Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschouwing der Wonderen Gods in de minst geachte Schepzelen. Of Nederlandsche Insecten beschreeven en afgebeeld. Door J.Ch. Sepp. Tweede Deel. Drie Plaaten in quarto. Te Amsterdam, by J.Ch. Sepp. 1788.Met de afgifte deezer drie Plaaten, (naar gewoonte ten zindelykste uitgevoerd, en zeer juist beschreeven,) verrast ons de Heer Sepp inzonderheid met de afbeelding en een berigt van twee Rupsen - Insecten, die tot nog het opmerkzaame oog der waarneemeren schynen ontsnapt te weezen, en welken hem gelukkig, in 't naauwkeurig gadeslaan deezer Schepzelen, voorgekomen zyn; en wel indiervoege, dat hy gelegenheid gehad hebbe, om ze op te kweeken, en hunnen wasdom enz. na te spooren. Het eene, zig met riet en rietagtig Gras geneerende, noemt hy de kleine Rietvink, in onderscheiding van een voorheen beschreeven Insect, dat hy, van wegens deszelfs gewoone voedzel, den Rietvink genoemd heeft. Twee volwassene Rupsen van deeze soort ontdekt hebbende, viel het gelukkig uit, dat ze juist Man en Wyf waren; en dat het Wyfje, na voltrokken paaring, een genoegzaam aantal vrugtbaare Eieren leide; het welk hem in staat stelde, om dit Insect in alle deszelfs veranderingen gade te slaan: waaromtrent hy, buiten het algemeene, het volgende wel byzonder opgemerkt heeft. De Rups verkreeg, genoegzaam by iedere vervelling, eene in haare soort schooner gedaante; vooral nam haare sterke ruigte trapswyze af, zo dat ze, van zeer ruighairige, maar korthairige Rupsen wierden. De Pop had, boven de gewoone beweegbaarheid, ook dit, dat zy, aangeraakt wordende, zig ongemeen sterk, zeer langduurende, bewoog, en in de rondte draaide. De Vlinders zaten, gelyk alle Nagtvlinders, niet alleen meest stil by den Dag; maar zy hadden, daar benevens, den ganschen dag eene buitengewoone log - of slaaperigheid; zo dat zy over dag byna met geene mogelykheid wakker te krygen waren, en genoegzaam dood scheenen te zyn; waartegen zy | |
[pagina 113]
| |
zig, als de Nagt naderde, in beweeging begaven, begonnen te loopen en te vliegen. Schoon het wyders niet vreemd zy, dat alle Vlinders van dezelfde soort zig niet even lang in hun Poppenverblyf onthouden, is 't egter in dit geval opmerkenswaardig, dat één deezer Vlinders het zelve, in vergelyking met de anderen, zo zeer spoedig verliet. Alle de Poppen naamlyk, (en de Heer Sepp had 'er al ettelyken, bleeven, van 't laatst der maand July af, tot in het volgende voorjaar in de maand May, liggen; alleenlyk kwam 'er, uit ééne enkele Pop, na verloop van 17 dagen, na het inspinnen der Rupse, de Vlinder te voorschyn: daar alle de anderen ruim 300 dagen als Poppen hadden moeten blyven liggen, eer de Vlinders 'er uitkroopen; had deeze Vlinder daarentegen naauwlyks 14 dagen in zyn Poppenstaat doorgebragt.Ga naar voetnoot(*) Een tweede Insect, welks melding den Heer Sepp insgelyks tot nog by niemand voorgekomen is, had hy reeds meermaalen als Rups gevonden; doch 't had hem, door te vroegtydig sterven, niet mogen gebeuren dezelven tot de verandering te brengen. Eindelyk ontdekte hy dezelven weder op Eiken - bladen, met dien gewenschten uitslag, dat hy, een aantal van verschillende grootte bezittende, de vervelling der Rupsen, benevens haare verandering in Pop en Vlinder, konde waarneemen, en dus 't merkwaardigste nopens dit Insect beschryven en afbeelden. De koleur der Vlerken des Vlinders doet hem dien, ter onderscheidinge van anderen, den Rooden en Gryzen Vlinder noemen. Van alle zyne Rupsen overwinterden en be- | |
[pagina 114]
| |
hielden het leven slegst zes Poppen; en onder de daaruit voortkomende Vlinders was alleen één eenig Wyfje. Hier mede was dan egter alle verdere hoop op een jong Broed niet afgesneeden; dan hy zag dezelve na verloop van ettelyke dagen verydeld; doordien het Wyfje, niet gepaard althans niet bevrugt geweest zynde, maar vier onvrugtbaare Eitjes lei, en daarop stierf. - By die gelegenheid hegt de Heer Sepp hier aan de volgende opmerking. ‘Wat zoude toch, heb ik verscheidene maalen gedacht, hier wel de Oorzaak van zyn, dat een Wyfje, als by voorbeeld het boven beschrevene, in gezelschap van verscheidene Mannetjes, zich van maar zeer weinig Eiëren ontdoed, en welken dan nog daarenboven, zo als door den Tyd blykt, onbevrucht zyn? Naar alle waarschynlykheid deze; doch ik geeve myne gedachten om beetere. Ieder Vlinderwyfje, en wel in 't byzonder die der Phaloenae of Nagtvlinders, gevoeld zich ten eersten, na deszelfs te voorschynkoming uit de Pop, geprangd of gedrongen om Eiëren te leggen, maar houd als 't ware deze drift om te leggen teegen of op, tot 'er Tyd toe, dat het zelve eerst met een Mannetje gepaard heeft; doch veele Soorten, dit paaren niet willende doen, in eenen beslooten of gevangen zynden Staat, zo komt het myns erachtens hier van daan, dat als dan een zodanig opgeslooten of gevangen zynde Wyfje, derzelver Eiëren, zo lang by zich behoud, als het zelve Haar maar eenigzins mogelyk is; doch eindelyk, om zo te spreeken, door den Tyd haare krachten voelende verminderen, kan het zich het Eiërleggen niet langer tegenhouden, maar moet zich om zo te spreeken tegen wil en dank, ten minsten van eenigen derzelven, ontdoen; uit welke Eiëren als dan nimmer jonge Rupsen zullen voortkoomen, dewyl dezelven onbevrucht waren: na het leggen dezer als 't ware doode Eiëren volgd als dan ook, niet lang daar na, het sterven van de Vlinder zelfs.’ Behalven deeze twee min waargenomen Rupsen, enz. geeft ons de Heer Sepp nog eene afbeelding en beschryving van eene meer algemeen opgemerkte Rups, en derzelver verandering, uit welker Pop de schoone glanzige Satyn-Vlinder hervoort komt; by Linnaeus genaamd Salicis; dewyl de Rups zig meest op de Willigen onthoudt, hoewel ze ook zomtyds op de Abeel - boomen gevonden worde. Des Autheurs keurige hand in 't afmaalen der Insecten, bestendig zigtbaar, vertoont zig hier als by uitstek, in 't navolgen van de schoonheden der Natuur. |
|