, die met den voorgestelden taak verbonden mocht zyn, in het vermaak eene genoegzaame voldoening vinden zoude. Hy maakte evenwel het beding, dat ik hem in zynen arbeid, hoe groot of klein die dan ook weezen mogt, met myn raad zou ondersteunen, en het toevoorzicht over het Werk op my neemen zoude; eene voorwaarde, waar in ik, zo verre myne vermogens zouden toereiken, des te gereeder bewilligde, om dat my niets aangenaamer zyn kon, dan een gedeelte van myn tyd toe te wyden aan eene Sexe, welke ik eerbieden en beminnen zal zo lang ik in staat ben iets te beminnen, en welker achting te verwerven, van myne vroegste jeugd af, eene myner sterkste wenschen geweest is. - Ik kan ondertusschen niet erkennen, dat de verschyning der Twaalf eerste Deelen, van de Bibliotheque Universelle des Dames, myne verwachting overtroffen hebben. Die verwachting was misschien te hoog gespannen, en de uitvoering van het Ideaal, dat ik daar van in myn hoofd heb, gaat misschien myne eigene krachten te
boven. Hoe kan ik het dan den Franschen Schryveren kwalyk neemen, dat myn Ideaal niet het hunne is? Ondertusschen zie ik toch wel, dat het gemelde voorbeding van myn Vriend niet geheel nutteloos zal zyn, en dat het aan gelegenheid, om daar gebruik van te maaken, niet zal ontbreeken.’
De Heer van engelen hadt, gelyk de Hofraad wieland, reeds veele jaaren het verlangen, na dusdanig een Werk, gekoesterd. De drie eerste Stukjes van de Algemeinen Damen Bibliotheek in handen krygende, doorlas hy dezelve met vermaak, om dat ze tevens aan zynen lang gekoesterden wensch voldeeden, en aan zyne verwachting ten grooten deele beantwoordde. ‘Ik was,’ schryft hy, ‘inzonderheid bekoord over dien wysgeerigen geest, die alles, wat van wieland komt, van wel- | |
| |
ken aart het weezen moge, zo gunstig onderscheidt. Elk, die slechts dit eerste Stukje met opmerking leest, zal dit terstond met vermaak ontdekken. - Door het zelfde verlangen, als de Heer wieland, gedreeven, sloeg ik het zelfde spoor, ter voldoening van 't zelve, in, en stelde eenen Vriend, die, behalven alle de noodige kunde en verdere vereischten, welken hy in eene ruime maate bezit, door zyne meer eenzaame verblyfplaats en leevenswyze, meer tyds te zyner beschikkinge heeft, en die, daarenboven, door zyn warm menschlievend hart, altyd gereed is, om zyne medemenschen allen mogelyken dienst te doen, aanstonds voor, om eene goede Vertaaling (trouwens, dezelve konde, uit zyne handen komende, niet anders dan goed zyn,) van dit Werk te willen geeven. Hy nam hetzelve, zo lang zyne krachten zulks gehengen zouden, gereedlyk aan. - Zy vonden, om bygebragte en voldoende reden, goed, den Hoogduitschen en Franschen Tytel een weinig uit te breiden, en het Werk den naam, van algemeene bibliotheek voor dames en jonge heeren, te geeven.
Deeze Bibliotheek zal, gelyk ons, in de Voorreden, bericht wordt, ‘uit verscheiden vakken of klassen bestaan. Men maakt een aanvang met de Aardrykskunde. Dit toch is een onontbeerlyke grondslag, zonder welken het onmogelyk is, de Historie met het rechte vermaak en nut te leezen. Ondertusschen is het op zich zelve eene drooge studie, en die, naar de gewoone wyze behandeld, aanhoudende en herhaalde oefening vordert, om dat 'er als dan alleenlyk het Geheugen, van veele vreemde Naamen, en de Verbeelding, op afgebrooken Landkaarten rustende, in kunnen werken. Die zwaarigheid wordt hier ten grooten deele weggenomen, en de Aardrykskunde met de Natuurkunde, de Natuurlyke Historie, de Kennis der Volkeren, (op eene wyze, zo als ik my niet herinner ooit in eenige taal te hebben aangetroffen,) zodanig verbonden, en het zoeken naar de naamen der Landen, Rivieren, Eilanden &c. zo gemaklyk gemaakt, dat het oordeel steeds met het Geheugen en de Verbeelding medewerkt, en het Vermaak deeze, anders drooge oefening, geduurig vergezelt. Het nut voelt men van zelf, kan niet missen, hier een natuurlyk gevolg van te zyn; en dit is in de daad zo waar, dat men deze en de volgende gelyksoortige Aardrykskundige Verhandelingen, met de noodige Landkaarten by zich, aandachtig beoefenen- | |
| |
de, zal bevinden, dat men een grondiger en duidelyker kennis krygt van den Aardbol, dan men, zelfs na de gewoone oefening doorgegaan te zyn, ooit te vooren gehad heeft, en zal bevinden, dat men het Geheel, het Ensemble, klaarer bevat, en eene menigte van verschynzels kan ophelderen, die men te vooren niet wist dat bestonden.’
De tegenwoordige Eerste voorafgaande Verhandeling behelst eene Algemeene Beschouwing van den Aardbol, die van byzondere, de Werelddeelen afzonderlyk betreffende, zal vervolgd worden. - De Tweede eene Algemeene Beschouwing der Tydrekenkunde. - De Staatkundige Geschiedenis, van de vroegste tyden af, is een ander Vak, dat in dit eerste Stuk begonnen, en in volgende Stukken voortgezet wordt. Terwyl men tusschen beiden in het Derde Stuk een Aanvang maakt met eene andere Afdeeling, de Mengelschriften naamlyk. - De byzondere takken der Wysgeerte zullen desgelyks hunne beurt hebben. Men zal de Natuurlyke Historie niet vergeeten.
Hoe veel Deeltjes dit Werk zal bedraagen, zegt de Heer van engelen, is nog niet te bepaalen. Dit kan hy verzekeren, dat derzelver getal veel minder zyn zal dan dat der Fransche Uitgave, om dat men verscheide dingen zal weglaaten, die voor onze Natie niet of minder geschikt zyn: en om dat men andere, die zonder nadeel bekorting kunnen ondergaan, zal bekorten.
Wy kunnen thans, door dit noodig berigt, reeds-breed-voerig genoeg geworden zynde, niet overgaan, om door de stukken te toonen, dat het Werk aan deeze Opgave des Voorredenaars beantwoordt: wy durven in 't algemeen ja zeggen, en zullen de volgende Deeltjes ons gelegenheids genoeg verschaffen, om 'er bewyzen van by te brengen. - Hoe minder verzoeken 'er in voorkomen, gelyk wy 'er in de tweede voorafgaande Verhandeling een aantreffen, hoe beter het Werk doel zal treffen. ‘Wy verzoeken,’ leezen wy daar, onze Leezers, die ‘geene byzondere Liefhebbery voor deeze soort van kundigheden (de Tydrekenkunde naamlyk) hebben, dit laatste gedeelte over te slaan, en nu reeds met de Staatkundige Geschiedenis te vervolgen. Het Stukje hadt te veel verdiensten, om het niet onder 't oog te brengen van hun, die het met graagte leezen zullen, doch het is voor zulken ook alleen geschikt.’ -
| |
| |
In een algemeen bruikbaare Bibliotheek wordt men niet gaarne van een gedeelte als verwyderd.
|
|