Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe onvrugtbaare Vygeboom, ter uitrooijinge veroordeeld, doch nog voor één jaar verbeden; en de onvermydelyke Ondergang eener tegen zichzelven verdeelde Maatschappye: of Tweetal Biddags-Leerredenen, over Luk. XIII: 6-9. en Matth. XII:25, de eerste in den Jaare 1786, de tweede in 1787, uitgesprooken, door Hermanus Adrianus Bruining, Medebedienaar des Euangeliums te Veere. 1-87. Te Veere, by C.M. van de Graaf, en te Middelburg, by W.A. Keel. In gr. 8vo. 104 bladz.Schoon veelen in den smaak vallen, om alle Biddags-Leerredenen op denzelfden leest geschoeid te zien, en vooral het wezenlyke van elke Biddags-Predikatie oordeelen te bestaan, in eene nauwkeurige optellinge en donderende bestraffinge van eene reeks van zonden, naar den Leiddraad der Godlyke Wet; meent de Eerw. bruining, te recht, dat verschillende omstandigheden ook hier verschillende behandeling van zaaken vereischen; en bedient zich, elk vryheid laatende om zyn licht te volgen, van de vryheid in het behandelen der stoffen, ieder gelaaten en wettig toekomende. Het Tweetal Biddags-Leerredenen, in de op den tytel gemelde gedenkwaardige Jaaren uitgesprooken, strekken | |
[pagina 141]
| |
hier van ten blyke, en wykt de laatste het meeste van den ouden, en nog by zo veelen gevolgden, trant af: zulks heeft baarblyklyk veel meer werks in; doch is 'er ook meer nuts van te verhoopen. De Aandagt zelfs sluimerende, onder het ophaalen eener zwarte lyst van Overtreedingen, gevolgd van Bedreigingen en Vloeken, die jaaren agtereen de Kerkgewelven doen weergalmen, wordt wakker, wanneer de Kerkleeraar, op een bedaarder toon, en ter zaak, spreekt. Wanneer hy die snaar roert, welke geroerd moet worden, om aan 't oogmerk eens Vierdags te beantwoorden. 't Eigenaartig gevolg hier van is, dat de Verstandigen onder de Toehoorders, met graagte, luisteren, en alleen onvoldaan de Kerk verlaaten, om dat het ééns met genoegen gehoorde zo ligt vervliegt, van hier niet vreemd, dat zulk een Leeraar aanzoek kryge, om zyne Leerreden in druk te geeven: dit was het geval van den Eerw. bruining, ten opzigte van de Tweede Leerreden; dan, het aanzoek der geenen, die zyn voorstel met een toegenegen oor hadden aangehoord, zou mogelyk alleen niet genoeg geweest zyn, om hem tot de uitgave te bepaalen. 'Er kwam iets anders by, 't geen desgelyks voor een eigenaartig gevolg van zulk een den betreeden weg verlaatenden Prediktrant moet worden aangemerkt. Komt men uit de gewoone Biddags-Leerredenen, met betoon van genoegen, met de algemeene betuiging, Domine heeft het durven zeggen: een Leerreden, die een bepaalder en ter zaak dienend Onderwerp vervat, bevalt den Onverstandigen zo wel niet, te ontvredenheid maakt de vitlust gaande; en de Leeraar moet tot zyn verdriet verneemen, dat verkeerde oordeelvelling het averechts loon is van zynen arbeid. Althans, de Veersche Kerkleeraar was gewaar geworden, dat zyne Leerreden in 't gemeen, en deeze en geene zyner gezegden in 't byzonder, by zommigen onder het hooren kwalyk begreepen, en van anderen, door eene verminkte overbrenginge, verkeerdelyk opgevat waren. Hy meende dus, terwyl hy ‘voor zich zelven,’ gelyk hy schryft, 'er weinig werk van maakte, of hy gunst dan ongunst by de menschen wegdraagt, indien hy uit een zuiver beginzel werkzaam mogt zyn in dien post, welken de Godlyke Voorzienigheid hem heeft aanbetrouwd, door de uitgave zyner Predikatie veelen het genoegen verschafte, dat ze van hem begeerd hadden, an- | |
[pagina 142]
| |
deren geen ondienst te doen, met hun de gelegenheid te geeven, van hun oordeel over zyn voorstel te verbeteren. - Aan liefdelooze veroordeelingen van, of eigendunkelyke gevolgtrekkingen uit, deeze en geene zyner gezegden, denkt hy zich niet te stooren; maar dezelve te laaten voor rekening der geenen, die zich zulks veroorlooven. Schoon hy geene zwaarigheid zou maaken, om zyne byzondere gevoelens aan den dag te leggen, wordt hy daar toe niet geroepen; doch betuigt hy voor allen, dat hy van ganschen harte beschreit den veegen toestand van zyn Vaderland; en dat hy uit de volheid van zyn gemoed den ondergang eener tegen zichzelve Maatschappye schetste. By deeze Leerreden voegt hy, uit eigen beweeging, de andere, die, naar tydorde, de eerste plaats in dit Stukje bekleedt, en zeer leezenswaardig is, schoon de tweede die, onzes oordeels, verre overtreffe. In deezen, om 'er iets meer van te zeggen, stelt hy, naa eene genoegzaame toelichting van den Text, zich deeze drie Vraagen voor. ‘I. Wanneer kan men van eene Maatschappy zeggen, dat zy tegen zichzelve verdeeld is? II. Wat zegt het, dat zulk eene Maatschappy verwoest wordt, en niet bestaan zal? III. Rust deeze uitspraake des Zaligmaakers op genoegzaame gronden van zekerheid?’ De Beantwoording deezer drie Vraagen, welke zeer uitgewerkt is, wordt gevolgd van eene allernadruklykste Toepassing. Wenschen onze Leezers de denk- en schryfwyze van zyn Eerw. te kennen, 't volgende zal 'er toe kunnen dienen. In de Beantwoording der eerste Vraage, aangetoond hebbende, dat de Verdeeldheid zomtyds van dien aart kan zyn, dat men de oorzaak derzelve te zoeken hebbe by het Hoofd, of de Hoofden, der Maatschappye; merkt hy op, dat ‘in eene eenigzins uitgebreide Maatschappye, als het Hoofd, of de Hoofden, door kwaad beleid, de dwaaste stappen doen, altyd zullen gevonden worden, die meer kundigheid, en een beter inzien van zaaken, hebbende, niet zonder aandoening van droefheid en smerte zien, dat de algemeene belangen zoo jammerlyk verwaarloosd, en door tegenstrydige maatregelen benadeeld, in stede van bevoordeeld, worden. - Wat zullen zy in deezen doen? - Zullen zy zig volstrekt lydelyk ge- | |
[pagina 143]
| |
draagen, en zich des vergenoegen, met, in stilheid voor zig zelf, het ongeluk der Maatschappy te bejammeren? - Neen zeker. Het zy zy al of niet in eene zekere betrekking staan, waar door zy zelfs verpligt en geroepen worden, om, zo veel in hun is, hand aan 't werk te slaan, om, ware het mogelyk, den ondergang der Maatschappye te verhoeden, zy zyn en blyven altyd Leden, en die betrekking alleen is genoeg, om hen, wier hart welgeplaatst is, te vervullen met eene brandende begeerte, ter bevorderinge van het algemeene welzyn. - Wat dan? - Zy beproeven, om, door het mededeelen van hunne begrippen, door het aan de hand geeven van gepaste Maatregels, iets toe te brengen, tot heil van de Maatschappy. - Vinden hunne voorstellingen ingang, - krygen zy gehoor, - dan wordt de verdeeldheid gelukkig voorgekomen. - Maar heeft het tegendeel plaats. - Gaat onkunde in den Bestierder, of de Bestierders, der Maatschappye (gelyk niet zelden gebeurt) hand aan hand gepaard, met eene ingebeelde wysheid, met eene onverzettelyke styfhoofdigheid, - dan heeft derzelver gemoed een afkeer van alle onderwys. Men haat, men vervolgt alle die geenen, welken, schoon uit het zuiverste grondbeginzel, met de oprechtste welmeenenheid, op de bescheidenste wyze te werkgaande, zig verstout hadden, hunne inzigten in de algemeene belangen, hunne begrippen, ter verbetering van dezelve, mede te deelen. - Men beschouwt hen als verstoorders van de gemeene rust, als omkeerders van de goede orde en ondergeschiktheid, die zig zoeken in te dringen in het bestier der zaaken, ter krenking van het wettig gezag. - Terwyl dezen van hunne zyde eenen wederkeerigen weerzin gevoelen van Hem of Hen, die, met onkundige handen den teugel der Regeeringe bestuurende, moedwillig of hardnekkig de oogen sluiten voor het licht, dat voor hun wordt aangestooken. - En ziet daar de Maatschappy tegen zig zelven verdeeld. - Eene verdeeldheid, die te grooter wordt, naar maate die geenen, welken doorzicht in het ongelukkig bestier van zaaken hebben, in aantal toeneemen, of ook door hunne Wysheid en bekende Vaderlandsliefde, invloed krygen op de overige Leden der Maatschappye, zo dat ook die zig derzelver belangen beginnen aan te trekken. Nog eens. - Dan, is eene Maatschappy tegen zig zelve verdeeld, en dan is de schuld dier verdeeldheid aan | |
[pagina 144]
| |
het Hoofd, of de Hoofden, derzelver te wyten. - Wanneer het beginzel, waar door alle Bestierders der Maatschappye behoorden gedreeven te worden, ontbreekt, ik wil zeggen, wanneer die edelmoedige en plichtmaatige zugt voor het algemeene welzyn niet gevoeld, niet gevolgd wordt, zonder welke de Oppermagtigste Vorst niet beter te agten is, dan een willekeurige Dwingeland, de Leden, van zulk eene Maatschappy, wier ongeluk het is door zoodanigen bestierd te worden, wier hart vervreemd is van liefde tot het algemeene welzyn, worden van hunne Bestierders beschouwd als een hoop verachtelyke Slaaven, gebooren om voor hunne voeten te kruipen. - Wettig verkreegene Bezittingen, duurgekochte Vryheden, plegtig bezwooren Voorregten, - niets volstrekt, niets kunnen de Leden van zulk eene Maatschappy het hunne noemen. - Niets, volstrekt niets, is 'er veilig. - Toomlooze Heerschzucht, wreede Dwinglandy, smeedt yzeren kluisters, stookt brandende Houtstapels, en richt overal in de Maatschappy schrikbeelden op, - of, zo het al tot die uitersten niet oversla, het ontbreekt den Dwinglandye en Heerschzucht nimmer aan verfoeilyke middelen en werktuigen, van dewelke zy zig bedient, om, ten koste van de dierbaarste belangen der Maatschappye, haaren troon op te rigten, het zy door heimlyke konstgreepen, welke somtyds eerst dan ontdekt worden, wanneer zy reeds voor een groot gedeelte hunne verfoeyenswaardige uitwerkingen gedaan hebben, het zy dan door geweldige onderdrukkingen, waar door zy allen, die haar in den weg staan, aan haare belangen opoffert. Kan 't wel anders zyn of zulk eene Maatschappy moet tegen zig zelve verdeeld zyn? Of zouden ook in dit geval de stemmen der onderdrukten zig niet mogen laten hooren? - Zouden de Leden der Maatschappye zig door de voeten des Dwingelands moeten laaten trappen, zonder daar tegen te worstelen? Zouden zy hunnen nek lafhartig moeten buigen onder het yzeren juk, dat hun tegen alle regt en reden wordt opgedrongenGa naar voetnoot(*)? | |
[pagina 145]
| |
Edoch! laat ons nu de Verdeeldheid eener Maatschappye ook eens van eene andere zyde beschouwen, namelyk, zoo als die niet aan het Hoofd, of de Hoofden, maar aan derzelver byzondere Leden, te wyten zy. - Gelyk 'er niets volmaakt is onder de zonne, is 'er in 't byzonder geene Regeeringsvorm onder de Menschen, of zy heeft haare gebreeken. - Alle Bestierders van Maatschappyen zyn feilbaare Menschen, welken dus, zelfs met het beste oogmerk, verkeerde stappen doen kunnen. - Het betaamt den Leden eener Maatschappye, met de zwakheden hunner Bestierderen geduld te hebben. Maar het tegendeel gebeurt niet zelden. Het betaamelyk ontzag, de pligtmaatige eerbied, de verschuldigde gehoorzaamheid van minderen omtrend de meerderen, worden uit het oog verlooren. - Sommigen, opgeblaazen door een waan van eigene wysheid, en zig inbeeldende, dat zy, aan het roer der Regeeringe geplaatst, de zaaken beter zouden bestieren, hebben op alles wat te zeggen, berispen, veroordeelen, lasteren de heerlykheden. - Anderen, opgezwollen door hoogmoed en Staatzugt, en dus niet te vrede zynde in den rang, waar in de Godlyke Voorzienigheid hen geplaatst heeft, staan na veranderinge, met geen ander doelwit, | |
[pagina 146]
| |
dan om zig zelf te verheffen, en den teugel der Regeeringe te wringen uit die handen, aan welke dezelve was toevertrouwd. - Men bedient zig van allerlei middelen, om zyn oogmerk te bereiken. - Het oor stoppende voor de stemme van de Goddelyke en Menschelyke Wetten, ontziet men niets, om mindere Leden der Maatschappye, onkundig van de waare gesteldheid der zaaken, en buiten staat, om de eigenlyke oogmerken, die men bedoelt te doorgronden, in zyne belangen te trekken. Dezen laaten zich als redelooze werktuigen gebruiken, naar den wil der geenen, die hen verleiden. - Welhaast wordt eene heimelyke opruyinge agtervolgd door daadlyke bedryven, door de schroomlykste buitenspoorigheden. Het wuft gemeen, door een Geest van oproer, welken men het zelve heeft ingeblaazen, aangehitst, schuimbekt als een toomloos Paard, dat, den teugel hebbende afgeworpen, daar heenen holt, en alles, wat het in zynen weg ontmoet, met zyne voeten vertrapt. Zeker! in zulk een geval mag men naar waarheid zeggen, dat eene Maatschappy tegen zig zelven verdeeld is, dat derzelver Leden in elkanders ingewanden wroeten, daar nyd, haat, wraakgierigheid, in 't kort, allerleie boosheden en verkeerde handelingen, onder dezelve heerschen. Meer, liet ons bestek het toe, zouden wy mededeelen, uit deeze Leerreden, van een Man, die in 't slot zyns Voorberigts wenscht. ‘God bewaare my en alle Leeraars, om immer met mond, penne of daaden, het vuur der verdeeldheid aan te stooken, of de trompet te blaazen, tot het verwekken van muytery en oproer. Hy geve ons integendeel een blaakenden recht vaderlandschen yver, om, in onzen kring, werkzaam te zyn, ter blusschinge van die verwoestende vlammen, en, in 't byzonder, veeleer een zugtend harte, om voor een zondig Land en Volk in de bresse te treeden, en deszelfs ondergang, door vuurige smeekingen, by den troon der Genade af te bidden. - Och of onze uitwendige Vrede bestendig zy, - en de inwendige Vrede eerlang op duurzaame gronden bevestigd worde!’ |
|