Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGewoonten der aloude Volken: behelzende de Godsdienstige, Burgerlyke en Krygsgebruiken der Grieken, Romeinen, Israëliten en Hebreeuwen Egyptenaaren, Persiaanen, Scythiers, Amazonen, Parthiërs, Daciërs, Sarmatiërs, en andere, zo Oostersche als Westersche, Volken. Versierd met driehonderd zes- en vyftig koperen Plaaten, vervaardigd door, en onder het opzigt van, den beroemden Heer Cochin, Ridder der Orde van St. Michiel, en Geheimschryver van de Koninglyke Akademie der Schilder- en Beeldhouwkunde te Parys Te Amsterdam by Allart en Holtrop. In groot quarto, behalven den Bladwyzer, 135 bladz.Men verleent ons hier, in een aantal van 365 koperen Plaaten, overeenkomstig met den Tytel van dit Werk, eene keurige en zindelyke afbeelding van de voornaamste Godsdienstige, Burgerlyke en Krygsgebruiken der opgenoemde Volkeren. Het is geschift in vier Deelen, waar- | |
[pagina 123]
| |
van de twee eersten gaan over de gebruiken der Grieken en Romeinen; het derde ons die der Israëliten en der Egyptenaaren, en het vierde van verscheiden Barbaarsche Volkeren, voordraagt. Deeze Plaaten, die met eene oordeelkundige oplettendheid door eene kunstige hand vervaardigd zyn, gaan vergezeld van eene volledige ophelderende beschryving, met eenige, daar 't noodig is, bygevoegde opmerkingen en aantekeningen, die den Leezer een juist verslag geeft van 't geen hem in de Plaaten onder 't oog gebragt wordt: dat ons, in veelerleie opzigten, eene menigte van voorwerpen doet beschouwen en overweegen, welken niet alleen der nieuwsgierigheid voldoen, maar te gelyk de aandagt vestigen op het charactermaatige en andere belangryke byzonderheden dier Volkeren, welker naspooring veelshands haare nuttigheid heeft. Oudheidkenners in 't algemeen slaan hier met een leerzaam vermaak het oog op de afbeelding veeler oude gebruiken; terwyl Dichters en Redenaars in derzelver beschouwing een ruimen voorraad vinden voor zinnebeeldige voorstellingen, of uit die gebruiken ontleende trekken, welken, met oordeel geplaatst en behoorelyk te passe gebragt, eene eigenaartige gevalligheid hebben. Wel byzonder kan dit Werk voor Tekenaars en Schilders, mitsgaders Graveerders en dergelyken, tot een leerzaam oefenschool verstrekken; daar 't hun in juist getroffen en wel uitgevoerde afbeeldingen, met de nevensgaande beschryving, leert, wat zy omtrent voorwerpen van dien aart in agt hebben te neemen; bovenal, niet alleen met betrekking tot de onderscheiden Volken, maar ook, in deeze en geene gevallen, met opzigt tot verschillende tydperken deezer Natien: waaromtrent Tekenaars, enz. by mangel van genoegzaame kunde, wel eens deerlyk mistasten, dat een Oudheidkenner, op het zien van een anders wel uitgevoerd Stuk, regt jammert. De beminnaars der Bouwkunde hebben daarbenevens hier gelegenheid om den verschillenden aart der Bouwkunde van oude Volkeren op te merken, en uit eene groote verscheidenheid van voorwerpen na te gaan, wat zy, ten aanzien van sterkte, of cieraad, en wat meer van die natuur zy, behooren te vermyden, of met vrugt kunnen navolgen. - Uit hoofde van dit alles heeft deeze dus ingerigte verzameling niet alleen haare gevalligheid; maar ze is ook weezenlyk, in meer dan één opzigt, veelen van dienst. Ter vollediger aanduidinge hiervan, zou wel het bybrengen van eene | |
[pagina 124]
| |
Plaat zelve noodig weezen, dat egter in dit geval niet wel kan geschieden. Doch men zal 'er eenigermaate genoegzaam over kunnen oordeelen, uit de volgende opgave der beschryvinge en verklaaringe der Plaaten LXXXVII en LXXXVIII; waaromtrent wy vooraf te berigten hebben, dat de daar in gemelde byzonderheden telkens met de letters van 't Alphabet, slaande op die in de Plaat, aangeweezen worden, 't welk wy, als in deezen niet te stade komende, agtergelaaten hebben. Ze worden ons dus voorgedraagen. | |
Plaat LXXXVII.‘Wanneer le sueur, in zynen Marteldood van St. Gervaas, de plaats van het tooneel kenmerkte, door een soldaat uit een Romeinsch Legioen, naar het aloude getrouwelyk gevolgd; wanneer rubbens, in de schildery, alwaar cyrus aan den wraaklust van thomiris wordt opgeofferd, en de kweekeling van matienGa naar voetnoot(1) in het stuk, alwaar decebalus wordt verbeeld, stervende door de Wapenen van trajanus, in navolging van het aloude, het hoofd des Konings des Persen verbeelden, nevens het vat, waarin het gedompeld wierdt, en dat van den Koning der Daciërs op een schotel den Romeinschen Keizer aangebooden, dan leeren die voortreffelyke Schilders den Kunstoeffenaaren het geheim om eene houding van geleerdheid en van waarheid over hunne werken te verspreiden, door in dezelve ter goeder uure te brengen, gelyksoortige beschouwingen, uit de Gedenkstukken der Aloudheid ontleend; zy doen dienst aan de Kunsten. Nog meer dienst heeft callimachusGa naar voetnoot(2) aan dezelve beweezen, wanneer hy, in het zamenstelzel van het Korinthische Kapiteel, den Egyptischen CalathusGa naar voetnoot(3) tot | |
[pagina 125]
| |
model neemende, den hoogopschietenden Achantus (Beerenklaauw) rondom eene fruitmand, in de plaats stelt van den Lotus rondom een omgekeerde Koornmaat, en de natuurlyke Slangentrekken de plaats doet bekleeden van Ramshoornen, welke de God serapis op zyn hoofdhulzel draagt. De Grieksche Bouwkundige leert aan lieden van bekwaamheid de kunst, om, in hunne voortbrengzels, de eenvoudigheid van het aloude met den rykdom der Natuure zamen te voegen. | |
Plaat LXXXVIII.‘Wy gunnen hier eene plaats aan bedenkingen, welke een kunstkenner van genoegzaame kunde om opmerking te verdienen, en edelmoedig genoeg om niet te willen bekend te zyn, ons heeft medegedeeld. In de aantekeningen, welke hy by zyne ontwerpen heeft gevoegd, geeft hy te verstaan dat [de hier afgebeelde] Helm en de Houwer tot de Wapenrusting van hector behoorden; en en dat de Lamp nacht en dag brandde, in de tent diens Veldheeren, zo lang het beleg van Troije duurde. Hy is van gedagte, dat de brok van Basrelief, ten wiens opzigt hy eene zeer merkwaardige byzonderheid verhaalt, het portrait van andromache verbeeldt; en hy geeft aan wylen den Graave van caylus alle de eere van het eerst kennelyk maaken van de Phrygische Corno, nevens alle de byzonderheden, welke dit hoofddekzel bevat, in zyne verzameling van Oudheden. Hy meldt geen woord van het kleine Altaar; men weet dat het een Egyptisch Altaar is; maar hy meldt van een geleerden Akademist ontvangen te hebben, de brokken van een kostbaaren Tempel, wiens kolommen geen voetstukken hebben,Ga naar voetnoot(4) ge- | |
[pagina 126]
| |
lyk de boomen, die voor dezelve tot Modellen gediend hebben.’ |
|